Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2015
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd1 zijn enkele moties ingediend die zien op de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). Met deze brief informeer ik u over de wijze waarop het kabinet uitvoering geeft aan deze moties.
In de motie van het lid Klaver c.s.2 wordt de regering verzocht de OBR te verlengen tot 1 januari 2023, gelet op de overweging dat er mensen zijn die al per 1 januari 2013 deelnemen aan een regeling voor Vut- of prepensioen die pas na 1 januari 2019 afloopt. De motie van het lid Pieter Heerma c.s.3 verzoekt de regering de overbruggingsregeling AOW, voor wat betreft de versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd ook open te stellen voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met Vut- of prepensioen zijn gegaan. Overweging hierbij is dat ook mensen die na 1 januari 2013 zijn gaan deelnemen aan een Vut- of prepensioenregeling, gebruik moeten kunnen maken van de OBR, omdat ook zij geconfronteerd worden met een inkomensgat, waarop zij niet hadden kunnen anticiperen als de einddatum van hun vroegpensioenregeling is gebaseerd op de eerder geldende AOW-leeftijd. Met de hierbij gevoegde wijziging van de OBR4 is aan beide moties invulling gegeven. De regeling zal binnenkort in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is de motie van het lid de Boer c.s. ingediend, waarin de regering verzocht wordt te voorkomen dat mensen ter overbrugging van de periode tussen het einde van de VUT- of prepensioenuitkering en aanvang AOW-pensioen een beroep moeten doen op de Participatiewet5. De motie ziet op ouderen met een jongere partner die voor de OBR in aanmerking komen en die naast de overbruggingsuitkering een ander inkomen hebben uit aanvullend pensioen dat gelijk is aan of hoger dan de overbruggingsuitkering en die door verrekening van dat inkomen met de overbruggingsuitkering geen recht op overbruggingsuitkering hebben.
In reactie op deze motie heb ik aangegeven de motie te zullen interpreteren als een inspanningsverplichting en heb ik toegezegd om met de Sociale verzekeringsbank (SVB) te overleggen over de voorlichting aan deze doelgroep. Dit is inmiddels gebeurd.
De door de opstellers van de motie gesignaleerde problematiek hangt samen met het gegeven dat de partnertoeslag in de AOW per 1 januari 20156 voor nieuwe aanvragen is komen te vervallen. Naar analogie hiervan is ook in de OBR geregeld dat er geen recht meer kan ontstaan op de partneruitkering. Het belangrijkste argument voor afschaffen van de partnertoeslag in de AOW was dat van de jongere partner verwacht mag worden dat door arbeidsparticipatie in het inkomen wordt voorzien. Deze redenering geldt onverkort voor de jongere partner van de OBR-gerechtigde.
Dit betekent voor de AOW dat een AOW‘er met een jongere partner vanaf 1 april 2015 mogelijk een beroep op de Participatiewet moet doen als er naast het AOW-pensioen geen of weinig ander inkomen is. Voor de OBR geldt vanaf 1 april 2015 eveneens dat een OBR-gerechtigde, met een niet of weinig verdienende partner, vanaf 1 april 2015 mogelijk een beroep op de Participatiewet moet doen. Op deze manier is gerealiseerd dat de OBR niet meer compenseert dan de AOW en dat een OBR-gerechtigde met een jongere partner zonder inkomen in de OBR niet meer ontvangt dan aan AOW-pensioen zou zijn ontvangen indien de AOW-leeftijd niet was verhoogd.
Om de inspanningsverplichting die voortvloeit uit de motie De Boer gestand te doen heb ik samen met de SVB een aantal opties verkend.
In overleg met de SVB heb ik laten onderzoeken of er mogelijkheden zijn om aan de OBR-gerechtigde en de jongere partner zonder inkomen een AIO-uitkering te laten uitkeren, evenals de SVB dat nu doet als de AOW-gerechtigde een jongere partner heeft en er onvoldoende inkomen is. Dit zou echter leiden tot onduidelijkheid in de taakverdeling tussen gemeenten en de SVB. Voor gemeenten is nu duidelijk dat wanneer één van de partners AOW-gerechtigd is, een mogelijke aanvulling tot het sociaal minimum door de SVB gedaan wordt. Indien de SVB de aanvulling tot het sociaal minimum ook voor OBR-gerechtigden zou gaan verzorgen, zal voor gemeenten niet meer op voorhand duidelijk zijn in welke situatie er door de SVB een AIO-uitkering wordt verstrekt en wanneer gemeenten aan zet zijn om een uitkering op basis van de Participatiewet te verstrekken. Gemeenten zullen dit telkens moeten gaan uitvragen bij de SVB. Bovendien zal in verband met de sollicitatieplicht van de jongere partner wel weer contact met de gemeente nodig zijn en zijn ook de verplichtingen van de Participatiewet van toepassing.
Samen met de SVB heb ik eveneens gekeken naar de mogelijkheid om de SVB ondersteunend te laten zijn bij het aanvragen van een bijstandsuitkering. Conclusie is dat het niet wenselijk en niet goed mogelijk is om medewerkers van de SVB in te zetten voor het invullen van aanvraagformulieren voor een uitkering op grond van de Participatiewet omdat de SVB de OBR voor het hele land centraal uitvoert in het kantoor Groningen. Dit zou betekenen dat ouderen die het aanvraagformulier voor een bijstandsuitkering willen laten invullen door de SVB naar Groningen zouden moeten komen of dat de SVB dit op al haar kantoren zou moeten gaan inrichten. Maar ook dan zouden ouderen die hiervoor ondersteuning van de SVB willen hebben verder moeten reizen, dan hun eigen gemeente omdat de SVB slechts enkele regiokantoren heeft. En ook al zou de SVB ondersteuning bieden bij het invullen van formulieren voor de gemeente, dan nog zullen de jongere partners van de OBR-gerechtigde de gang naar het gemeenteloket moeten maken gelet op hun re-integratie- en sollicitatieplicht. Daarnaast is er de juridische complicatie dat wanneer een formulier onjuist of onvolledig is ingevuld, de SVB daar op aangesproken zou kunnen worden.
Vervolgens is onderzocht hoe de SVB de voorlichting en dienstverlening kan intensiveren aan OBR-gerechtigden met een jongere partner.
Met betrekking tot de voorlichting en dienstverlening is van belang dat de SVB een potentiële OBR-gerechtigde vier maanden voordat mogelijk recht gaat ontstaan op een OBR-uitkering een brief zendt, waarin gewezen wordt op het mogelijke OBR-recht, op de informatie op de website van de SVB, www.svb.nl, de wizzard op deze website en op het vooringevulde aanvraagformulier voor de OBR dat klaar staat bij MijnSVB.nl. Afgesproken is dat in deze brief ook zal worden gemeld dat mogelijk recht op bijstand bestaat als de OBR-gerechtigde een jongere partner heeft met geen of weinig inkomen. Daarbij zal ook verwezen worden naar de website www.werk.nl, waar de aanvraag voor een bijstandsuitkering digitaal kan worden gedaan en naar de gemeente, waar de OBR-gerechtigde woont.
Deze informatie zal ook worden opgenomen op de site www.svb.nl bij de informatie over de OBR. Op www.svb.nl staat ook een wizzard waarmee de potentiële OBR-gerechtigde kan berekenen of hij mogelijk recht op een overbruggingsuitkering heeft en hoe hoog deze overbruggingsuitkering is. In deze wizzard zal een applicatie worden opgenomen die de klant met een jongere partner met geen of weinig inkomen automatische doorlinkt naar de website www.werk.nl waar de aanvraag voor een bijstandsuitkering digitaal kan worden gedaan.
De potentiële OBR-gerechtigde kan via de website www.MijnSVB.nl met zijn DigiD-code inloggen en zo het vooringevulde aanvraagformulier voor de OBR invullen. In het digitale aanvraagformulier zal een applicatie worden opgenomen die de klant met een jongere partner met geen of weinig inkomen na het invullen automatisch doorlinkt naar de website www.werk.nl waar de aanvraag voor een bijstandsuitkering digitaal kan worden gedaan.
De beslissing op de OBR-aanvraag ontvangt de klant per brief. In deze brief zal er ook op worden gewezen dat mogelijk recht op bijstand bestaat als de OBR-gerechtigde een jongere partner heeft met geen of weinig inkomen. Daarbij zal ook verwezen worden naar de website www.werk.nl waar de aanvraag voor een bijstandsuitkering digitaal kan worden gedaan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma