Ontvangen op 8 oktober 2015
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel XXXV, aanhef, wordt «De Successiewet 1956 wordt met ingang van 1 januari 2017 als volgt gewijzigd» vervangen door: De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd.
Indiener wil bewerkstelligen dat de schenkvrijstelling wordt verhoogd met ingang van 1 januari 2016.
Indiener merkt allereerst op dat in de memorie van toelichting is geschreven dat, vanwege budgettaire aspecten, invoering pas met ingang van 1 januari 2017 kan plaatsvinden.
De beoogde invoering van deze vrijstelling per 1 januari 2017 zal naar de mening van indiener leiden tot uitstelgedrag. Voorgenomen schenkingen zullen nu worden uitgesteld tot ná 2016 zodat dan gebruik gemaakt kan worden van de vrijstelling. De kans dat begiftigden in verband met overlijden van de schenkers in 2016 uiteindelijk toch geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling is te verwaarlozen. Indiener verwacht daarom nauwelijks verschil in opbrengst aan schenkbelasting tussen de situatie waarin de vrijstelling zou worden ingevoerd per 1 januari 2016 en per 1 januari 2017. Indiener merkt daarbij op dat als de regeling al per 1 januari 2016 zou worden ingevoerd, de schenkingen wel direct leiden tot een lagere eigenwoningschuld en daarmee tot een lagere aftrek in box 1 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De constatering dat er sprake zou zijn van een budgettair nadeel lijkt derhalve niet terecht.
Een fictief voorbeeld moge dit verduidelijken. Stel dat de resterende looptijd van de hypotheek waarvoor geschonken wordt, nog 15 jaar is, het gemiddelde rentepercentage 4 is en het marginale IB tarief 40% is. Op een schenking van € 100.000 levert dat per jaar € 4.000 minder renteaftrek in box 1 op. Bij een vrijgestelde schenking in 2016 zou dat -uitgaande van de hiervoor opgenomen uitgangspunten – de schatkist per begiftigde een voordeel van maximaal € 1.600 opleveren ten opzichte van de situatie dat de vrijstelling pas per 1 januari 2017 wordt ingevoerd.
Ronnes