Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om draagvlak te behouden voor het recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie door te voorkomen dat burgers van de Unie een oneigenlijk beroep kunnen doen op het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, in het bijzonder ten aanzien van de bijstand en eveneens dat het wenselijk is draagvlak te behouden voor migratie door te voorkomen dat ook andere migranten een oneigenlijk beroep kunnen doen op het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de Wet werk en bijstand wordt na artikel 40 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien bij het college bij de beoordeling van het recht op bijstand, aangevraagd door een vreemdeling als bedoeld in artikel 11, tweede of derde lid, gerede twijfel bestaat of het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland in verband met het beroep op bijstand in stand kan blijven, verzoekt het college terstond Onze Minister van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent de gevolgen van het beroep op bijstand voor het rechtmatig verblijf van de vreemdeling hier te lande. De beoordeling wordt opgeschort totdat voornoemde Minister de verklaring heeft afgegeven, en, indien de verklaring een besluit behelst, dat besluit formele rechtskracht heeft verkregen.
2. Het college doet de vreemdeling terstond schriftelijk mededeling van de opschorting, bedoeld in het eerste lid.
3. Geen opschorting van de beoordeling van het recht op bijstand vindt plaats indien daarvoor naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.
4. De vreemdeling doet het college desgevraagd mededeling van alle feiten en omstandigheden die het college redelijkerwijs nodig heeft in verband met het verzoek aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie om een verklaring omtrent de gevolgen van het beroep op bijstand voor het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland.
5. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek van het college. Indien Onze voornoemde Minister naar aanleiding van het beroep op bijstand besluit tot beëindiging van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, doet deze het college per ommegaande een afschrift van dat besluit toekomen.
6. De opschorting wordt beëindigd zodra het college gebleken is dat de reden daarvoor niet meer bestaat.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,