Gepubliceerd: 17 november 2015
Indiener(s): Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: arbeidsvoorwaarden ouderen sociale zekerheid werk
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34342-3.html
ID: 34342-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de Wet op het notarisambt (Wna), de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling te wijzigen teneinde een fusie in de zin van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tussen Stichting Notarieel Pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat mogelijk te maken. De betreffende fondsen hebben hierom verzocht. Een fusie stelt de pensioenfondsen in staat om tot schaalvergroting en – daarmee – tot kostenbesparingen te komen. De doorvoering van de fusie is, net zoals geldt voor alle overige fusies tussen pensioenfondsen, afhankelijk van een positief oordeel naar aanleiding van de prudentiële toets van De Nederlandsche Bank (DNB).

Tevens worden enkele hiermee samenhangende wijzigingen voorgesteld in het kader van deregulering. Met dit wetsvoorstel zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd, noch wat betreft de inhoud van de pensioenregelingen, noch wat betreft de huidige werkingssfeer van de twee pensioenfondsen. Bij een fusie behouden de huidige aanspraak- en pensioengerechtigden in Stichting Notarieel Pensioenfonds en het Medewerkers Pensioenfonds al hun aanspraken en rechten.

2. Pensioenfondsen consolideren als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen

Door de sterk veranderende omstandigheden van de afgelopen twee decennia is het nodig gebleken wet- en regelgeving voor de pensioensector aan te passen. Aanpassing van algemene wet- en regelgeving in de pensioensector leidt er vaak toe dat pensioenfondsen en sociale partners kijken naar de robuustheid van hun eigen pensioenfonds. Belangrijke aspecten daarbij zijn de financiering van de pensioenregeling, de uitvoeringskosten en de aanwezigheid van voldoende deskundige bestuursleden. Pensioenfondsen zijn sinds enkele jaren op zoek naar mogelijkheden tot schaalvergroting. Uit cijfers van DNB blijkt dat er in 1997 nog 1.060 pensioenfondsen waren. Aan het einde van het derde kwartaal van 2015 waren er bij DNB nog 329 pensioenfondsen geregistreerd1. Pensioenfondsen die niet zelfstandig verder willen kunnen zich aansluiten bij een ander pensioenfonds of bij een instelling zoals een verzekeraar terecht.

3. Huidige situatie: twee pensioenfondsen voor het notariaat

De pensioenvoorziening voor de beroepsgroep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen wordt op dit moment uitgevoerd door de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Sinds 1954 is voor notarissen en kandidaat-notarissen die – in dienstverband – notariële werkzaamheden verrichten, een wettelijke verplichting opgenomen tot deelname aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds. Voor de toegevoegd notaris die als notaris werkt en onder de verantwoordelijkheid en toezicht valt van een notaris, bestaat sinds 1 januari 2013 eveneens de plicht tot deelname aan de Stichting Notarieel Pensioenfonds. De Stichting Notarieel Pensioenfonds is een beroepspensioenfonds in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: een voor een bepaalde beroepsgroep werkend pensioenfonds.

De pensioenvoorziening voor de medewerkers in het notariaat (zoals juridisch en secretariële medewerkers) wordt uitgevoerd door de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. De deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is verplicht voor – kort gezegd – de medewerkers die ondersteunende werkzaamheden verrichten voor een notaris. De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet: een pensioenfonds ten behoeve van de bedrijfstak notariaat. De verplichte deelneming is gebaseerd op artikel 2, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) en op het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 januari 1955, nr. 131, Stcrt. 1955, nr. 18. Het verplichtstellingsbesluit is aangevraagd door het georganiseerd bedrijfsleven binnen het notariaat. Het georganiseerd bedrijfsleven is thans de KNB en de Bond van Medewerkers in het Notariaat.

4. Uitdagingen voor de pensioenfondsen van het notariaat

Een zeer belangrijke uitdaging voor de toekomst die de pensioenfondsen voor het notariaat hebben geïdentificeerd, is dat beide pensioenfondsen de laatste jaren te maken hebben met een afname van het aantal deelnemers. De afname zal naar verwachting de komende jaren doorzetten. Hierdoor kan de financiële houdbaarheid van de bestaande fondsen op termijn in gevaar komen. De inkomsten zullen dalen, terwijl de kosten – relatief – zullen stijgen. Ook voor de pensioenfondsen in het notariaat geldt, zoals dat voor meer pensioenfondsen geldt, dat het beperken van de uitvoeringskosten en het vinden van voldoende deskundige bestuursleden hoog op de agenda staan.

Daarnaast is in de huidige situatie sprake van twee afzonderlijke pensioenfondsen die elk een specifieke doelgroep binnen het notariaat bedienen. Vanuit de historie is die situatie begrijpelijk. Wel is de vraag aan de orde of beide pensioenfondsen toekomstbestendig genoeg zijn om als afzonderlijke pensioenfondsen hun werkzaamheden te continueren.

Gegeven deze context is onderzocht welke mogelijkheden er zijn om tot een robuuste en toekomstbestendige pensioenvoorziening binnen het notariaat te komen.

5. Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie

Voor beide fondsen bestaan verschillende mogelijkheden om hun toekomstbestendigheid te vergroten. In grote lijnen zijn er de volgende alternatieven: de pensioenen onderbrengen bij een andere instelling, zoals een verzekeraar, of bij een ander pensioenfonds.

5.1 Het onderbrengen bij een andere instelling dan een pensioenfonds

Gegeven de aard van de pensioenregeling bij beide pensioenfondsen voor het notariaat is het niet mogelijk deze onder te brengen bij een premiepensioeninstelling. Een premiepensioeninstelling mag zich namelijk enkel richten op het opbouwen van pensioen waarbij de premie bepalend is voor de uit te keren pensioenen. In andere woorden, een premiepensioeninstelling kan en mag geen middelloonregelingen uitvoeren, deze mag uitsluitend een beschikbare premieregeling uitvoeren. Gezien de aard van de pensioenregelingen voor het notariaat – de verplichte regelingen zijn uitkeringsregelingen (middenloonregelingen) en daarbij is niet enkel de premie bepalend voor de uit te keren pensioenen – is het overbrengen van de uitvoering van deze regelingen naar een premiepensioeninstelling geen optie.

Een andere optie is het onderbrengen van de pensioenen bij een verzekeraar. Een voordeel hiervan is dat een verzekeraar geen mogelijkheid heeft om de pensioenen te korten. Tegelijkertijd staat daar tegenover het nadeel dat het indexeren van de pensioenen door de verzekeraar van te voren moet worden ingeschat en beprijst voor de gehele looptijd van het contract. Daardoor kunnen niet alleen de kosten van de pensioenregeling toenemen, maar is er tot het einde van het contract ook geen ruimte voor de deelnemers aan een pensioenregeling om te profiteren van eventuele stijgingen van de financiële markten.

5.2 Het onderbrengen bij een ander pensioenfonds

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk voor een pensioenfonds om de pensioenregelingen onder te brengen bij bijvoorbeeld een groot bedrijfstakpensioenfonds. Voor Stichting Notarieel Pensioenfonds is echter gebleken dat bij onderbrenging bij één van de twee grootste bedrijfstakpensioenfondsen – Stichting Pensioenfonds ABP (ABP) en Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) -niet aan de vereiste randvoorwaarden wordt voldaan.

Tevens is onderzocht of de pensioenregeling van de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen bij een pensioeninstelling in een ander EU-lidstaat kan worden ondergebracht. Geconstateerd is echter dat er geen buitenlandse partij is die op een goede

wijze kan voldoen aan de voorschriften die er zijn om een middelloonregeling te kunnen uitvoeren.

Tot slot is ook een mogelijk samengaan onderzocht van de twee bestaande pensioenfondsen voor het notariaat. Hieruit is gebleken dat deze optie belangrijke voordelen kan opleveren en waarborgen biedt voor een toekomstbestendig pensioenfonds voor het notariaat:

  • een samengaan kan synergievoordelen opleveren op het gebied van bestuur, uitvoeringskosten en vermogensbeheer;

  • beide fondsen opereren in dezelfde bedrijfstak en lijken daarmee natuurlijke partners;

  • omdat vanuit arbeidsvoorwaardelijke optiek reeds veel overeenkomsten bestaan, ligt verdere harmonisering voor de hand; en

  • werkgevers in het notariaat krijgen met één pensioenfonds te maken in plaats van met twee pensioenfondsen.

Op basis hiervan hebben de pensioenfondsen voor het notariaat besloten dat zij beogen om tot één pensioenfonds te fuseren. Gelet op het vorenstaande begrijpt de regering de wens van de betrokken pensioenfondsen om de toekomstbestendigheid te vergroten. Dit wetsvoorstel beoogt de ruimte te bieden om een fusie mogelijk te maken. Tegelijkertijd biedt het wetsvoorstel meer flexibiliteit en meer ruimte voor de praktijk.

6. Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging

De twee pensioenfondsen zijn voornemens de samenvoeging te realiseren door middel van een (juridische) fusie in de zin van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De «fusie door overneming» – waarbij het gehele vermogen van het ene fonds onder algemene titel wordt verkregen door het andere fonds – heeft de voorkeur van de beide fondsen, waarbij Stichting Notarieel Pensioenfonds zal opgaan in Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. Deze vorm heeft met name de voorkeur omdat dan geen wijziging nodig is in de voor Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat bestaande verplichte deelneming op grond van de Wet Bpf 2000. Een gezamenlijk bedrijfstakpensioenfonds is onder de huidige stand van pensioenwetgeving ook de enige optie. Alleen een bedrijfstakpensioenfonds mag volgens de Wet Bpf 2000 een verplichte bedrijfstakpensioenregeling uitvoeren. Het Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het notariaat is derhalve vertrekpunt. De voorgestelde Wet algemeen pensioenfonds (Kamerstukken 34 117) sluit overigens verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen van haar werking uit.

In hoofdlijn heeft deze fusievorm als rechtsgevolgen dat de Stichting Notarieel Pensioenfonds ophoudt te bestaan, zonder dat sprake is van ontbinding en/of vereffening (zie artikel 311, lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek) en dat de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van Stichting Notarieel Pensioenfonds (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden worden van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat. Onder «het gehele vermogen» worden alle activa en passiva verstaan. Daartoe behoren ook de rechtsverhoudingen die bestaan tussen de Stichting Notarieel Pensioenfonds en de aanspraak- en pensioengerechtigden.

Door de juridische fusie gaan alle pensioenaanspraken en -rechten van belanghebbenden jegens de afzonderlijke fondsen en de bestaande pensioenregelingen van de onderscheidenlijke fondsen ongewijzigd over naar het nieuwe pensioenfonds. Tot aan de fusiedatum opgebouwde aanspraken worden door de fusie niet gewijzigd. De vaststelling van de inhoud van de pensioenregeling is vervolgens, zoals gebruikelijk, voorbehouden aan sociale partners: voor Stichting Notarieel Pensioenfonds is dit de PensioenKamer (onderdeel van de KNB), voor Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is dit de Bond van Medewerkers in het Notariaat. Op aangeven van sociale partners zijn de pensioenregelingen van Stichting Notarieel Pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat reeds per 1 januari 2015 op enkele onderdelen (zoals opbouwpercentage) naar elkaar toe gegroeid. Het is mogelijk dat de pensioenregelingen in de toekomst nog meer gelijk getrokken zullen worden om synergievoordelen te behalen; uiteraard alleen indien en voor zover sociale partners hiertoe besluiten.

Bij het samenvoegen van activa en passiva als gevolg van de fusie zal rekening worden gehouden met de belangen van alle betrokkenen. Daarbij is een gegeven dat het – samengevoegde – vermogen van het pensioenfonds na de fusie één financieel geheel is. In het onderhavige geval is sprake van collectieve waardeoverdracht van de Stichting Notarieel Pensioenfonds naar het – nieuwe – samengevoegde fonds. De relevante bepalingen van de Pensioenwet en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling dragen ervoor zorg dat verschillen in financiële positie tussen de betrokken fondsen geen nadelige gevolgen kunnen hebben voor de betrokkenen, bijvoorbeeld door verschillen in dekkingsgraad of afwijkende grondslagen. Op dit moment is de dekkingsgraad van beide fondsen nagenoeg gelijk. In het geval dat ten tijde van samengaan sprake is van een verschil in dekkingsgraad tussen de twee te fuseren fondsen, kan een gelijkwaardige financiële positie binnen het gefuseerde fonds bijvoorbeeld worden verkregen door verhoging van de aanspraken van de deelnemers aan het fonds met de hogere dekkingsgraad. Het is aan de daarbij betrokken organen van beide fondsen om financiële en andere gevolgen van een fusie te betrekken bij hun besluitvorming over een goedkeuring van de fusie.

DNB ziet er, rekening houdend met alle hierbij relevante factoren, op toe dat sprake is van een voor de betrokken categorieën deelnemers evenwichtige situatie.

Transities zijn complexe processen. Daarom is het uitvoerende toezicht van DNB doorgaans intensiever indien van een transitieproces sprake is, zoals in dit geval bij een fusie. Zeker bij een dergelijk traject zal DNB scherp toezien op de naleving van de eisen inzake de beheerste en integere bedrijfsvoering en in het bijzonder de prudentiële effecten van het transitieproces beoordelen.

Naar aanleiding van een fusie zullen de statuten en reglementen van Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat worden gewijzigd zodat deze toepasbaar zijn voor de nieuw ontstane situatie. Daarin zal ook worden opgenomen welk bestuursmodel wordt gehanteerd. Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat kan daarbij, net zoals voor andere pensioenfondsen geldt, een keuze maken uit alle bestuursmodellen die zijn genoemd in de Pensioenwet.

Indien sprake is van een paritair bestuursmodel dan gelden de bepalingen van de Pensioenwet die waarborgen dat de belanghebbenden – werkgevers, deelnemers en gepensioneerden – op een evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn in het bestuur. In de situatie van de fusie van de onderhavige pensioenfondsen treedt daarbij de bijzondere situatie op dat de notarissen een dubbele positie innemen: hun betrokkenheid bij het nieuwe fonds is zowel die van werkgever als die van deelnemer. Zij dragen als werkgever bij aan de pensioenvoorziening van de toegevoegd notarissen, kandidaat-notarissen en medewerkers. Het fonds voorziet echter ook in de pensioenvoorziening van de notarissen zelf. Daarmee hebben zij tevens de positie van deelnemer. Om te voorkomen dat notarissen, naast op titel van werkgever, in het nieuw te vormen fonds ook op titel van deelnemer in het bestuur zitting kunnen hebben, is in dit wetsvoorstel de bepaling opgenomen dat de KNB bij de voordracht van de bestuursleden de notarissen aanmerkt als vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen zoals bedoeld in de Pensioenwet, en de toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen als werknemersleden.

Indien sprake is van een onafhankelijk bestuur, dan zijn de belanghebbenden vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Het voornemen bestaat om bij aanvang van de beoogde situatie een paritair bestuursmodel inclusief twee externe deskundigen te hanteren conform de eisen die de Pensioenwet hieraan stelt.

In een fusieproces zijn en worden de verantwoordingsorganen van de onderscheidenlijke fondsen betrokken en tijdig om advies gevraagd. De raden van toezicht worden om goedkeuring gevraagd. De besturen van beide fondsen richten zich daarbij naar de belangen van alle bij de fondsen betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de werkgever(s). Met de deelnemers is via de website van beide fondsen gecommuniceerd over het voornemen om te fuseren. Ook zijn via de website nadere informatie en antwoorden beschikbaar gesteld. Voor wat betreft de fusie zelf is er inspraak middels de diverse organen van de fondsen die geconsulteerd zullen worden inzake de fusie. Daarnaast is er het wettelijk recht van verzet dat aangetekend kan worden inzake de fusie.

Voor zover het de toekomstige pensioenopbouw betreft zijn er geen keuzemogelijkheden voor de deelnemers, anders dan de keuze tot deelname aan eventuele vrijwillige modules. Dat is op dit moment het geval en zal na de fusie niet veranderen; vaststelling van de inhoud van de pensioenregeling is immers voorbehouden aan sociale partners en niet aan de individuele deelnemer.

7. Toepasselijke wetgeving: Pensioenwet en Wet Bpf 2000

Op Stichting Notarieel Pensioenfonds zijn in de Wna de meeste bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Op Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat is de Pensioenwet en de Wet Bpf 2000 van toepassing. In de beoogde situatie kan alleen sprake van een bedrijfstakpensioenfonds zijn en niet van een beroepspensioenfonds. Immers, een grote meerderheid van de deelnemers zal bestaan uit medewerkers in het notariaat. Daarnaast zijn alle toegevoegd notarissen en bijna alle kandidaat-notarissen werknemers en geen notarissen-ondernemer. Het is anderzijds wel mogelijk om notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen te laten deelnemen in een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet Bpf 2000 en de Pensioenwet, omdat het een bedrijfstak betreft die een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt. In de beoogde situatie is daarom sprake van een bedrijfstakpensioenfonds, onder toepassing van de Pensioenwet en (grotendeels) de Wet Bpf 2000.

De verplichte deelneming in de beoogde situatie krijgt daarmee een dubbele grondslag. Voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen wordt de deelneming rechtstreeks gebaseerd op de Wna, voor medewerkers in het notariaat is de deelneming gebaseerd op het eerdergenoemde verplichtstellingsbesluit.

Het uitgangspunt bij deze wetswijziging is geweest dat de grondslag voor de pensioenvoorzieningen voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen niet ter discussie staat. Uiteraard kan in de toekomst de wettelijk verplichte deelneming aan een pensioenfonds worden heroverwogen. Het loslaten van een wettelijk verplichte deelneming vergt evenwel een geheel andere organisatie van de groep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, hetgeen een aanzienlijke tijd- en kosteninvestering zal vergen. Het is echter wenselijk de ruimte te bieden om op korte termijn de toekomstbestendigheid van de pensioenfondsen te vergroten.

8. Overige wijzigingen

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen door te voeren in de Wna. Deze betreffen het toezicht door DNB bij een wijziging van de statuten en reglementen betreffende de KNB en de uitvoeringsovereenkomst met de KNB.

Toezicht door DNB bij wijziging statuten

Voorgesteld wordt de voorafgaande goedkeuring van de Minister van Veiligheid en Justitie ten aanzien van de statuten en reglementen van het pensioenfonds, alsmede de wijzigingen daarin, te laten vervallen. Op grond van de Pensioenwet, die van toepassing wordt, moet een authentiek afschrift van de akte van wijziging van de statuten, alsmede een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van de wijziging van de reglementen, binnen twee weken na totstandkoming van de wijziging aan de toezichthouder (DNB) te worden gezonden. Daarmee wordt de beoogde situatie in lijn gebracht met de situatie zoals die nu voor alle pensioenfondsen geldt.

Uitvoeringsovereenkomst met de KNB

Volgens het huidige artikel 113a, tweede lid, van de Wna worden met kandidaat-notarissen gelijkgesteld degenen die werkzaam zijn bij een door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen instelling die de behartiging van notariële belangen beoogt. Deze instelling zou bijvoorbeeld de KNB kunnen zijn. Het voorstel is om deze aanwijzingsbevoegdheid te laten vervallen, nu van de aanwijzingsbevoegdheid nimmer gebruik is gemaakt, en evenmin het voornemen bestaat bij de KNB om daar om te verzoeken.

Voorts is het op grond van de Pensioenwet – onder voorwaarden – mogelijk dat in de beoogde situatie op vrijwillige basis de pensioenregeling wordt uitgevoerd voor de KNB of met andere instellingen (zie de artikelen 23 en 121 van de Pensioenwet). Een afzonderlijke aanwijzingsbevoegdheid voor de Minister van Veiligheid en Justitie is ook om deze redenen overbodig.

9. Adviezen2

Een concept van dit wetsvoorstel is voorgelegd aan Stichting Notarieel Pensioenfonds, Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), de Bond van Medewerkers in het Notariaat, Bureau Financieel Toezicht, DNB, de stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Pensioenfederatie.

Stichting notarieel pensioenfonds en Stichting Bedrijfspensioenfonds voor medewerkers in het Notariaat reageren instemmend op het voorstel van wet. Beide wijzen op een grotere toekomstbestendigheid van beide pensioenfondsen als gevolg van een fusie. De KNB heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voorstel zoals geformuleerd. De Bond van medewerkers in het notariaat heeft aangegeven dat het wetsvoorstel geen aanleiding heeft gegeven tot het uitbrengen van een advies. DNB gaf in zijn advies aan dat het wetsvoorstel het beoogde doel van een fusie van de notariële pensioenfondsen goed mogelijk maakt, waarbij tevens recht wordt gedaan aan de taak van DNB om er op toe te zien dat een transitie conform de wettelijke normen kan worden geëffectueerd. Het Bureau Financieel Toezicht heeft aangegeven kennis genomen te hebben van het voorstel, en geen advies uit te brengen. De AFM liet informeel weten akkoord te zijn met het wetsvoorstel en geen formeel advies uit te brengen, nu het wetsvoorstel beperkte invloed heeft op het toezicht door de AFM.

De Pensioenfederatie geeft in het advies aan positief te zijn over de inhoud van het wetsvoorstel, en niets aan te merken te hebben op het wetsvoorstel.

Tevens is het wetsvoorstel gepubliceerd op internetconsultatie. Er zijn diverse reacties gekomen. Deze hebben ertoe geleid dat de memorie van toelichting op een aantal punten nader is verduidelijkt. Zo is beter toegelicht waarom de fondsen een samengaan van beide fondsen de beste optie vinden, in plaats van het onderbrengen van de pensioenen bij een andere instelling of bij een ander pensioenfonds. Tevens is nader ingegaan op de handhaving van de wettelijke plicht om tot deelname aan de pensioenregeling.

10. Financiële en administratieve gevolgen van dit wetsvoorstel

In deze paragraaf worden de financiële gevolgen en de administratieve gevolgen beschreven. Het voorstel van wet heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

Financiële gevolgen

De samenvoeging van de twee pensioenfondsen zal leiden tot schaalvergroting en daarmee tot structureel lagere kosten. Daardoor dalen de kosten per deelnemer en de kosten als percentage van de pensioenverplichtingen. Vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de samenvoeging leiden tot een geschatte besparing van jaarlijks circa € 1 tot 1,5 miljoen op de kosten van het pensioenbeheer (administratie en governance) en circa € 1 miljoen op de kosten van vermogensbeheer.

Administratieve gevolgen

De beoogde situatie leidt tot een meer efficiënte bedrijfsvoering door het pensioenfonds. Voor werkgevers in het notariaat – de notarissen – brengt samenvoeging eveneens een lastenverlichting mee, omdat zij dan nog maar met één pensioenfonds hoeven te communiceren voor alle personen die binnen de notarispraktijk werkzaam zijn. Dit leidt tot een meer efficiënte bedrijfsvoering bij de notaris.

II. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wet op het notarisambt)

A en B

Onderdeel A behelst de wijziging van artikel 1 Wna. Doordat de naam van het pensioenfonds niet meer is opgenomen in artikel 113a van de wet, is het niet langer noodzakelijk om in artikel 1 een definitiebepaling op te nemen van het pensioenfonds. Tevens wordt het opschrift van Titel IX daar op aangepast, zie ook onderdeel B.

Het eerste lid van artikel 113a bepaalt dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht zijn tot deelneming in een pensioenfonds. Ten opzichte van het bestaande eerste lid wordt niet langer vermeld wat de naam van het fonds is, en wat de vestigingsplaats is. Het bedrijfstakpensioenfonds wordt door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen. Het in de wet opnemen van de naam en de vestigingsplaats van het fonds heeft geen meerwaarde. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat bij iedere wijziging van de naam van het fonds of de vestigingsplaats een wetswijziging nodig is.

In de beoogde situatie is sprake van een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. In het tweede lid van artikel 113a wordt de Pensioenwet grotendeels van toepassing verklaard. Ten aanzien van de verplichte deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen worden echter de artikelen 7 en 9 van de Pensioenwet buiten toepassing verklaard. Deze artikelen betreffen (informatie aan de werknemer over) het aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst. Omdat de deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht is op grond van het eerste lid, en niet gebaseerd is op een pensioenovereenkomst, kunnen deze artikelen buiten toepassing blijven.

In het derde lid wordt geregeld dat, indien in aanvang sprake is van een paritair bestuur, de KNB de bestuursleden van het pensioenfonds voordraagt die de notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen vertegenwoordigen. Uiteindelijk is het DNB die beslist of een bestuurder daadwerkelijk wordt benoemd. Het ligt in die situatie in de rede dat, net zoals onder de huidige Wna geldt, in het bestuur een vertegenwoordiging van de beroepsgroep zitting heeft. De door de KNB voorgedragen bestuursleden worden aangemerkt als vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen dan wel werknemersverenigingen als bedoeld in die artikelen. Het zijn van een vertegenwoordiger is een eis om te kunnen worden voorgedragen door de KNB. De DNB toetst na de voordracht, zoals zij dat doet bij alle (beoogde) bestuursleden van pensioenfondsen, de geschiktheid, deskundigheid, betrouwbaarheid en het tijdsbeslag.

Indien – op termijn – niet wordt gekozen voor een paritair bestuur, zijn de belanghebbenden vertegenwoordigd in het belanghebbendenorgaan. Het belanghebbendenorgaan heeft conform de Pensioenwet bepaalde adviesrechten en goedkeuringsrechten. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn middels artikel 115b van de Pensioenwet de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van die wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Via deze weg heeft de KNB invloed op de voordracht van notarissen, toegevoegd notarissen en/of kandidaat-notarissen voor het bestuur van een belanghebbendenorgaan.

In het vierde lid van artikel 113a wordt de Wet Bpf 2000 grotendeels van toepassing verklaard op de verplichte deelneming ingevolge dit wetsvoorstel. De bepalingen die niet van toepassing zijn hebben voornamelijk betrekking op de procedure van verplichtstelling. Deze kunnen buiten toepassing blijven omdat de deelneming van notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht wordt op grond van het eerste lid.

Het vijfde lid van artikel 113a betreft de verplichting tot het hanteren van een doorsneepremie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet Bpf 2000. Deze doorsneepremie is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen. Aangezien notarissen die niet werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst geen loon ontvangen, tenzij ze via een praktijkvennootschap werken, is voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet Bpf 2000 een uitbreiding van het loonbegrip noodzakelijk. Deze notarissen kunnen de gerealiseerde omzet, dan wel de gerealiseerde winst als uitgangspunt nemen. Het ligt in de rede dat in de praktijk minder gebruik wordt gemaakt van het uitgangspunt van de gerealiseerde omzet en meer van het uitgangspunt van de gerealiseerde winst. De gerealiseerde omzet zegt immers nog niet veel over het resultaat van een notariskantoor. De gerealiseerde winst wel. Onder gerealiseerde winst dient ook te worden verstaan fiscale winst als bedoeld in de artikelen 1.7 en 3.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze per 1 januari 2015 zal gelden.

Voor notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen is de doorsneepremie thans geregeld in artikel 113c van de Wna, dat onder andere artikel 23 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing verklaart. Artikel 113c komt te vervallen, maar aangezien artikel 8 van de Wet Bpf 2000 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard – in artikel 113 a, lid 4 van de Wna – zal ook in de beoogde situatie sprake zijn van een doorsneepremie.

De artikelen 113b en 113c komen te vervallen.

In artikel 113b zijn thans bepalingen opgenomen over de wijze waarop de statuten en reglementen van Stichting Notarieel Pensioenfonds moeten worden vastgesteld en gewijzigd. Deze bepalingen zijn overbodig omdat hiervoor de regels uit de Pensioenwet komen te gelden, zie bijvoorbeeld artikel 113 van de Pensioenwet. Hierdoor zal de inhoud van de statuten en reglementen – net zoals de pensioenregeling bij ieder ander bedrijfstakpensioenfonds waarop de Pensioenwet van toepassing is – worden bepaald door het bestuur en zal het toezicht hierop worden uitgeoefend door DNB.

DNB houdt er toezicht op dat deze wijzigingen niet in strijd zijn met de (governanceregels van de) Pensioenwet, de Wet Bpf 2000 of andere wet- en regelgeving. Dit toezicht omvat mede de beoordeling of de besluiten van het bestuur van het nieuwe, gezamenlijke fonds in overeenstemming zijn met de verplichtingen voor het bestuur om zich bij de vervulling van zijn taak mede te richten naar de belangen van de notarissen, toegevoegd notarissen, kandidaat-notarissen en medewerkers om ervoor te zorgen dat deze zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Artikel 113b kan hierdoor vervallen.

In artikel 113c wordt thans geregeld dat de meeste bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling van toepassing zijn op Stichting Notarieel Pensioenfonds, nu het een beroepspensioenfonds is. In de beoogde situatie zullen echter de meeste bepalingen van de Pensioenwet en van de Wet Bpf 2000 van toepassing zijn, nu het een bedrijfstakpensioenfonds wordt, zie de toelichting op onderdeel A van artikel I. Hiermee kunnen de verwijzingen naar de Wet verplichte beroepspensioenregeling vervallen, en daarmee artikel 113c.

Artikel II (Pensioenwet)

A

Dit onderdeel behelst een aanpassing van de definitie van verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds in artikel 1 van de Pensioenwet. Opgenomen wordt dat onder verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds mede wordt verstaan het fonds waarin de deelneming op grond van artikel 113a, eerste lid, van de Wna verplicht is gesteld.

B

Artikel 70 van de Pensioenwet bepaalt thans dat in verband met een waardeoverdracht Stichting Notarieel Pensioenfonds mede als ontvangende pensioenuitvoerder wordt aangemerkt. Nu met dit wetsvoorstel in de beoogde situatie sprake is van een bedrijfstakpensioenfonds, kan reeds uit dien hoofde als ontvangende pensioenuitvoerder worden opgetreden, en wordt een aanwijzing van het pensioenfonds als ontvangende pensioenuitvoerder overbodig. Dit onderdeel strekt ertoe artikel 70 van de Pensioenwet hierop aan te passen.

Artikel III (Wet verplichte beroepspensioenregeling)

In artikel 81 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is thans geregeld dat in verband met een waardeoverdracht Stichting Notarieel Pensioenfonds mede als ontvangende pensioenuitvoerder wordt aangemerkt. Aangezien in de beoogde situatie sprake is van een bedrijfstakpensioenfonds, zijn de bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling niet langer van toepassing. Dit artikel strekt ertoe artikel 81 hierop aan te passen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur