Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, mede gelet op richtlijn nr. 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PbEU L 348/98) wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor het regime en de wijze van tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring, rekening houdend met het bijzondere karakter van de vreemdelingenbewaring als dwangmaatregel in het terugkeerproces van vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
een afdeling van een inrichting;
een afdeling voor bijzondere opvang als bedoeld in artikel 14;
een persoon die een taak uitoefent bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring;
het regime, bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, en 18;
een commissie als bedoeld in artikel 75;
de beroepskamer, bedoeld in artikel 84, tweede lid;
de afdeling, bedoeld in artikel 17, eerste lid;
een commissie van toezicht als bedoeld in artikel 8;
de directeur van de inrichting, bedoeld in artikel 4, derde of vierde lid;
bij ministeriële regeling aangewezen groepen meerderjarige vreemdelingen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan;
een afdeling als bedoeld in artikel 13, eerste lid;
bij ministeriële regeling aangewezen groepen vreemdelingen met ten minste één minderjarig kind, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot elkaar staan;
het regime dat geldt in de gesloten gezinsvoorziening;
de verblijfsruimte als bedoeld in artikel 41, eerste lid;
regels als bedoeld in artikel 5, tweede lid;
een inrichting voor vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, eerste lid;
personen zoals gedefinieerd in artikel 21 van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96);
een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
een persoon zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e, van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96);
Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;
de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming, bedoeld in de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming;
de rechtsbijstandverlener, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de rechtsbijstand;
een afdeling als bedoeld in artikel 13, tweede lid;
het regime, bedoeld in hoofdstuk 4, afdeling 1;
een verblijfsruimte als bedoeld artikel 21, tweede lid;
een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000;
de bewaring, bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2, van de Vreemdelingenwet 2000, alsmede de vrijheidsbenemende maatregel opgelegd met toepassing van artikel 6 of 6a van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Een wijziging van artikel 2, onder e of artikel 21 van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU L 180/96) gaat voor de toepassing van de definities in het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.
Vreemdelingenbewaring wordt uitsluitend toegepast met het oog op de doelstellingen van vreemdelingenbewaring, genoemd in de artikelen 59 tot en met 59c van de Vreemdelingenwet 2000, of in het belang van de grensbewaking met inachtneming van de artikelen 6 en 6a van de Vreemdelingenwet 2000.
1. De tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring vindt, voor zover niet bij of krachtens wet anders is bepaald, plaats door onderbrenging van de vreemdeling in een inrichting.
2. De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring is dienstbaar aan de doelen, bedoeld in artikel 2.
3. Vreemdelingen worden in vreemdelingenbewaring aan geen andere beperkingen onderworpen dan die welke voor het doel van de vreemdelingenbewaring of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk zijn.
4. De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring vindt zo spoedig mogelijk plaats nadat het besluit tot inbewaringstelling is genomen.
1. Onze Minister wijst inrichtingen en afdelingen aan overeenkomstig hoofdstuk 3.
2. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij Onze Minister.
3. Het beheer van een inrichting berust bij de directeur, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen.
4. Onze Minister wijst één of meer personen aan als plaatsvervanger van de directeur. De aanwijzing als plaatsvervanger kan worden beperkt tot het nemen van een in de aanwijzing bepaalde beslissing als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, onder b, c en h.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende het beheer van een inrichting.
1. De directeur heeft tot taak een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring in de inrichting te verzekeren, alsmede de orde en veiligheid in de inrichting te handhaven. De directeur is bevoegd bevelen te geven die met het oog op deze taakuitoefening noodzakelijk zijn.
2. De directeur stelt, in aanvulling op de bij of krachtens deze wet gegeven regels en met inachtneming van het dienaangaande door Onze Minister vast te stellen model en door deze te geven aanwijzingen, huisregels voor een inrichting vast.
3. De directeur is, voor zover zulks noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in een inrichting of een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring, bevoegd aan de vreemdelingen bevelen te geven. De vreemdelingen zijn verplicht deze bevelen op te volgen.
4. De directeur kan ambtenaren en medewerkers machtigen tot de uitoefening van hem bij of krachtens deze wet gegeven bevoegdheden en de naleving van zijn zorgplichten, met uitzondering van de bevoegdheden, genoemd in het tweede en vijfde lid.
5. Aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent:
a. de plaatsing in het beheersregime en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 18;
b. het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in artikel 47, derde lid;
c. het laten uitvoeren van verrichtingen in het lichaam als bedoeld in artikel 48;
d. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 49;
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 50;
f. de bevestiging van mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 52;
g. het gedogen van een geneeskundige handeling als bedoeld in artikel 54;
h. het toestaan van incidenteel verlof als bedoeld in artikel 59.
i. de oplegging van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 62.
De directeur meldt ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen onverwijld aan Onze Minister.
De directeur verstrekt Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en de wijze van melding.
1. Bij elke inrichting is een commissie van toezicht, waarvan de leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
2. De commissie van toezicht heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring in de inrichting of afdeling en het vervoer uitgevoerd door de inrichting;
b. kennis te nemen van door de vreemdeling naar voren gebrachte grieven en waar mogelijk ter zake tussen de vreemdeling en de directeur te bemiddelen;
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in de artikelen 73 tot en met 82;
d. aan Onze Minister, de Raad en de directeur, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging, advies en inlichtingen te geven voor zover deze verband houden met de taakuitoefening van de commissie.
3. De commissie van toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de vreemdelingen regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Wekelijks houdt één van haar leden spreekuur in de inrichting.
4. De commissie van toezicht heeft te allen tijde toegang tot de inrichting.
5. De commissie van toezicht ontvangt van de directeur de door haar gewenste inlichtingen en heeft het recht de op de inrichting betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de commissaris belast met het spreekuur.
1. Er is een commissie van toezicht voor het vervoer, waarvan de leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.
2. De commissie van toezicht voor het vervoer heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de uitvoering van het vervoer van vreemdelingen uitgevoerd door ambtenaren van Onze Minister;
b. kennis te nemen van door de vreemdeling naar voren gebrachte grieven betreffende het vervoer, bedoeld onder a;
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge het bepaalde in de artikelen 83 en 84;
d. aan Onze Minister en de Raad advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.
3. Artikel 8, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en de benoeming en het ontslag van haar leden.
1. Onze Minister houdt toezicht op het terugkeerproces en de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring, onverminderd artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over het toezicht door Onze Minister.
1. Voor vreemdelingenbewaring wordt gebruik gemaakt van inrichtingen voor vreemdelingenbewaring.
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister volgens de procedure van artikel 15 een vreemdeling onderbrengen in een inrichting die is aangewezen als penitentiaire inrichting in de zin van de Penitentiaire Beginselenwet indien bijzondere opvang of beveiliging noodzakelijk is in verband met de persoonlijkheid, dan wel de lichamelijke of de geestelijke gezondheidstoestand van de vreemdeling.
3. In vreemdelingenbewaring gestelde vreemdelingen worden gescheiden gehouden van ingeslotenen op strafrechtelijke titel.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de criteria voor plaatsing in een inrichting als bedoeld in het tweede lid.
5. De vreemdeling kan met het oog op overbrenging naar een inrichting voor vreemdelingenbewaring tijdelijk worden ondergebracht in een politiecellencomplex of in een cel van de Koninklijke marechaussee nadat hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. De overbrenging geschiedt zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen vijf dagen nadat het besluit tot inbewaringstelling is genomen, behoudens zwaarwegende belangen en bijzondere omstandigheden.
1. Mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen worden gescheiden ondergebracht.
2. Onze Minister kan afdelingen aanwijzen waarin van het eerste lid wordt afgeweken vanwege hun bestemming als gesloten gezinsvoorziening, relatieafdeling of afdeling voor bijzondere opvang.
3. De directeur kan vreemdelingen van verschillend geslacht die in dezelfde inrichting verblijven in de gelegenheid stellen gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen.
1. Onze Minister wijst één of meer afdelingen aan als gesloten gezinsvoorziening bedoeld voor gezinnen en niet-begeleide minderjarigen.
2. Onze Minister kan relatieafdelingen aanwijzen, bedoeld voor families.
Onze Minister kan afdelingen voor bijzondere opvang aanwijzen, bedoeld voor vreemdelingen die bijzondere opvang nodig hebben vanwege hun persoonlijkheid, lichamelijke of geestelijke toestand.
1. Onze Minister is bevoegd tot plaatsing en overplaatsing van een vreemdeling in een bepaalde inrichting.
2. De vreemdeling die in een inrichting verblijft kan een verzoek bij Onze Minister indienen tot overplaatsing naar een andere inrichting.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de criteria en procedure voor plaatsing en overplaatsing als bedoeld in het eerste lid en de procedure voor het indienen van een verzoekschrift als bedoeld in het tweede lid.
Voor de vreemdeling geldt het verblijfsregime, tenzij:
a. bij of krachtens deze wet is bepaald dat voor hem het beheersregime geldt; of
b. de directeur met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet de vreemdeling in het beheersregime plaatst.
1. De vreemdeling verblijft na eerste binnenkomst zo kort mogelijk en voor ten hoogste een week op een binnenkomstafdeling. Deze periode kan in bijzondere omstandigheden eenmaal worden verlengd met een week indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
2. Op de binnenkomstafdeling geldt het beheersregime.
3. Uiterlijk op de laatste dag van de in het eerste lid genoemde periode wordt de vreemdeling ondergebracht in het verblijfsregime, tenzij de directeur de vreemdeling op grond van artikel 18 onderbrengt in het beheersregime.
4. In afwijking van het tweede en derde lid geldt bij binnenkomst het verblijfsregime voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 2, onder b, van Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180/96) die op grond van de artikelen 6 en 6a van de Vreemdelingenwet 2000 in vreemdelingenbewaring zijn gesteld.
1. De directeur brengt een vreemdeling zo kort mogelijk en voor ten hoogste zes weken onder in het beheersregime indien dit naar zijn oordeel noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
2. De directeur kan het verblijf in het beheersregime telkens voor ten hoogste zes weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot verblijf in het beheersregime nog bestaat.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de criteria voor plaatsing in het beheersregime.
1. Onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, brengt Onze Minister gezinnen onder op een gesloten gezinsvoorziening indien alle gezinsleden instemmen met verblijf waarbij mannelijke en vrouwelijke niet gescheiden worden ondergebracht.
2. Onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, brengt Onze Minister niet-begeleide minderjarigen onder op een gesloten gezinsvoorziening waarbij vrouwelijke en mannelijke minderjarigen gescheiden worden ondergebracht.
3. Indien op grond van artikel 13 een relatieafdeling is aangewezen, brengt Onze Minister, onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, vreemdelingen die tot een familie behoren onder op de relatieafdeling indien alle familieleden instemmen met verblijf waarbij mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen niet gescheiden worden ondergebracht.
4. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister kan een vreemdeling gezien diens persoonlijkheid, lichamelijke of geestelijke toestand onderbrengen op een afdeling voor bijzondere opvang.
2. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.
1. De vreemdeling wordt door de directeur individueel ondergebracht of in een groep, waarvan de directeur de samenstelling bepaalt.
2. Aan elke vreemdeling of groep van vreemdelingen wordt door de directeur een verblijfsruimte toegewezen.
3. Onze Minister stelt regels omtrent de eisen waaraan een verblijfsruimte als bedoeld in het tweede lid moet voldoen.
De vreemdeling heeft het recht zich binnen de inrichting vrij te bewegen op de afdeling waar hij is ondergebracht en op andere door de directeur aangewezen plaatsen, met inachtneming van:
a. de bij of krachtens deze wet gestelde beperkingen en de bevelen van de directeur;
b. een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode met een maximum van twaalf uur per etmaal waarin hij gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven.
1. De vreemdeling heeft recht op dagbesteding gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen minimum aantal uren per week.
2. De in het eerste lid bedoelde dagbesteding bestaat in ieder geval uit:
a. deelname aan educatieve activiteiten voor zover deze zich verdragen met de duur van de vreemdelingenbewaring en de persoon van de vreemdeling;
b. kennisneming van het nieuws en het gebruik maken van een bibliotheekvoorziening;
c. lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste twee uur per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet;
d. recreatieve activiteiten, gedurende ten minste acht uur per week;
e. dagelijks verblijf in de buitenlucht, gedurende ten minste twee uur per dag.
1. De vreemdeling heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de vreemdelingen, beschikbaar is.
3. De directeur stelt de vreemdeling in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers met inachtneming van artikel 29;
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een inrichting.
1. De vreemdeling heeft recht op zorg door een aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger.
2. De vreemdeling heeft recht op raadpleging, voor eigen rekening, van een arts van zijn keuze. De directeur stelt in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast.
3. De directeur draagt zorg dat:
a. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger regelmatig beschikbaar is voor het houden van een spreekuur;
b. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger op andere tijdstippen beschikbaar is, indien dit in het belang van de gezondheid van de vreemdeling noodzakelijk is;
c. de vreemdeling op diens verzoek of op verzoek van de aan de inrichting verbonden arts of diens plaatsvervanger door een arts wordt onderzocht op ongeschiktheid voor verblijf in een inrichting voor vreemdelingbewaring;
d. de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger de vreemdeling die hiervoor in aanmerking komt onderzoekt op geschiktheid voor deelname aan sport of een andere activiteit.
4. De directeur draagt zorg voor:
a. de verstrekking van door de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger voorgeschreven medicijnen en diëten;
b. de behandeling van de vreemdeling op aanwijzing van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger;
c. de overbrenging van de vreemdeling naar een ziekenhuis dan wel andere inrichting, indien de onder b bedoelde behandeling aldaar plaatsvindt.
1. De vreemdeling heeft recht op sociale verzorging en hulpverlening.
2. De directeur draagt zorg dat daarvoor in aanmerking komende functionarissen de in het eerste lid omschreven zorg en hulp in de inrichting kunnen verlenen.
1. De directeur draagt zorg dat aan de vreemdeling voeding, noodzakelijke kleding en schoeisel worden verstrekt, dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien.
2. De vreemdeling heeft recht op het dragen van eigen kleding en schoeisel, tenzij die een gevaar kunnen opleveren voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Hij kan worden verplicht tijdens sport aangepaste kleding of schoeisel te dragen. In de huisregels kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze van gebruik en onderhoud van kleding en schoeisel.
3. De directeur draagt zorg dat bij de verstrekking en bereiding van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de vreemdeling.
4. De directeur draagt zorg dat de vreemdeling in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen.
5. De vreemdeling heeft recht op zakgeld. In de huisregels worden regels gesteld omtrent de aankoop door vreemdelingen van andere gebruiksartikelen dan die welke door de directeur ter beschikking worden gesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de geldmiddelen, bedoeld in het eerste en vijfde lid.
De vreemdeling heeft, behoudens de in artikel 57 gestelde beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen, tenzij de directeur anders bepaalt, voor rekening van de vreemdeling.
1. De vreemdeling heeft het recht om gedurende ten minste vier uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen.
2. Iedere bezoeker dient zich bij binnenkomst op deugdelijke wijze te legitimeren.
3. De directeur is met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting bevoegd van bezoek persoonsgegevens te verwerken overeenkomstig artikel 65.
4. De directeur kan de toelating van bezoekers afhankelijk stellen van hun bereidheid zich bij binnenkomst aan hun kleding te laten onderzoeken en door hen meegebrachte voorwerpen te laten controleren op de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde en veiligheid in de inrichting. De directeur kan dergelijke voorwerpen voor de duur van het bezoek in beslag doen nemen.
5. Indien de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting dit noodzakelijk maakt kan de directeur een bezoeker de toegang tot of het voortgezet verblijf in de inrichting weigeren.
6. De directeur kan bepalen dat tijdens het bezoek toezicht wordt uitgeoefend, indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting.
7. Het bezoek van familie van de vreemdeling vindt plaats in omstandigheden waarin de persoonlijke levenssfeer wordt geëerbiedigd, tenzij de directeur dit in strijd acht met de orde en veiligheid in de inrichting.
1. In afwijking van artikel 29, eerste lid, hebben de leden van de commissie van toezicht en van de Raad te allen tijde toegang tot de vreemdeling, evenals diens rechtsbijstandverlener.
2. In afwijking van artikel 29, eerste lid, hebben de volgende personen en instanties toegang tot de vreemdeling op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. leden van het Koninklijk Huis;
b. de leden van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Nederlandse leden van het Europese parlement of een commissie uit een van beide parlementen;
c. Onze Minister;
d. justitiële autoriteiten;
e. de Nationale ombudsman;
f. de geneeskundig inspecteurs van de volksgezondheid.
3. In afwijking van artikel 29, zesde lid, kunnen de in het eerste en tweede lid bedoelde personen en instanties zich vrijelijk met de vreemdeling onderhouden, behoudens ingeval de directeur, na overleg met de desbetreffende bezoeker, van mening is dat van de vreemdeling een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. In dat geval laat de directeur voor het bezoek weten welke toezichthoudende maatregelen genomen worden om het onderhoud zo ongestoord mogelijk te laten verlopen. De toezichthoudende maatregelen mogen er niet toe leiden dat vertrouwelijke mededelingen in het onderhoud tussen de vreemdeling en diens rechtsbijstandverlener bij derden bekend kunnen worden.
Bij ministeriële regeling worden nationale en internationale organisaties aangewezen die, gezien hun doelstelling die verband houdt met vreemdelingenbewaring, de inrichting kunnen bezoeken volgens de voorwaarden van artikel 29, tweede en vierde tot en met zevende lid.
1. De vreemdeling heeft het recht om, voor eigen rekening, te bellen en gebeld te worden.
2. De vreemdeling heeft het recht het internet te raadplegen op de in de inrichting beschikbare computers.
3. De directeur kan in de huisregels de toegang tot internet en het recht om te bellen en gebeld te worden beperken in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting en de bescherming van de goede zeden.
Op een relatieafdeling zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat families recht hebben op een afzonderlijke leefruimte die voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer garandeert.
Op een afdeling voor bijzondere opvang zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige toepassing, tenzij de directeur in verband met de noodzakelijke zorg een op de vreemdeling persoonlijk toegesneden regime bepaalt.
De directeur draagt er zorg voor dat in de inrichting bijzondere aandacht uitgaat naar kwetsbare groepen.
1. In het beheersregime zijn de artikelen 21 tot en met 32 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vreemdeling:
a. gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode met een maximum van zeventien uur per etmaal gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven;
b. het recht heeft op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen minimum aantal uren dagbesteding per week dat lager ligt dan in het verblijfsregime;
c. het recht heeft gedurende ten minste twee uur per week op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen;
d. het recht heeft gedurende ten minste tien minuten per week te bellen en gebeld te worden.
2. De in het eerste lid, onder b, bedoelde dagbesteding bestaat in ieder geval uit:
a. kennisneming van het nieuws en het wekelijks gebruik maken van een bibliotheekvoorziening;
b. lichamelijke oefening en het beoefenen van sport gedurende ten minste twee maal drie kwartier per week, voor zover zijn gezondheid zich daar niet tegen verzet;
c. recreatieve activiteiten, gedurende ten minste zes uur per week;
d. dagelijks verblijf in de buitenlucht, gedurende ten minste een uur per dag.
Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, gelden in de gesloten gezinsvoorziening de in dit hoofdstuk opgenomen bijzondere aanvullende regels en afwijkingen.
De directeur draagt er zorg voor dat in de gesloten gezinsvoorziening het belang van de minderjarige in acht wordt genomen en bij de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring zoveel mogelijk behartigd wordt.
Bij de uitoefening van zijn bevelsbevoegdheid op grond van artikel 5, derde lid, jegens minderjarigen, betracht de directeur respect voor de uitoefening van het ouderlijk gezag.
1. De bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 44, 45, 49 tot en met 54 en de artikelen 61 tot en met 65, kunnen niet worden uitgeoefend jegens minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaar nog niet hebben bereikt.
2. De bevoegdheden, bedoeld in de artikel 47 en 48, kunnen niet worden uitgeoefend jegens minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt.
1. Artikel 17 is niet van toepassing op gezinnen en niet-begeleide minderjarigen.
2. In afwijking van artikel 11, tweede lid, kunnen niet-begeleide minderjarigen die onder het toepassingsbereik van richtlijn nr. 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180/96) vallen, niet in een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen worden ondergebracht.
1. Gezinnen verblijven in door de directeur aan hen toegewezen gezinsverblijven waarin voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer is gegarandeerd.
2. Niet-begeleide minderjarigen verblijven in door de directeur aan hen toegewezen ruimten waar zij afgescheiden gehuisvest zijn van volwassenen.
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de eisen waaraan een gezinsverblijf als bedoeld in het eerste lid en de ruimten, bedoeld in het tweede lid, moeten voldoen.
1. De artikelen 21 tot en met 32 zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
a. in afwijking van artikel 22, onder b, gezinnen en niet-begeleide minderjarigen niet gehouden zijn in de gesloten verblijfsruimte te verblijven, tenzij:
1°. de directeur dit noodzakelijk acht met het oog op de orde en veiligheid in de inrichting voor ten hoogste twaalf uur per etmaal gedurende maximaal twee weken;
2°. bij algemene maatregel van bestuur in insluiting wordt voorzien voor ten hoogste twaalf uur per etmaal.
b. aan minderjarigen de mogelijkheid wordt geboden tot vrijetijdsbesteding afgestemd op hun leeftijd;
c. aan minderjarigen onderwijsactiviteiten worden aangeboden, indien de vreemdelingenbewaring langer duurt dan twee weken.
d. gezinnen en niet-begeleide minderjarigen het recht hebben gedurende ten minste tien uur per week bezoek te ontvangen op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen.
1. De directeur is bevoegd jegens een vreemdeling geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de uitvoering van een door de directeur genomen beslissing;
c. de voorkoming van het zich onttrekken door de vreemdeling aan het op hem uitgeoefende toezicht;
d. de uitvoering van aanzeggingen en vorderingen als bedoeld in de artikelen 61 en 63 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. Degene die geweld heeft gebruikt maakt hiervan onverwijld een schriftelijk verslag en doet dit verslag onverwijld aan de directeur toekomen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.
1. De directeur is met het oog op het handhaven van de orde en veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring bevoegd van een vreemdeling vingerafdrukken af te nemen en een gezichtsopname te maken.
2. In de gevallen waarin van de vreemdeling eerder overeenkomstig de Vreemdelingenwet 2000 vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt is de directeur bevoegd een vergelijking te maken met de van de vreemdeling verwerkte vingerafdrukken, teneinde de identiteit van de vreemdeling te verifiëren bij eerste binnenkomst van de vreemdeling in de inrichting.
3. Teneinde de identiteit van de vreemdeling te verifiëren anders dan op grond van het eerste lid is de directeur bevoegd vingerafdrukken van de vreemdeling af te nemen en deze te vergelijken met de op grond van het eerste lid afgenomen vingerafdrukken in de volgende gevallen:
a. voorafgaand aan en na afloop van bezoek, tenzij dit bezoek plaatsvindt met direct visueel en geïndividualiseerd toezicht op de persoon van de vreemdeling en de bezoeker;
b. bij elke binnenkomst en telkens bij het verlaten van de inrichting.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.
1. De directeur is bevoegd een vreemdeling aan zijn kleding te onderzoeken in de volgende gevallen:
a. bij elke binnenkomst en telkens bij het verlaten van de inrichting;
b. voorafgaand aan of na afloop van bezoek;
c. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
2. Het onderzoek aan de kleding wordt op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de vreemdeling verricht.
3. Het onderzoek aan de kleding van de vreemdeling omvat mede het onderzoek van de voorwerpen die de vreemdeling bij zich draagt of met zich meevoert.
4. Indien bij een onderzoek aan de kleding voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de vreemdeling mogen zijn, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. De directeur is bevoegd het lichaam van de vreemdeling te laten controleren op verboden en gevaarlijke voorwerpen in de volgende gevallen:
a. bij eerste binnenkomst;
b. indien het onderzoek aan de kleding bedoeld in artikel 46 hiertoe aanleiding geeft;
c. in andere gevallen waarin het strikt noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
2. Het controleren van het lichaam geschiedt op niet-handmatige wijze.
3. In plaats van de niet-handmatige controle van het lichaam vindt een handmatig onderzoek aan het lichaam plaats, indien:
a. de voor de controle van het lichaam bedoelde apparatuur niet beschikbaar is of niet gebruikt kan worden in de inrichting en onverwijlde tenuitvoerlegging van het onderzoek naar het oordeel van de directeur noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de controle van lichaam met de daarvoor bestemde apparatuur naar het oordeel van de directeur daartoe aanleiding geeft;
c. de vreemdeling geen toestemming geeft voor controle van het lichaam door middel van daartoe bestemde apparatuur; of
d. het om redenen verband houdende met de medische toestand van een vreemdeling niet mogelijk is de voor de controle van het lichaam bestemde apparatuur te gebruiken.
4. Het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in het derde lid, omvat mede het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam.
5. Het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in het derde lid, wordt op een besloten plaats door personen van hetzelfde geslacht als de vreemdeling verricht.
6. Indien bij de controle of het onderzoek voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de vreemdeling mogen zijn en, voor zover de controle of het onderzoek betrekking heeft op de openingen of holten van het lichaam van de vreemdeling, deze voorwerpen zonder het gebruik van hulpmiddelen daaruit kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor het verwerken van de persoonsgegevens in het geval van controle van het lichaam als bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. Indien bij de controle of het onderzoek, bedoeld in artikel 47, voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de vreemdeling mogen zijn en deze voorwerpen niet zonder het gebruik van hulpmiddelen kunnen worden verwijderd, kan de directeur bepalen dat deze door verrichtingen in het lichaam worden verwijderd, indien dit noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel voor de gezondheid van de vreemdeling.
2. Het verwijderen gebeurt door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
3. Een ambtenaar of medewerker van de inrichting waar de vreemdeling verblijft kan, indien onverwijlde tenuitvoerlegging geboden is, een beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen. De directeur wordt zo snel mogelijk op de hoogte gesteld van de beslissing.
4. Indien bij de verrichtingen in het lichaam voorwerpen worden aangetroffen die niet in het bezit van de vreemdeling mogen zijn, en deze voorwerpen door de arts of verpleegkundige uit het lichaam kunnen worden verwijderd, is de directeur bevoegd deze in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. De directeur kan een vreemdeling uitsluiten van deelname aan een of meer activiteiten:
a. indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
b. indien dit ter bescherming van de betrokken vreemdeling noodzakelijk is;
c. in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken vreemdeling.
2. De uitsluiting ingevolge het eerste lid duurt ten hoogste twee weken. De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat.
3. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de uitsluiting, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker de maatregel, bedoeld in het eerste lid, voor een periode van ten hoogste vijftien uren treffen.
1. De directeur is bevoegd een vreemdeling in afzondering te plaatsen indien dit:
a. in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is; of
b. ter bescherming van de betrokken vreemdeling noodzakelijk is.
2. De afzondering duurt ten hoogste twee weken.
3. De afzondering wordt ten uitvoer gelegd in een afzonderingsruimte of in een andere verblijfsruimte. Gedurende het verblijf in afzondering neemt de vreemdeling niet deel aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder e, of artikel 36, tweede lid, onder d. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de afzonderingsruimte beperken of uitsluiten.
4. De directeur kan de afzondering, bedoeld in het eerste lid, telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot afzondering nog bestaat.
5. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering, bedoeld in het eerste lid, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker een vreemdeling voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen. De directeur wordt van deze plaatsing onverwijld op de hoogte gesteld.
6. De directeur draagt zorg dat in geval van afzondering het nodige contact tussen ambtenaren en medewerkers van de inrichting en de vreemdeling wordt gewaarborgd en naar aard en frequentie op de situatie van de vreemdeling wordt afgestemd.
7. De directeur draagt zorg dat, ingeval de afzondering langer dan vierentwintig uren duurt en ten uitvoer wordt gelegd in een afzonderingsruimte, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
8. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de afzonderingsruimte. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de afzonderingsruimte aan de vreemdeling toekomen.
1. De directeur kan, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de vreemdeling noodzakelijk is, bepalen dat de vreemdeling die in een afzonderingsruimte verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.
2. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
1. De directeur kan bepalen dat een vreemdeling tijdens de afzondering door bevestiging van mechanische middelen aan zijn lichaam voor een periode van ten hoogste vierentwintig uren in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, indien die beperking noodzakelijk is ter afwending van een van de vreemdeling uitgaand ernstig gevaar voor diens gezondheid of de veiligheid van anderen dan de vreemdeling. De directeur stelt de arts of diens vervanger en de commissie van toezicht van de bevestiging onverwijld in kennis.
2. Indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, geboden is, kan een ambtenaar of medewerker hiertoe beslissen en deze voor een periode van ten hoogste vier uren ten uitvoer leggen. De directeur, de arts of diens vervanger en de commissie van toezicht worden hiervan onverwijld in kennis gesteld.
3. De directeur kan de beslissing tot bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam van de vreemdeling telkens met ten hoogste vierentwintig uren verlengen. De beslissing tot verlenging wordt genomen na overleg met de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de bevestiging van mechanische middelen aan het lichaam.
1. Indien de tenuitvoerlegging van de afzondering in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2. Indien de directeur van oordeel is dat van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid sprake is, plaatst hij na goedkeuring van Onze Minister de vreemdeling over.
3. Over de verlenging van de afzondering, waarvan de tenuitvoerlegging plaatsvindt in een andere inrichting of afdeling, beslist de directeur van de inrichting of afdeling waarin de afzondering was opgelegd, na goedkeuring van Onze Minister en gehoord de directeur van de inrichting of afdeling waar de tenuitvoerlegging van de afzondering plaatsvindt.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing en van verlenging van de afzondering ingevolge het tweede onderscheidenlijk het derde lid.
1. De directeur kan een vreemdeling verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de vreemdeling of van anderen. De handeling wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid. Deze regels betreffen in ieder geval de melding en registratie van de geneeskundige handeling, alsmede de taak van de verantwoordelijke arts indien de geneeskundige handeling volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar, voortvloeiend uit de stoornis van de geestesvermogens van de vreemdeling.
1. In de huisregels kan worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de Staat voor de voorwerpen.
2. De directeur kan een vreemdeling toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden ingevolge het eerste lid, bij zich te houden voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de aansprakelijkheid van de Staat voor de voorwerpen.
3. De directeur kan aan de toestemming, bedoeld in het tweede lid, voorwaarden verbinden die het gebruik van en de aansprakelijkheid voor deze voorwerpen kunnen betreffen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld krachtens welke de aansprakelijkheid van de Staat voor voorwerpen die een vreemdeling ingevolge het tweede lid onder zich heeft wordt beperkt tot een bepaald bedrag.
4. De directeur is bevoegd aan de vreemdeling toebehorende voorwerpen te laten onderzoeken, teneinde vast te stellen of de toelating of het bezit daarvan is verboden dan wel kan worden toegestaan, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid.
5. De directeur is bevoegd voorwerpen ten aanzien waarvan geen toestemming is verleend dan wel die zijn verboden, ingevolge het eerste onderscheidenlijk het tweede lid, in beslag te nemen. Hij draagt zorg dat deze voorwerpen hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de vreemdeling op diens kosten worden bewaard, hetzij voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door de vreemdeling op te geven adres, hetzij met toestemming van de vreemdeling worden vernietigd, hetzij aan een opsporingsambtenaar ter hand worden gesteld met het oog op de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
1. Het bezit van contant geld door de vreemdelingen in de inrichting of een afdeling is verboden, tenzij in de huisregels anders is bepaald.
2. In inrichtingen of afdelingen waar het bezit van contant geld door de vreemdelingen verboden is, heeft de vreemdeling de beschikking over een rekening-courant bij de inrichting.
3. In de huisregels kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bezit van contant geld en het gebruik van de rekening-courant. Deze regels kunnen een beperking betreffen van het bedrag waarover de vreemdeling ten hoogste in contanten of door middel van zijn rekening-courant mag beschikken.
De directeur kan brieven en poststukken als bedoeld in artikel 28 doen onderzoeken op de aanwezigheid van voorwerpen of stoffen die een gevaar kunnen opleveren voor de orde en veiligheid van de inrichting. Hij is bevoegd dergelijke voorwerpen of stoffen, tegen afgifte van een bewijs van ontvangst, onder zich te nemen en te houden gedurende het verblijf van de vreemdeling in de inrichting.
1. De directeur is bevoegd de verblijfsruimte van een vreemdeling op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken:
a. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van vreemdelingen;
b. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
2. Hij is bevoegd dergelijke voorwerpen of stoffen, tegen afgifte van een bewijs van ontvangst, onder zich te nemen en te houden gedurende het verblijf van de vreemdeling in de inrichting.
1. De directeur kan een vreemdeling in de gelegenheid stellen om onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten:
a. in geval van incidenteel verlof onder toezicht op verzoek van de vreemdeling vanwege voor hem ingrijpende gebeurtenissen;
b. op verzoek van Onze Minister of van een ambtenaar als bedoeld in artikel 47 van de Vreemdelingenwet 2000 met het oog op terugkeeractiviteiten;
c. in verband met te ontvangen zorg als bedoeld in artikel 25;
d. teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de vreemdeling krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen of bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
2. Met het oog op het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, kan de directeur aan daartoe door hem aangewezen ambtenaren of medewerkers bevelen dat de betrokken persoon naar de daartoe bestemde plaats wordt overgebracht.
3. Het verlaten van de inrichting, bedoeld in het eerste lid, schort de tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring niet op.
Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de wijze waarop het vervoer van de vreemdeling plaatsvindt.
In geval een vreemdeling de inrichting op grond van artikel 59 verlaat kunnen jegens hem de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 44 en 46, worden uitgeoefend door de ambtenaren van de inrichting belast met het vervoer, dan wel door de ambtenaren van Onze Minister.
1. De directeur kan, indien een vreemdeling betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring of indien een vreemdeling een bevel als bedoeld in artikel 5 niet opvolgt, de volgende disciplinaire maatregelen treffen:
a. opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken;
b. ontzegging van bezoek voor ten hoogste twee weken, indien het feit plaatsvond in verband met bezoek van die persoon of personen;
c. uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken;
d. oplegging van een geldboete tot een bedrag van ten hoogste tweemaal het wekelijks aan de vreemdeling verstrekte zakgeld, bedoeld in artikel 27.
2. De directeur bepaalt bij de oplegging van een geldboete tevens door welke andere disciplinaire maatregel deze zal worden vervangen, indien de boete niet binnen de daartoe door hem gestelde termijn is betaald.
3. De oplegging van disciplinaire maatregel laat onverlet de mogelijkheid voor de directeur om ter zake van de door de vreemdeling toegebrachte schade met hem een regeling te treffen.
4. Geen disciplinaire maatregel kan worden opgelegd, indien de vreemdeling voor het begaan van een feit als bedoeld in het eerste lid niet verantwoordelijk kan worden gesteld.
5. Indien een disciplinaire maatregel is opgelegd, wordt deze onverwijld ten uitvoer gelegd. De directeur kan bepalen dat een disciplinaire maatregel niet of slechts ten dele ten uitvoer wordt gelegd.
1. Indien de directeur dan wel een ambtenaar of medewerker constateert dat een vreemdeling betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring of dat een vreemdeling een bevel als bedoeld in artikel 5 niet opvolgt, geeft hij de vreemdeling een waarschuwing.
2. Indien de ambtenaar of medewerker vervolgens voornemens is aan de directeur schriftelijk verslag te doen, deelt hij dit de vreemdeling mede.
3. De directeur beslist over het opleggen van een disciplinaire maatregel in de zin van artikel 62 zo spoedig mogelijk nadat hem dit verslag is gedaan.
4. Indien de directeur feiten als bedoeld in het eerste lid constateert, blijft toepassing van het tweede lid achterwege.
1. De vreemdeling aan wie de disciplinaire maatregel van opsluiting, bedoeld in artikel 62, eerste lid, onder a, is opgelegd, is uitgesloten van het deelnemen aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht, bedoeld in artikel 23, tweede lid, onder e, of 36, tweede lid, onder d.
2. De directeur kan het contact met de buitenwereld gedurende het verblijf in de strafcel beperken of uitsluiten.
3. De directeur draagt zorg dat, ingeval de opsluiting in een strafcel ten uitvoer wordt gelegd en langer dan vierentwintig uren duurt, de commissie van toezicht en de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger terstond hiervan in kennis worden gesteld.
4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de strafcel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de strafcel aan de vreemdeling toekomen.
1. Indien de tenuitvoerlegging van de opsluiting in een strafcel in de inrichting of afdeling waarin zij is opgelegd niet mogelijk is of op ernstige bezwaren stuit, kan zij in een andere inrichting of afdeling worden ondergaan.
2. Indien de directeur van oordeel is dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zich voordoet, plaatst hij met goedkeuring van Onze Minister de vreemdeling hiertoe over.
3. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de procedure van overplaatsing ingevolge het tweede lid.
1. De directeur verwerkt in het belang van het verblijf in de inrichting en het belang van de terugkeer van de vreemdeling persoonsgegevens en andere gegevens van de vreemdeling en van andere personen.
2. De directeur is verantwoordelijk voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.
3. De directeur kan indien de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 en voor zover dat noodzakelijk is voor het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling en deze informatie niet op andere wijze kan worden verkregen, de volgende persoonsgegevens verzamelen:
a. nummers als bedoeld in artikel 1.1, onder bb, van de Telecommunicatiewet;
b. naam en nationaliteit van bezoekers van de vreemdeling, met uitzondering van het bezoek, bedoeld in de artikelen 29, zevende lid, 30 en 31.
c. gegevens ontleend aan de door de vreemdeling bij binnenkomst in de inrichting meegevoerde en gedurende het verblijf in de inrichting verworven voorwerpen.
4. De directeur verstrekt de in het derde lid bedoelde gegevens aan Onze Minister ten behoeve van terugkeer van de vreemdeling.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de verwerking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.
1. De directeur draagt zorg dat de vreemdeling bij binnenkomst in de inrichting, schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, op de hoogte wordt gesteld van zijn bij of krachtens deze wet gestelde rechten en plichten.
2. De vreemdeling wordt hierbij in het bijzonder gewezen op diens recht:
a. zich te wenden tot de weekcommissaris van de commissie van toezicht;
b. een verzoekschrift in te dienen op grond van artikel 15;
c. een verzoek te doen tot bemiddeling op grond van artikel 72;
d. een klaag- of beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 73 tot en met 88;
e. een beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 89 tot en met 94;
f. een bezwaarschrift of beroepschrift in te dienen overeenkomstig de artikelen 95 en 96;
g. zich te wenden tot de organisaties, bedoeld in artikel 31;
h. de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van zijn vreemdelingenbewaring op de hoogte te laten stellen.
1. De directeur stelt de vreemdeling in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, alvorens hij beslist omtrent:
a. de plaatsing in het beheersregime en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 18;
b. het handmatige onderzoek aan het lichaam, bedoeld in artikel 47, derde lid;
c. het laten uitvoeren van verrichtingen in het lichaam, bedoeld in artikel 48;
d. de uitsluiting van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 49;
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 50;
f. de bevestiging door mechanische middelen en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 52;
g. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 54;
h. het toestaan van incidenteel verlof, bedoeld in artikel 59;
i. de oplegging van een disciplinaire maatregel, bedoeld in artikel 62.
2. Toepassing van het eerste lid kan op de onderdelen b, c, d, e, f en g kan achterwege blijven indien:
a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b. de gemoedstoestand van de vreemdeling daaraan in de weg staat.
1. De directeur geeft de vreemdeling van elke beslissing als bedoeld in artikel 68 onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.
2. De directeur geeft de vreemdeling op de in het eerste lid omschreven wijze een mededeling omtrent de weigering van de toelating tot de vreemdeling van bezoek op grond van artikel 29, vijfde lid.
3. De vreemdeling wordt in de mededeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, gewezen op de mogelijkheid van bemiddeling en beklag, bedoeld in de artikelen 72 tot en met 82, de wijze waarop en de termijn waarbinnen zulks dient te geschieden, alsmede op de mogelijkheid tot het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de aanleg van bewaringsdossiers. In elk geval betreffen deze de aard van de daarin vervatte informatie, het recht op inzage of afschrift van het dossier door de betrokken vreemdeling en de beperkingen daarop en de termijn gedurende welke alsmede de wijze waarop het dossier bewaard blijft.
De directeur draagt zorg voor een regelmatig overleg met vreemdelingen over zaken die rechtstreeks de vreemdelingenbewaring raken.
1. Een vreemdeling heeft het recht zich, mondeling of schriftelijk, tot de commissie van toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen ter zake van:
a. een grief omtrent de wijze waarop de directeur zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen of een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht heeft betracht.
b. de omstandigheden van de vreemdelingenbewaring in de inrichting voor zover het de tenuitvoerlegging van het bij of krachtens deze wet gestelde betreft.
2. Een gedraging van een ambtenaar of medewerker jegens de vreemdeling wordt met het oog op de toepassing van het eerste lid, onder a, als een gedraging van de directeur aangemerkt.
3. Indien de grief een beslissing betreft waartegen beklag openstaat, dient dit verzoek uiterlijk op de zevende dag na die waarop de vreemdeling kennis heeft gekregen van die beslissing te worden ingediend.
4. De commissie van toezicht streeft ernaar binnen vier weken een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken. Zij kan de bemiddeling geheel of ten dele aan de weekcommissaris of een ander uit haar midden aangewezen lid opdragen.
5. De commissie van toezicht stelt de vreemdeling en de directeur in de gelegenheid, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt mondeling toe te lichten. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de commissie van toezicht zorg voor de bijstand van een tolk.
6. De commissie van toezicht legt de resultaten van de bemiddeling neer in een schriftelijke mededeling en zendt dan wel reikt uit een gedagtekend afschrift daarvan aan de directeur en de vreemdeling. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt, draagt de commissie van toezicht zorg voor een vertaling van de mededeling. In de gevallen, bedoeld in artikel 73, wordt de vreemdeling gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.
1. In afwijking van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een vreemdeling het recht bij de commissie van toezicht beklag te doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
2. Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.
3. De directeur draagt zorg dat een vreemdeling die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
In afwijking van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft een vreemdeling het recht bij de commissie van toezicht beklag te doen over de omstandigheden van de vreemdelingenbewaring in de inrichting voor zover het de tenuitvoerlegging van het bij of krachtens deze wet gestelde betreft.
1. De vreemdeling doet beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagcommissie bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen of waar hij over de omstandigheden van de vreemdelingenbewaring klaagt.
2. De indiening van het klaagschrift kan door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de vreemdeling verblijft geschieden. De directeur draagt in dat geval zorg dat het klaagschrift of, indien het klaagschrift zich in een envelop bevindt, de envelop van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening.
3. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing of omstandigheden waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag. Indien de vreemdeling omtrent de beslissing of omstandigheden waarover hij klaagt geen verzoek tot bemiddeling heeft gedaan, vermeldt hij de redenen hiervoor in het klaagschrift.
4. Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet voldoende beheerst kan hij het klaagschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten.
5. In geval van een klaagschrift op grond van artikel 73 wordt het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop de vreemdeling kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
6. Indien een vreemdeling een verzoek tot bemiddeling als bedoeld in artikel 72 heeft gedaan, wordt, in afwijking van het vijfde lid, het klaagschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de vreemdeling de schriftelijke mededeling van de bevindingen van de commissie van toezicht heeft ontvangen.
1. Het klaagschrift wordt behandeld door een door de commissie van toezicht benoemde beklagcommissie, bestaande uit drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris. Een lid van de commissie van toezicht neemt geen deel aan de behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft of daarmee op enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.
2. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie kan, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, het klaagschrift enkelvoudig afdoen, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beklagcommissie toekomen.
3. In het geval van een klaagschrift op grond van artikel 74 kan de voorzitter van de beklagcommissie een klaagschrift buiten behandeling laten als een beoordeling door de beklagcommissie uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling geen toegevoegde waarde heeft.
4. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het tweede lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beklagcommissie.
5. De behandeling van het klaagschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beklagcommissie van oordeel is dat de niet-openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
1. De secretaris van de beklagcommissie zendt de directeur een afschrift van het klaagschrift toe.
2. De directeur geeft dienaangaande zo spoedig mogelijk schriftelijk de nodige inlichtingen aan de beklagcommissie, tenzij hij van oordeel is dat het klaagschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is of tenzij het vierde lid toepassing vindt. Hij voegt daaraan de opmerkingen toe, waartoe het klaagschrift hem overigens aanleiding geeft.
3. Aan de klager geeft de secretaris van de beklagcommissie schriftelijk kennis van de inhoud van deze inlichtingen en opmerkingen.
4. De voorzitter van de beklagcommissie kan de behandeling van het klaagschrift voor onbepaalde tijd uitstellen, indien hij van oordeel is dat het klaagschrift zich leent voor bemiddeling of indien de bemiddelingsprocedure nog niet is afgesloten. In het eerste geval stelt de voorzitter een afschrift van het klaagschrift ter hand aan de weekcommissaris of een ander lid van de commissie van toezicht met het verzoek om te bemiddelen. Artikel 72 is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de commissie van toezicht omtrent de beslissing waarover wordt geklaagd heeft bemiddeld en zij haar bevindingen schriftelijk aan de vreemdeling en de directeur heeft medegedeeld, voegt de secretaris van de beklagcommissie de bevindingen bij de processtukken.
6. In het geval van een klaagschrift op grond van artikel 74 geschiedt de bemiddeling, bedoeld in artikel 72, met betrokkenheid van de directeur.
1. De beklagcommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid omtrent het klaagschrift mondeling opmerkingen te maken, tenzij zij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
2. De klager en de directeur kunnen de voorzitter van de beklagcommissie de vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.
3. De beklagcommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager onderscheidenlijk de directeur mondeling medegedeeld.
4. De beklagcommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen, zijn het tweede en derde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
1. De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen.
2. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning van de tolk en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
3. Tijdens de beklagprocedure staat de beklagcommissie aan de klager op diens verzoek toe van de gedingstukken kennis te nemen.
4. Indien de klager elders verblijft kunnen de opmerkingen, bedoeld in artikel 78, eerste lid, op verzoek van de beklagcommissie ten overstaan van een lid van een andere beklagcommissie worden gemaakt.
5. Van het horen van de betrokkenen maakt de secretaris een schriftelijk verslag, dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt de reden daarvan in het verslag vermeld.
1. Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de voorzitter van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.
2. De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak. In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan de directeur en de klager mededeling gedaan.
2. De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Zij bevat een verslag van het horen van personen door de beklagcommissie. Zij wordt door de voorzitter, alsmede door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van één van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de beslissing van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend.
3. De uitspraak vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak bedoeld in artikel 86.
4. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
5. De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan de klager en de directeur. Zij worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede op de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 80. Als dag van de uitspraak geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan, wordt deze uitspraak op het klaagschrift aangetekend.
6. Indien het vijfde lid toepassing heeft gevonden en beroep wordt ingesteld als voorzien in artikel 75, vindt uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaats op de wijze, bedoeld in het tweede lid. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring.
7. De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de vreemdeling kan worden afgeleid. Met betrekking tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
1. De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beklag;
b. ongegrondverklaring van het beklag;
c. gegrondverklaring van het beklag.
2. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en vernietigt de beslissing geheel of gedeeltelijk, indien zij van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:
a. in strijd is met een wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag, dan wel
b. bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
3. Bij toepassing van het tweede lid kan de beklagcommissie:
a. de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
b. bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
c. bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde beslissing of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven;
d. volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.
4. Bij toepassing van het derde lid, onder a, kan de beklagcommissie in haar uitspraak een termijn stellen.
5. De beklagcommissie kan bepalen dat de uitspraak buiten werking blijft totdat deze onherroepelijk is geworden.
6. Indien het tweede lid toepassing vindt, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.
7. Voor zover de in het zesde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie dan wel de voorzitter, na de directeur te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
1. Een vreemdeling kan bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 9, beklag doen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 61, door ambtenaren van Onze Minister in het kader van het vervoer van de vreemdeling.
2. De directeur van de inrichting waar de vreemdeling verblijft, draagt zorg dat een vreemdeling die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
3. De artikelen 75, 76, 77, eerste tot en met derde lid, 78, 79 en 81 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder «de directeur» in de artikelen 77, 78 en 81 steeds wordt verstaan: Onze Minister.
1. Artikel 82, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.
2. Indien het beklag geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht, bepaalt de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer, na de directeur of Onze Minister te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de vreemdeling geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
1. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie kunnen de directeur en de klager beroep instellen door het indienen van een beroepschrift. Het met redenen omklede beroepschrift moet uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend.
2. Het beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door de Raad benoemde beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring van drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris.
3. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 73, derde lid, 75, vierde lid, 76, vijfde lid, 77, eerste, tweede en derde lid, 78 en 79, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kan bepalen dat:
a. de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kunnen worden gemaakt;
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
1. Het indienen van een beroepschrift schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie niet, behalve voor zover deze de toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 82, zevende lid, inhoudt.
2. Hangende de uitspraak op het beroepschrift kan de voorzitter van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring op verzoek van degene die het beroep heeft ingesteld en gehoord de andere betrokkene in de procedure de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
1. De beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring doet zo spoedig mogelijk uitspraak.
2. De uitspraak van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het beroep;
b. bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden;
c. vernietiging van de uitspraak van de beklagcommissie.
3. Indien het tweede lid, onder c, toepassing vindt, doet de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring hetgeen de beklagcommissie had behoren te doen.
4. Ten aanzien van de uitspraak van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring zijn de artikelen 80, 81, tweede lid, eerste en derde tot en met vijfde volzin, vierde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
Tegen de uitspraak van de beklagcommissie van de commissie van toezicht voor het vervoer, bedoeld in artikel 83, kunnen Onze Minister en de vreemdeling beroep instellen bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring. De artikelen 85 tot en met 87 zijn van toepassing, met uitzondering van artikel 86, tweede lid, en met dien verstande dat onder «de directeur» in artikel 85 steeds wordt verstaan: Onze Minister.
Een vreemdeling kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de aan de inrichting verbonden arts of diens vervanger, bedoeld in artikel 25. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan vreemdelingen zijn betrokken.
1. Alvorens een beroepschrift in te dienen doet de vreemdeling een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bemiddelen ter zake van de klacht. Dit verzoek dient uiterlijk op de veertiende dag na die waarop het medisch handelen waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden te worden ingediend.
2. De indiening van het schriftelijk verzoek kan door tussenkomst van een door de directeur daartoe aangewezen ambtenaar of medewerker geschieden, die bevoegd is van het verzoekschrift kennis te nemen. Deze ambtenaar of medewerker draagt in dat geval zorg dat het verzoekschrift van een dagtekening wordt voorzien, welke dag geldt als dag van indiening.
3. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, voert een of meerdere gesprekken met de betrokkenen en zendt een verslag daarvan naar de Medisch Adviseur.
4. De Medisch Adviseur stelt de vreemdeling in de gelegenheid de klacht schriftelijk of mondeling toe te lichten, tenzij hij het aanstonds duidelijk acht dat de klacht zich niet voor bemiddeling leent. Hij kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen.
5. De Medisch Adviseur is ten behoeve van de bemiddeling bevoegd het medisch dossier van de vreemdeling in te zien.
6. De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken nadat hij het verslag, bedoeld in het derde lid, heeft ontvangen een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.
7. De Medisch Adviseur sluit de bemiddeling af met een mededeling van zijn bevindingen aan de vreemdeling en de arts. De vreemdeling wordt gewezen op de mogelijkheden van het indienen van een beroepschrift alsmede de termijn waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.
8. De Medisch Adviseur zendt een afschrift van de mededeling aan de ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de directeur van de inrichting waaraan de arts tegen wiens medisch handelen de klacht zich richt, is verbonden.
9. De ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid, en de Medisch Adviseur zijn bevoegd een klacht die geen medisch handelen betreft, door te verwijzen naar de beklagcommissie. Hij zendt van de doorverwijzing een bericht aan de vreemdeling en, indien het de Medisch Adviseur is die doorverwijst, naar de ambtenaar of medewerker, bedoeld in het tweede lid. Indien reeds een verslag als bedoeld in het derde lid is opgesteld, wordt dit naar de commissie van toezicht gezonden.
1. Een met redenen omkleed beroepschrift wordt ingediend bij en behandeld door een door de Raad benoemde beroepscommissie van drie leden, bestaande uit één jurist en twee artsen, die wordt bijgestaan door een secretaris.
2. Het beroepschrift wordt ingediend uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de Medisch Adviseur. De directeur draagt zorg dat een die beroep wenst in te stellen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
3. Artikel 75, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het beroepschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk het medisch handelen waarover wordt geklaagd en de redenen van het beroep.
1. De beroepscommissie en de secretaris zijn ten behoeve van de behandeling van het beroepschrift bevoegd het medisch dossier van de vreemdeling in te zien.
2. De behandeling van het beroepschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beroepscommissie van oordeel is dat de niet-openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
3. De secretaris van de beroepscommissie zendt de inrichtingsarts een afschrift van het beroepschrift toe en vraagt het verslag van de bemiddeling op bij de Medisch Adviseur.
4. De beroepscommissie stelt de vreemdeling en de inrichtingsarts in de gelegenheid omtrent het beroepschrift mondeling of schriftelijk opmerkingen te maken, tenzij zij het beroep aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht. De beroepscommissie kan bepalen dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de commissie, bedoeld in artikel 91, eerste lid, kunnen worden gemaakt.
5. Artikel 78, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
6. Artikel 78, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De beroepscommissie kan bepalen dat ingeval bij een andere persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
7. Artikel 79, eerste tot en met derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak.
2. De artikelen 81, tweede, vierde en zevende lid, en 77, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep indien sprake is van:
a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in artikel 89 bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de vreemdeling, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen;
b. enig ander onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
4. Indien het beroep door de beroepscommissie geheel of gedeeltelijk gegrond wordt geacht bepaalt de beroepscommissie of enige tegemoetkoming aan de vreemdeling geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
1. De vreemdeling heeft het recht bij Onze Minister een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in artikel 15.
2. Op de wijze van indiening is artikel 75, tweede, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister stelt de betrokkene in de gelegenheid schriftelijk of mondeling diens bezwaarschrift toe te lichten, tenzij hij het aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
4. Onze Minister stelt de indiener van het bezwaarschrift binnen zes weken van zijn met redenen omklede beslissing schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor deze begrijpelijke taal op de hoogte. Hierbij wijst hij hem op de mogelijkheid van het instellen van beroep, bedoeld in de artikelen 85 tot en met 87, alsmede de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit gedaan moet worden.
5. Het indienen van een bezwaarschrift blijft achterwege, indien de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen een voorgenomen en hem betreffende beslissing als bedoeld in het eerste lid kenbaar te maken.
1. De vreemdeling heeft het recht tegen de beslissing van Onze Minister op het bezwaarschrift voor zover dit betreft een gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring. De vreemdeling heeft ook het recht een beroepschrift in te dienen in het geval dat het indienen van een bezwaarschrift op de grond als vermeld in artikel 95, vijfde lid, achterwege is gebleven.
2. De artikelen 85 tot en met 87 zijn van toepassing, met dien verstande dat onder «de directeur» in artikel 85 steeds wordt verstaan «Onze Minister» en met dien verstande dat de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kan bepalen dat:
a. de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten;
b. de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de beroepskamer tenuitvoerlegging vreemdelingenbewaring kunnen worden gemaakt;
c. ingeval bij een ander persoon mondeling inlichtingen worden ingewonnen, de betrokkenen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk de vragen op te geven die zij aan die persoon gesteld wensen te zien.
In de artikelen 1, onderdeel q, en 8, eerste lid, onderdeel c, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt «vreemdelingenbewaring» telkens vervangen door: vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.
In de artikelen 1, eerste lid, onderdeel t, en 9, tweede lid, onderdeel d, van de Penitentiaire beginselenwet wordt «vreemdelingenbewaring» telkens vervangen door: vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.
De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:
personen zoals gedefinieerd in artikel 21 van de Opvangrichtlijn;
een persoon zoals gedefinieerd in artikel 2, onder e, van de Opvangrichtlijn;
2. Onder plaatsing van de aanduiding «1,» voor de tekst, wordt een tweede lid toegevoegd dat luidt:
2. Een wijziging van artikel 2, onder e of 21 van de Opvangrichtlijn gaat voor de toepassing van de definities in het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uitvoering moet zijn gegeven.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 58, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot vijfde en zesde lid.
3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Onze Minister kan de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 is afgewezen, indien:
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «het zesde lid» vervangen door: het vijfde lid.
C
Artikel 46, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de directeur van een inrichting voor vreemdelingenbewaring waar de vreemdeling verblijft op grond van artikel 6 of 6a;.
D
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met het vijfde lid komen als volgt te luiden:
2. Een persoon mag worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en vervolgens aldaar worden opgehouden, indien:
a. de identiteit van een persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld; of
b. de identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en blijkt dat de persoon geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel rechtmatig verblijf niet onmiddellijk blijkt.
3. De ophouding, bedoeld in het tweede lid, duurt ten hoogste negen uur en is gericht op identiteitsvaststelling, het bepalen van de verblijfsrechtelijke status van betrokkene en de afweging om al dan niet vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 59 toe te passen. De tijd tussen middennacht en negen uur voormiddags wordt hierbij niet meegerekend.
4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, kan de in het derde lid bedoelde termijn door de Commandant der Koninklijke marechaussee respectievelijk de korpschef in het belang van het onderzoek met ten hoogste vierentwintig uur worden verlengd.
5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidende:
6. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren hebben de bevoegdheden, bedoeld in het vijfde lid, eveneens ten aanzien van een in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdeling, voor zover dit noodzakelijk is voor het verkrijgen van informatie omtrent de identiteit, de nationaliteit en de verblijfsrechtelijke positie van de desbetreffende vreemdeling.
E
Artikel 52, tweede lid, tweede volzin, komt als volgt te luiden:
In geval van terugkeer kan het reis- of identiteitspapier worden overgedragen aan de gezagvoerder van de vlucht waarmee de vreemdeling vertrekt naar het land waar de toelating gewaarborgd is.
F
De titel van hoofdstuk 5 komt als volgt te luiden:
G
Na de titel van hoofdstuk 5 wordt het volgende opschrift ingevoegd:
H
De artikelen 56 en 57 komen als volgt te luiden:
1. Met het oog op de voorbereiding van het vertrek, de uitzetting of de overdracht kan Onze Minister de volgende vrijheidsbeperkende maatregelen treffen ten aanzien van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onderdelen f tot en met k en m:
a. het opleggen van een gebiedsgebod;
b. het opleggen van een gebiedsgebod in combinatie met een meldplicht, onder het gelijktijdig aanbieden van onderdak.
2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege wanneer en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, alsmede over de duur en de omstandigheden van de vrijheidsbeperking op grond van het eerste lid.
1. Met het oog op de voorbereiding van het vertrek, de uitzetting of de overdracht kan Onze Minister zekerheid verlangen van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onderdelen f tot en met k en m.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid.
I
Na artikel 57 worden de volgende opschriften ingevoegd:
J
Artikel 58 komt als volgt te luiden:
1. Een vreemdeling kan door Onze Minister, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling, in vreemdelingenbewaring worden gesteld, wanneer minder dwingende maatregelen niet doeltreffend kunnen worden toegepast.
2. Inbewaringstelling van een vreemdeling blijft achterwege of wordt beëindigd, indien deze niet langer noodzakelijk is met het oog op het doel van de vreemdelingenbewaring.
3. Als de omstandigheden die aanleiding waren voor de inbewaringstelling van een vreemdeling zich niet meer voordoen, wordt de maatregel onmiddellijk beëindigd.
K
Na artikel 58 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien uit het dossier of anderszins blijkt dat sprake is van een vreemdeling die in een bijzondere of kwetsbare positie verkeert of indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een bijzondere of kwetsbare positie verkeert, laat Onze Minister uit het besluit tot inbewaringstelling blijken op welke wijze deze omstandigheden bij de besluitvorming zijn betrokken.
2. Inbewaringstelling van een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege, indien inbewaringstelling in verband met zijn bijzondere of kwetsbare positie onredelijk bezwarend zou zijn.
L
Na artikel 58a wordt het volgende opschrift ingevoegd:
M
De artikelen 59 en 59a komen als volgt te luiden:
1. De vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft, kan door Onze Minister met het oog op de uitzetting in vreemdelingenbewaring worden gesteld, indien:
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2. De vreemdelingenbewaring duurt zo kort mogelijk, maar in ieder geval niet langer dan zes maanden.
3. In afwijking van het tweede lid, kan de vreemdelingenbewaring ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
N
In artikel 59b wordt «bewaring» telkens vervangen door: vreemdelingenbewaring.
O
De artikelen 59c en 60 komen als volgt te luiden:
1. De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel f, g of h, niet zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 59a of 59b, eerste lid, kan door Onze Minister met het oog op de uitzetting in vreemdelingenbewaring worden gesteld, indien:
a. er een risico op onttrekking bestaat, of
b. de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
2. De vreemdelingenbewaring krachtens het eerste lid duurt in geen geval langer dan vier weken.
P
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en het derde lid tot derde en vierde lid wordt een tweede lid ingevoegd, luidende:
2. De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen kunnen van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, medewerking vorderen aan het vertrek uit Nederland. Zo nodig oefenen de ambtenaren, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder c, deze bevoegdheid uit met behulp van de sterke arm.
Q
Artikel 63, eerste lid, komt te luiden:
1. Onverminderd artikel 61, tweede lid, kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij deze wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, worden uitgezet.
R
In artikel 73, vierde lid, wordt «artikel 59, 59a of 59b» vervangen door: artikel 59, 59a, 59b of 59c.
S
In artikel 93, eerste lid, wordt «een ingevolge hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming» vervangen door «een ingevolge hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsontneming of beslissing omtrent vrijheidsbeperking»
T
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «58, 59, 59a en 59b» vervangen door: 59, 59a, 59b en 59c.
2. In het zevende lid wordt «artikel 59, zesde lid» vervangen door: artikel 59, derde lid.
U
In artikel 108, eerste lid, wordt «57, eerste lid, 58, eerste lid,» vervangen door: 56, eerste lid,.
V
In artikel 109, vierde lid, vervalt «59, derde lid,».
Aan artikel 43, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. artikel 79 van de Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring.
Het Reglement regime grenslogies wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,