Gepubliceerd: 22 november 2016
Indiener(s): Machiel de Graaf (PVV), Martin Bosma (PVV)
Onderwerpen: cultuur cultuur en recreatie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34078-9.html
ID: 34078-9

Nr. 9 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG

Ontvangen 22 november 2016

De indieners danken de fractie der SGP voor haar vragen. Daarbij tekenen de indieners onmiddellijk aan in gebreke te blijven bij het antwoorden van een aantal vragen, namelijk de vragen betreffende de Nederlandse identiteit zijn en de joods-christelijke beschaving. Ons is niet de taak hierop een antwoord te formuleren. Op de eerste plaats omdat de initiatiefwet slechts betrekking heeft op de sympathieke kindervriend en geen algehele analyse wil maken van identiteit en beschaving. Ten tweede omdat de beantwoording van dien vraag onzerzijds het antwoord van Huizinga past, namelijk dat «dat de hoedanigheid van een volksaard ten slotte met geen woorden te beschrijven is, dat men het merk moet proeven op de tong».

Wij trappen daarbij niet de val die velen in de politiek hebben gemaakt om de eigen politieke voorkeur te beschouwen als kern van die nationale identiteit. Een bekend voorbeeld hiervan is Kuyper die (1879) over zijn volksdeel stelde: «We zijn toch de dragers en de vertegenwoordigers in den boezem des volks van zijner schoonste en edelste traditiën,»

Wij putten daarentegen wel hoop en inspiratie uit Renan (1882) die opmerkte «Een natie is een groep van solidair verbonden menschen, ontstaan door het besef van de offers die men gebracht heeft en die men geneigd is opnieuw te brengen. Zij veronderstelt een verleden, maar ligt voor de levenden geheel opgesloten in een tastbaar feit: de bereidheid, het duidelijk uitgedrukte verlangen om het gemeenschappelijke leven voort te zetten»

In dat «gemeenschappelijk leven», zoals ons volk zeer lang kent, past bij uitstek die viering van het zeer Hollandse Sinterklaas, uiteraard ondenkbaar zonder zijn trouwe pieterbaas.

Lang was onze volksaard proefbaar op de tong, want zijnde vanzelfsprekend en onomstreden. Dit initiatiefwetsvoorstel dient ertoe overheid en politiek een halt toe te roepen in haar obsessieve oorlog tegen Zwarte Piet. Er is hierbij gekozen voor een wet van beperkte omvang – mede ook vanuit de gedachte dat er voorzichtig omgegaan moet worden tradities en het eventueel codificeren daarvan. Tevens wordt gepoogd om de proportionaliteit in het oog te houden en niet méér wettelijke te regelen dan noodzakelijk. Dit initiatiefwetsvoorstel richt zich dan ook slechts op de vergunningverlening voor de sinterklaasintocht. Dit wetsvoorstel beperkt zich hierbij bovendien tot voorschriften met betrekking tot Zwarte Piet en heeft derhalve ook niet het doel de gehele Nederlandse cultuur te codificeren.

Vragen met betrekking tot kenmerkende elementen van de Nederlandse identiteit en de joods-christelijke beschaving hebben dan ook niet direct betrekking op dit wetsvoorstel, dat ertoe dient Zwarte Piet te behouden. Het wetsvoorstel beperkt zich dus – zoals de vragenstellers zich lijken te realiseren – tot de figuur van Zwarte Piet. Ook de vervoersmodaliteiten waarvan Sinterklaas zich bedient worden hierbij dus niet nader benoemd.

Er is gekozen om de huidige Zwarte Piet te beschrijven en deze ook te verplichten. Indien in de geest van de wet wordt gehandeld en wegens historische overwegingen een zogenaamde Schenkman-Piet wordt opgevoerd, dan is daartegen in principe geen bezwaar, mits binnen een historische context. Indien afgeweken wordt van de Zwarte Piet zoals deze in het initiatiefwetsvoorstel staat beschreven, zonder dat het hier dus gaat om de historische overwegingen om dichtbij Schenkman te blijven, dan dient vergunningverlening niet te geschieden.

In het verleden hebben er variaties bestaan, maar dat is voor het huidige initiatiefwetsvoorstel niet relevant aangezien daarin een huidig en toekomstbestendig beeld van Zwarte Piet wordt geschetst. Overheden krijgen dus niet langer de mogelijkheid om medewerking te verlenen aan sinterklaasoptochten zonder de in het initiatiefwetsvoorstel beschreven Zwarte Piet. Dit is de kern van het initiatiefwetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel strekt niet tot het kruis op de mijter van sinterklaas, al stellen de indieners vast dat de oorlog die de politiek-correcten voeren tegen Zwarte Piet (door dezelfde boosdoeners) ook gevoerd wordt tegen het kruis op de mijter.

Een beschrijving van Sinterklaas is hierbij dus ook niet gegeven, maar indien de leden van de SGP-fractie een amendement overwegen om het kruis op de mijter van Sinterklaas ook een verplicht element van de sinterklaasviering te laten zijn, dan zullen de indieners daar zeer welwillend naar kijken.

Indieners hechten tevens aan de gekleurde veer van Zwarte Piet, maar indien de leden van de SGP-fractie een amendement indienen waarin het belang van de mogelijkheid om Zwarte Piet met een witte veer uit te dossen in voldoende mate onderbouwd kan worden, dan zullen de indieners hier tevens met welwillendheid kennis van nemen. Het zal niet beschouwd worden als destructief.

Met betrekking tot het gelaat van Zwarte Piet hebben de indieners gesteld: «Een Zwarte Piet heeft een egaal zwart of donkerbruin gezicht.» Dit is wat de indieners betreft voldoende duidelijk. Op het Caribische deel van Nederland is het overigens gebruikelijk voor donkere mensen die de rol van Zwarte Piet spelen om zich ook donker te schminken en ook binnen Nederland is dit de staande praktijk.

Door het van bovenaf opleggen van de roetpiet, op basis van het vermeende «anti-racisme» (waarbij dus slechts een deel van het gelaat wordt geschminkt) is nu een racistische praktijk opgetreden. In Amsterdam worden zwarten uitgesloten van het spelen van Zwarte Piet, omdat zij met roetvegen toch nog op een Zwarte Piet lijken en dit is in onze hoofdstad een grote misdaad. Voor de indieners is dit weer eens een bewijs dat progressieve idealen vaak averechts uitpakken.

Op verschillende wijzen wordt vervolgens door de leden van de SGP-fractie gevraagd hoe het initiatiefwetsvoorstel werkt, ondanks dat dit in het wetsvoorstel gewoon beschreven staat. Kortgezegd richt het initiatiefwetsvoorstel zich op de overheid om de burger tegen deze overheid te beschermen. Het gaat hierbij om vergunning-plichtige evenementen waarbij de vergunning slechts verleend wordt als aan de voorwaarden voldaan wordt. Juist door vast te leggen hoe Zwarte Piet eruit ziet wordt voorkomen dat winkeliers zich moeten verantwoorden voor het verkopen van Zwarte Piet en burgers zich bezwaard zouden moeten voelen voor het vieren van een geweldig mooi volksfeest.

De leden van de SGP-fractie geven hierbij aan zich zorgen te maken over volkswoede tegen winkeliers die Zwarte Pieten in het assortiment voeren, maar lijken zich aan aantal zaken niet te realiseren. Het gaat hier om te beginnen namelijk helemaal niet om «het volk», – een overweldigende meerderheid van de Nederlandse bevolking wil Zwarte Piet gewoon handhaven – maar om een kleine groep gewelddadige, raciaal-geobsedeerde activisten. Daarnaast is het evident dat er stevig gehandhaafd dient te worden wanneer er geweld gebruikt wordt – al dan niet bij een sinterklaasviering – maar hierin voorziet het strafrecht en niet dit initiatiefwetsvoorstel. Tot slot is belangrijk om nogmaals vast te stellen dat de woede van een zeer beperkte groep activisten tegen winkeliers mede is aangewakkerd doordat politici Zwarte Piet criminaliseren, daarmee de weg naar gewelddadigheden weer verder vrijmakend- met als «beste» voorbeeld vicepremier Asscher die Zwarte Piet nadrukkelijk (en zeer onterecht) met racisme in verband brengt.

De leden van de PvdA-fractie stellen geen nieuwe vragen en presenteren nogmaals de zienswijze dat het niet aan de politiek is om te bepalen hoe Zwarte Piet eruit dient te zien. De initiatiefnemers delen deze mening en hebben daarom in de eerdere beantwoording reeds uiteengezet dat het helaas zo is dat politiek en bestuur al jarenlang toch bezig zijn om te bepalen hoe Zwarte Piet eruit dient te zien, en dat deze praktijk met dit initiatiefwetsvoorstel juist een halt wordt toegeroepen.

Bosma De Graaf