Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de voorgenomen herziening van het fiscale kader voor pensioenen aan te passen, nadere waarborgen te introduceren om het vereiste van evenwichtige belangenbehartiging ter zake van de premievaststelling te ondersteunen, een nettolijfrente te introduceren voor belastingplichtigen met een pensioengevend inkomen van meer dan € 100.000 en de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor uitkeringsgerechtigden te verhogen van 50 jaar naar 56 jaar;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 april 2013 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) (Kamerstukken 33 610) tot wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B, onder 1, wordt «8,9%» vervangen door «9,8%» en wordt «€ 7.847» vervangen door: € 8.640.
2. In onderdeel B, onder 2, wordt «0,32%-punt» vervangen door: 0,36%-punt.
3. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Aan artikel 3.100 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid worden niet tot de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen gerekend termijnen van nettolijfrenten als bedoeld in afdeling 5.3A.
4. In onderdeel C, onder 1, wordt «12,7%» vervangen door: 13,8%.
5. In onderdeel C, onder 3, wordt «6,4» vervangen door: 6,5.
6. In onderdeel C, onder 5, wordt «0,25» vervangen door: 0,23.
7. Onderdeel D, laatste volzin, komt te luiden: Ten slotte wordt «en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag» vervangen door: , het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag.
8. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
E
Na afdeling 5.3 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Tot de bezittingen behoren niet nettolijfrenten.
2. Onder een nettolijfrente wordt verstaan:
a. een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125, met dien verstande dat het bedrag, genoemd in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in het vijfde lid;
b. een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, met dien verstande dat het bedrag, genoemd in artikel 3.126a, vierde lid, onder 3°, wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in het vijfde lid, en artikel 3.126a, vijfde lid, niet van toepassing is;
indien de ter zake daarvan verschuldigde premie voldoet aan de in het derde lid genoemde voorwaarden, het opbouwen van de nettolijfrente voor de belastingplichtige vrijwillig is en in de overeenkomst met de aanbieder, bedoeld in artikel 5.16a, is opgenomen dat het een nettolijfrente betreft.
3. Een lijfrente, een lijfrentespaarrekening of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in het tweede lid wordt uitsluitend als nettolijfrente aangemerkt, indien de ter zake daarvan verschuldigde premie:
a. op de belastingplichtige heeft gedrukt;
b. niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking is genomen als uitgave voor inkomensvoorzieningen;
c. blijft binnen de in deze afdeling gestelde begrenzingen;
d. niet geheel of gedeeltelijk is voldaan na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
5. De nettofactor bedraagt (100% – T), waarbij T gelijk is aan het in de laatste kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als vierde vermelde percentage.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. Als aanbieder van een nettolijfrente kan optreden:
a. een verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, onderdelen a, onder 1°, b, c en d;
b. een bank of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3.126a, tweede lid.
2. Een aanbieder als bedoeld in het eerste lid die naast een nettolijfrente tevens een lijfrente als bedoeld in afdeling 3.7 uitvoert of tevens optreedt als verzekeraar van een pensioenregeling in de zin van de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964 of artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden ter voorkoming van vermenging met vermogen ten behoeve van een nettolijfrente.
1. De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de belastingplichtige gezamenlijk bedraagt ten hoogste een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a tot en met d, voor zover dit bedrag het in artikel 3.127, derde lid, eerstvermelde bedrag overtreft.
2. Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het percentage, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, tweede volzin, en de bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, tweede en derde volzin, worden vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vijfde lid.
3. Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig vastgesteld dat op de pensioenrichtleeftijd, bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de jaarlijkse uitkeringen na een tijdsevenredige opbouw van 40 jaar en met inachtneming van de uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, niet meer bedragen dan 75 percent van het gemiddelde bedrag waarover ingevolge het eerste lid tot dat moment de premie wordt berekend.
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1. Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak op een nettolijfrente niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak op een nettolijfrente geheel of gedeeltelijk wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid wordt;
c. de verplichtingen met betrekking tot een aanspraak op een nettolijfrente overgaan op een andere aanbieder dan bedoeld in artikel 5.16a;
d. de belastingplichtige een bijdrage van een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft ontvangen ten behoeve van de nettolijfrente, terwijl deze inhoudingsplichtige niet in dezelfde mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren een bijdrage heeft verstrekt;
vervalt op dat tijdstip voor de volledige aanspraak de toepassing van de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid.
2. Na toepassing van het eerste lid worden aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, voorafgaande jaren niet meer in aanmerking genomen voor de toepassing van deze afdeling.
3. Voor zover een aanspraak op een nettolijfrente wordt omgezet in een andere zodanige aanspraak, wordt de tweede aanspraak beschouwd als een voortzetting van de eerste.
4. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt niet onder afkoop verstaan het vrijvallen van een aanspraak op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt binnenlands belastingplichtige te zijn.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
B
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A, onder 2, wordt «Onderdeel e» vervangen door «Onderdeel d». Voorts wordt «onderdeel d» vervangen door: onderdeel c.
2. In onderdeel B, onder 1, wordt «1,55 percent» vervangen door: 1,657 percent.
3. In onderdeel B, onder 2, wordt «1,75 percent» vervangen door: 1,875 percent.
4. Onderdeel B, onder 3, komt te luiden:
3. In het derde lid wordt «37 jaren» vervangen door «40 jaren» en wordt «70 percent van het pensioengevend loon op dat tijdstip» vervangen door: 75 percent van het gemiddelde pensioengevend loon tot dat tijdstip.
5. In onderdeel C, onder 1, wordt «1,09 percent» vervangen door: 1,160 percent.
6. In onderdeel C, onder 2, wordt «1,23 percent» vervangen door: 1,313 percent.
7. In onderdeel D, onder 1, wordt «0,22 percent» vervangen door: 0,232 percent.
8. In onderdeel D, onder 2, wordt «0,25 percent» vervangen door: 0,263 percent.
9. Onderdeel E komt te luiden:
E
In artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, wordt «70% van het pensioengevend loon» vervangen door: 75% van het gemiddelde pensioengevend loon tot dat tijdstip.
10. In onderdeel K wordt «artikel 39e» vervangen door «artikel 39f». Voorts wordt «Artikel 39f» vervangen door: Artikel 39g.
C
Artikel V vervalt.
D
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
1. Vóór onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
00A
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
14. Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet.
0A
Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een pensioenfonds neemt in zijn jaarverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het voorafgaande verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
2. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Aa
In artikel 115a, derde lid, vervalt in onderdeel i «en», wordt de punt aan het slot van onderdeel j vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
Ab
In artikel 115c, negende lid, komt onderdeel f te luiden:
f. de premie, waaronder mede wordt begrepen de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten;.
3. Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ba
Na artikel 130 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bb
In artikel 145, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten opgenomen.
4. Onderdeel C komt te luiden:
C
In artikel 176, eerste lid, wordt «artikel 69, tweede, derde en zesde lid» vervangen door «69, vierde, vijfde en negende lid» en wordt «130, 134» vervangen door: 130, 130a, 134.
E
Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Vóór onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
00A
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet.
0A
Na artikel 56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een beroepspensioenfonds neemt in zijn jaarverslag informatie op over de uitvoeringskosten over het voorafgaande verslagjaar, waarbij worden onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
In artikel 110e, derde lid, wordt in onderdeel d «; en» vervangen door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel e vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten.
3. Na onderdeel C worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ca
Na artikel 125 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Cb
In artikel 140, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten opgenomen.
4. Onderdeel D komt te luiden:
D
In artikel 171, eerste lid, wordt «80, tweede lid, 82» vervangen door «80, tweede lid, 80a, vierde, vijfde en negende lid, 82» en wordt «125, 129» vervangen door: 125, 125a, 129.
F
Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de Wet financiering sociale verzekeringen als volgt gewijzigd:
A
In artikel 47, eerste lid, onderdeel b, wordt «50 jaar of ouder is» vervangen door: 56 jaar of ouder is.
B
Na artikel 122k wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
Artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel IXA van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen, blijft van toepassing voor zover de desbetreffende premiekorting op die dag werd toegepast voor werknemers, die bij indiensttreding 50 jaar of ouder, maar jonger dan 56 jaar waren.
G
In artikel X wordt «1 januari 2014» vervangen door: de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
In het Belastingplan 2014 vervallen artikel XXXIII en artikel XXXVII, eerste lid, onderdeel m.
Indien het bij koninklijke boodschap van 15 april 2013 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen) (Kamerstukken 33 610) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze wet op hetzelfde tijdstip in werking, met dien verstande dat artikel II toepassing vindt voordat artikel XXXIII van het Belastingplan 2014 wordt toegepast.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,