Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2021
Met mijn brief van 1 oktober 2021 heb ik u de monitor Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 2019–2020 toegezonden1. In die brief heb ik o.a. de stand van zaken bij het onderwerp Leenrechtvergoeding bij de Bibliotheek op school en schoolbibliotheken beschreven. Achtergrond is het feit dat rechthebbenden niet altijd een vergoeding ontvangen voor de uitlening van hun boeken via de Bibliotheek op school. Graag informeer ik u in vervolg hierop over de ontwikkelingen na 1 oktober.
Op 13 oktober 2021 heb ik met alle betrokken partijen (o.a. organisaties van auteurs, illustratoren, uitgevers, bibliotheken en scholen) in een bestuurlijk overleg gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd en zijn opties voor een oplossing verkend. Op basis daarvan is een model voor een structurele oplossing op hoofdlijnen ontwikkeld. Deze hoofdlijnen hebben inmiddels de instemming van alle betrokken partijen. De belangrijkste elementen van dit model zijn:
• Leerlingen kunnen boeken uit de Bibliotheek op school/schoolbibliotheek mee naar huis nemen. Dat stimuleert het lezen;
• Voor alle uitleningen uit schoolbibliotheken, ongeacht de vorm, ontvangen de rechthebbenden een uitleenvergoeding;
• De uitleenvergoeding wordt afgedragen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zonder tussenkomst van de schoolbibliotheken die de uitleningen verrichten;
• De nieuwe structuur leidt niet tot administratieve verplichtingen voor scholen en bibliotheken. Dat kan worden gerealiseerd door een forfaitaire opzet, waarbij periodiek op basis van onderzoek het aantal uitleningen via scholen wordt geraamd en onderbouwd.
Deze hoofdlijnen worden met partijen uitgewerkt tot een concreet en uitvoerbaar model. Tegelijkertijd vindt met betrokken partijen overleg plaats over een financiële compensatie voor niet afgedragen leenrechtvergoedingen in de periode sinds de introductie van de Bibliotheek op school.
Er ligt een mooie basis voor vervolg. De financiële implicaties worden in kaart gebracht. Het is aan mijn opvolger om dat te wegen en om dit vorm te geven in een regeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven