Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2017
Uw Kamer heeft op 26 maart 2015 een motie (Van Weyenberg, D66) aangenomen over de export van AOW-uitkeringen (Kamerstuk 34 083, nr. 12). De motie verzoekt de regering een poging te wagen om alsnog een verdrag te sluiten met in ieder geval de acht landen waar meer dan 100 AOW-gerechtigden wonen. Concreet gaat het om de vraag of deze landen bereid zijn om met Nederland voor de AOW- export relevante handhavingafspraken te maken en om die afspraken in een bilateraal verdrag vast te leggen. In de brief van 9 december 2016 (Kamerstuk 32 163, nr. 43) heeft de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd uw Kamer te informeren over de stand van zaken.
Zonder een verdrag met handhavingafspraken kan de rechtmatigheid van de verstrekking van AOW-uitkeringen niet geverifieerd en gecontroleerd worden. In dat geval wordt er, overeenkomstig de Wet Beperking Export Uitkeringen, van uitgegaan dat de AOW-gerechtigde samenwoont. De gerechtigde ontvangt dan de AOW-uitkering van een samenwonende, namelijk 50% van het referentieminimumloon voor iemand die 50 jaar AOW heeft opgebouwd.
Met een verdrag met handhavingsafspraken kan een alleenstaande AOW-gerechtigde aanspraak maken op een hogere AOW-uitkering, namelijk 70% van het referentieminimumloon, voor iemand die 50 jaar AOW heeft opgebouwd.
De toenmalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer per brief van 24 november 2015 (Kamerstuk 34 083, nr. 18) geïnformeerd over de stand van zaken rond de uitvoering van deze motie.
Voorts is in de brief van 9 december 2016 aangegeven dat Nederland aan de autoriteiten van Maleisië, Mexico en de Dominicaanse Republiek een eerste voorstel voor een verdragstekst met handhavingafspraken ten behoeve van de export van AOW-uitkeringen had overhandigd. Tot op dat moment hadden deze landen nog geen reactie gegeven op de Nederlandse onderhandelingsinzet.
In de brief van 9 december 2016 is tevens vermeld dat de autoriteiten van Costa Rica contact met Nederland hadden opgenomen waarop Nederland aan Costa Rica heeft verzocht om na te gaan of het mogelijk is een nieuw verdrag te sluiten gericht op het maken van handhavingafspraken ten behoeve van de export van AOW- uitkeringen.
Aan de autoriteiten van de vier betreffende landen is herhaaldelijk gevraagd of zij daadwerkelijk verdragsonderhandelingen willen starten. Geen van de vier landen heeft hierop een bevestigende reactie gegeven.
Geconcludeerd kan worden dat Nederland op dit moment met deze landen geen onderhandelingen kan starten over de handhaving van de AOW-export. Mochten deze landen in de toekomst onverhoopt alsnog in onderhandeling willen treden dan is Nederland daar vanzelfsprekend toe bereid.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees