Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2016
In de brief van 12 juli 2016 heeft de voorzitter van de Vaste commissie voor Financiën namens deze commissie een aantal vragen gesteld over de evaluatie van ANBI’s en SBBI’s met het verzoek deze vragen uiterlijk in de eerste week na het zomerreces (week 36) te willen beantwoorden. Met deze brief beantwoord ik deze vragen.
Informatie over de evaluatie aan de Kamer
De commissie vraagt waardoor het herhaaldelijk uitstellen van de evaluatie is veroorzaakt en waarom het uitstel niet eerder aan de Staten-Generaal is gemeld. In de aanloop naar deze evaluatie is het geduld van de leden van de commissie inderdaad wel erg op de proef gesteld.
In mijn brief van 8 juli jl. aan de commissie1 heb ik aangegeven op welke momenten de Staten-Generaal is geïnformeerd over de evaluatie van de giftenaftrek, uitvoeringsaspecten van de giftenaftrek, aspecten van de Geefwet en van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s die in mijn optiek onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. In de Miljoenennota van vorig jaar (Kamerstuk 34 300, nr. 1) is gemeld dat de evaluatie van de giftenaftrek die oorspronkelijk gepland stond voor 2014, dit jaar (2016) uitgevoerd zou worden. De reden voor het uitstel was dat in 2014 nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren om de evaluatie van de giftenaftrek zinvol uit te voeren. Vanwege de inhoudelijke samenhang heb ik het als een vanzelfsprekendheid beschouwd dat het onderzoek naar de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s ook in 2016 uitgevoerd zou worden. Bij nader inzien had ik dat explicieter aan de Staten-Generaal kunnen aangeven.
Start evaluatie(s)
Het evaluatieonderzoek naar de giftenaftrek is dit voorjaar gestart met de voorbereiding van de aanbesteding. De uitvoering van deze evaluatie is gegund aan het onderzoeksbureau Dialogic te Utrecht. De evaluatie is 1 september gestart en zal naar verwachting eind december worden afgerond. Tegelijkertijd is gestart met het onderzoek naar de uitvoeringsaspecten van de giftenaftrek. Dit onderwerp leent zich naar zijn aard niet voor externe uitbesteding en wordt daarom door het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst zelf uitgevoerd. Dat geldt ook voor de evaluatie van de regeling van ANBI’s en SBBI’s.
De commissie heeft met betrekking tot de ANBI’s en SBBI’s gevraagd wat de onderzoeksvraag is. Ter inleiding op het antwoord op deze vraag van de commissie lijkt het mij goed om eerst een korte schets te geven van de (recente) geschiedenis van ANBI’s en SBBI’s.
Regelgeving met betrekking tot ANBI’s en SBBI’s sinds 2008
Het fenomeen ANBI komt op zich al heel lang voor in de fiscale wetgeving. Vanaf 2008 tot heden is sprake geweest van meer en minder ingrijpende wijzigingen op het vlak van ANBI’s. Momenteel beslist de inspecteur op verzoek van de instelling bij voor bezwaar vatbare beschikking of sprake is van een ANBI en wijst de instelling als zodanig aan, eventueel onder door hem te stellen voorwaarden. Daarbij is er voor gekozen om de toetsing, de erkenning en het toezicht op een centrale plek binnen de Belastingdienst te beleggen. Op de website van de Belastingdienst is een lijst van als ANBI aangemerkte instellingen te vinden.
Vanaf 2010 kunnen instellingen alleen als ANBI worden aangemerkt als zij voor minstens 90% het algemeen nut dienen. Dit houdt in dat voor de ANBI-regeling uitsluitend instellingen in aanmerking komen die voor ten minste 90% het algemeen nut beogen en dit in hun feitelijk handelen ook tot uiting laten komen. Hiermee werd beoogd een einde te maken aan het onbedoelde gebruik van ANBI’s voor privébelangen. Naast de 90%-toets is vanaf 2010 een formele integriteitstoets ingevoerd voor instellingen die wensen te kwalificeren als ANBI. De inspecteur kan de ANBI-beschikking weigeren of intrekken indien de instelling zelf, een bestuurder of feitelijk leidinggevende van de instelling, dan wel een voor de instelling gezichtsbepalend persoon in de afgelopen vier jaar onherroepelijk is veroordeeld wegens het aanzetten tot haat, aanzetten tot geweld of gebruik van geweld.
De invoering van het 90%-criterium voor ANBI’s heeft er tevens toe geleid dat er voor sociaal belang behartigende instellingen (SBBI) een aparte vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting is gekomen. Een SBBI is bijvoorbeeld een muziekvereniging, amateursportvereniging, buurtvereniging of scoutingclub. Het verschil met ANBI is dat een SBBI de particuliere belangen van de leden dient, maar tevens een sociaal belang heeft, terwijl een ANBI vrijwel uitsluitend het algemeen belang dient. Gewone giften aan een SSBI zijn fiscaal niet aftrekbaar; periodieke giften wel.
Met ingang van 2012 zijn, voortvloeiend uit de Geefwet, de criteria voor de ANBI-status zodanig verruimd dat commerciële activiteiten de ANBI-status niet in gevaar brengen. Voorwaarde blijft dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.
De afgelopen periode zijn de voorwaarden om de status van ANBI te verkrijgen of te behouden uitgebreid in het kader van de versterking van de integriteit van ANBI’s en ter versterking van het publieksvertrouwen. Zo geldt voor ANBI’s per 1 januari 2014 uit het oogpunt van transparantie een publicatieverplichting (het openbaar maken van diverse gegevens via internet). Daarnaast is de integriteitstoets per 2014 uitgebreid.
Vraagstelling evaluatie ANBI’s en SBBI’s
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de centrale onderzoeksvraag als volgt omschreven:
– is de ANBI/SBBI-regeling (artikel 5b tot en met 5d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in combinatie met het bijbehorende Hoofdstuk 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994) doeltreffend en doelmatig?
Doeltreffend betekent hier dat het doel bereikt wordt dat instellingen die het algemeen nut beogen dan wel een sociaal belang behartigen daadwerkelijk als zodanig erkend worden en, omgekeerd, dat instellingen die dat niet doen niet voor een dergelijke status in aanmerking komen. Doelmatig houdt in dat dit doel bereikt wordt tegen aanvaardbare kosten.
De centrale onderzoeksvraag valt uiteen in verschillende deelvragen. Het betreft vragen over de ontwikkeling van het aantal ANBI’s gedurende de afgelopen jaren, juridische aspecten (de ontwikkelingen in de jurisprudentie, de vraag of er sprake is van overregulering), de praktijk van het beoordelen (inrichting werkprocessen, uitvoeringsproblematiek), uitvoeringskosten en administratieve lasten (bij Belastingdienst, maar ook bij de instellingen) en specifieke vragen naar knelpunten en bijzonderheden. De vragen die uw commissie 1 juni jl. heeft gesteld worden uitdrukkelijk meegenomen in het geheel van de onderzoeksvragen. De antwoorden op de deelvragen geven tezamen een beeld van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling.
Dit onderzoek wordt intern uitgevoerd bij de betreffende uitvoerende onderdelen van de Belastingdienst, maar er zal ook in contact worden getreden met verschillende betrokken organisaties die belang hebben bij een doelmatige werking van de ANBI/SBBI-regeling.
Planning afronding evaluaties
De zorgvuldige beantwoording van de onderzoeksvragen over ANBI’s en SBBI’s, en de noodzakelijke afstemming met betrokken ministeries (o.a. OCW, VWS) zal ook enige tijd vergen. Begin 2017 is ook de evaluatie van de giftenaftrek gereed die inhoudelijk nauw samenhangt met de evaluatie van de ANBI’s. Mijn voornemen is -gelet op de inhoudelijke verwevenheid- het evaluatierapport over de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s gelijktijdig met het evaluatierapport over de giftenaftrek, inclusief uitvoeringsaspecten, naar de Tweede Kamer sturen zodat de uitkomsten van deze evaluaties in samenhang besproken kunnen worden.
Ik verwacht de Tweede Kamer daarom niet eerder dan begin 2017 te kunnen informeren over de uitkomsten van de evaluatie van ANBI’s en SBBI’s. Een versnelling van dit evaluatieonderzoek waar de commissie om heeft gevraagd is, mede ook gelet op de complexiteit van het onderwerp, niet realistisch en kan ik de Kamer daarom niet toezeggen.
De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes