Vastgesteld 28 augustus 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 11 februari 2020 over de evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur (Kamerstuk 33 846, nr. 56), over de brief van 2 april 2020 over de beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Kamerstuk 33 846, nr. 57), over de brief van 30 januari 2017 over het onderzoeksrapport «Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers» (Kamerstuk 32 300, nr. 12), over de brief van 20 december 2017 over de tussentijdse rapportage vaste boekenprijs (Kamerstuk 32 300, nr. 14), over de brief van 13 maart 2020 over de derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Kamerstuk 32 300, nr. 15) en over de brief van 6 mei 2020 over het beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek (Kamerstuk 33 846, nr. 58).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 mei 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 24 augustus 2020 zijn de vragen beantwoord.
De Voorzitter van de commissie Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie Verouden
Inhoud
I |
Vragen en opmerkingen uit de fracties |
2 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Inbreng van de leden van de CDA-fractie |
9 |
|
Inbreng van de leden van de D66-fractie |
11 |
|
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie |
13 |
|
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie |
15 |
|
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie |
16 |
|
II |
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
16 |
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met het grote interesse kennisgenomen van onderhavige brieven. Deze leden onderschrijven al het harde werk door de medewerkers van de online bibliotheek van de afgelopen tijd, om ook tijdens de coronacrisis mensen thuis de mogelijkheid te bieden om te kunnen genieten van mooie romans of thrillers. Wel hebben zij over de gestuurde brieven nog enkele vragen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de wetsevaluatie Wsob een overwegend positief beeld laat zien. Zo benoemt de Minister dat er een relevante digitale bibliotheek is ontstaan. Daarnaast is de digitale collectie in hoog tempo uitgebreid en zoveel mogelijk vrij toegankelijk gemaakt. Kan de Minister een overzicht geven van de hoeveelheid aankopen waarmee de digitale collectie van de openbare bibliotheek het afgelopen jaar is uitgebreid? Wat is het budget voor de digitale collectie en wat is het budget voor de aankopen van fysieke boeken? Ziet de Minister mogelijkheden om binnen het budget meer middelen beschikbaar te maken om meer digitale werken aan te kopen? Daarnaast vragen deze leden of de Minister tevreden is met de manier waarop het huidige zoeksysteem van de online bibliotheek is vormgegeven? Is er onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid van de online bibliotheek gedaan? Zo ja, wat kwam daar uit? Zo nee, is de Minister bereid om dat alsnog uit te voeren? Aangezien het van belang is dat niet alleen de fysieke bibliotheek maar ook de digitale bibliotheek inzet op toegankelijkheid.
Voornoemde leden lezen dat de Minister, samen met de VNG1, de IPO2, de VOB3, de KB4 en het SPN5 een aantal lijnen heeft gecreëerd die als focus zullen gelden binnen de samenwerking van de komende tijd. Waarom is de online bibliotheek hierin geen uitgangspunt, aangezien de Minister eerder in de brief aangaf dat er nog winst te behalen viel in de toegankelijkheid en het aanbod van online content van de openbare bibliotheek? Op welke manier gaat de Minister het punt «iedere inwoner van Nederland heeft toegang tot de openbare bibliotheek» vormgeven? Betekent dit dat de online bibliotheek gebruiksvriendelijker wordt, zodat iedere abonnee hiervan gebruik kan maken? Voorts lezen deze leden dat de resultaten worden vastgelegd binnen een convenant. Kan de Minister hier meer informatie over geven? Hoe wordt dit convenant vormgegeven? Hoe wordt de een miljoen euro uitgegeven die hiervoor beschikbaar wordt gesteld?
Voornoemde leden lezen onder punt 1. Het bibliotheekveld na vier jaar Wsob, dat in 2018 de bibliotheek 40 procent van de Nederlandse bevolking van zes jaar en ouder heeft bereikt. Hoeveel procent van de bevolking heeft gebruik gemaakt van de digitale bibliotheek? Is hier de afgelopen weken een stijging in waargenomen? De leden lezen dat de openbare bibliotheek als een waardevolle toevoeging wordt gezien binnen de publieke ruimte. Ziet de Minister hierin verschillen tussen stedelijke gebieden en regionale gebieden? Deze leden lezen dat het netwerk in sommige regio’s en wijken te dun is geworden, kan de Minister aangeven welke regio’s en wijken dat zijn? Welke acties zijn er ondernomen door de lokale overheid om dat tegen te gaan? Deze leden lezen dat internationaal het «one copy, multiple users» principe met veel belangstelling wordt bekeken door onze buurlanden. Op welke manier gaat de Minister dit principe onder de aandacht brengen in Europa, zodat we een groter aanbod krijgen van digitale boeken?
Deze leden lezen dat de evaluatie laat zien, dat er een relevante digitale bibliotheek met verdere groeipotentie is ontstaan die door de gebruikers wordt gewaardeerd. Deze leden onderschrijven dit en zijn blij dat de bibliotheek innoveert. Toch hebben zij ook vragen bij de gebruiksvriendelijkheid van het digitale aanbod, wat ook in de brief van de Minister naar voren komt. Op welke concrete manier gaat de Minister die gebruiksvriendelijkheid verbeteren, zeker in combinatie met specifieke doelgroepen, zoals pubers of 60-plussers? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de digitale bibliotheek toegankelijk wordt voor zowel de jeugd als de oudere doelgroep? Welke concrete doelen stelt zij zichzelf? Daarnaast vragen deze leden op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat het aanbod van digitale content wordt verbeterd? Bovendien is het de Minister zelf die vaak de voorkeur geeft aan het woord «kwalitatief», dus op welke manier wordt er getoetst dat het aanbod ook kwalitatief goed is, zodat we naast de bouquet-reeks, ook de mogelijkheid hebben om de winnaar van de Man Booker Prize op onze e-reader te lezen, zo vragen deze leden.
De aan het woord zijnde leden lezen dat op basis van het evaluatieonderzoek en op basis van eigen onderzoek de Raad voor Cultuur heeft geconcludeerd dat de toegankelijkheid van de openbare bibliotheek is teruggelopen. Is hierbij ook de online bibliotheek meegerekend? Op welke manier heeft de Raad voor Cultuur geconcludeerd dat deze niet toegankelijk is? Als deze niet is meegerekend, waarom niet? Ziet de Minister mogelijkheden om de toegankelijkheid van de online bibliotheek te vergroten door middel van meer aanbod en grotere gebruiksvriendelijkheid? Deze leden lezen dat de raad adviseert het wettelijk kader van de Wsob te versterken. Op welke manier is de Minister van plan om de aanbevelingen uit te voeren? Deze leden ontvangen graag een antwoord toegespitst per aanbeveling.
Deze leden lezen onder punt 5 in de beleidsreactie dat er 16 gemeenten zijn zonder bibliotheek in de zin van Wsob. Welke gemeenten zijn dat? Wat is de reden geweest voor die gemeenten om de bibliotheek te sluiten? Deze leden lezen eveneens dat de Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek. In dit kader, in hoeverre wordt er met betrekking tot de gebruiksvriendelijkheid en de zoeksystemen van de online bibliotheek rekening gehouden met de toegankelijkheid? Daarnaast lezen deze leden dat de laatste tien jaar het bibliotheekveld een voortdurende verschraling laat zien, op welke manier en wanneer heeft de Minister de VNG in haar periode aangesproken op deze verschraling? Welke acties heeft zij ondernomen om dit tegen te gaan?
Voornoemde leden lezen dat de Minister van mening is dat elke inwoner binnen een redelijke afstand daadwerkelijk toegang heeft tot de fysieke openbare bibliotheek. Wat is een redelijke afstand? Op welke manier bevordert de Minister de samenwerking tussen gemeentes om in gebieden met een dun netwerk, in ieder geval zorg te dragen dat één vestiging blijft bestaan? Op welke manier speelt de online bibliotheek hierbij een rol? Voornamelijk voor bijvoorbeeld mensen die slecht ter been zijn, of in het geval van een pandemie, kan de online bibliotheek natuurlijk een grote rol spelen om de toegankelijkheid van de Nederlandse bibliotheek te waarborgen.
Deze leden lezen dat de Minister de uitzonderingsmogelijkheid binnen de Wsob om jeugdcontributie te vragen, wil laten vervallen. De leden zijn hier positief over, omdat ze het belang van goede leesvaardigheid bij de jeugd onderschrijven. Toch verbaast het de leden dat de Minister tot nu toe zo weinig voortgang heeft geboekt met betrekking tot het aanbieden van goede jeugd content binnen de digitale bibliotheek. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de jeugd ook op een goede manier gebruik kan maken van e-books en er dus een groter aanbod van jeugdliteratuur en young adult boeken komt op de online bibliotheek? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister gemeenten gaat aansporen om, vooruitlopend op deze wetswijziging, het jeugdtarief af te schaffen. Over welke gemeenten gaat het dan? Is de Minister bereid om de Kamer voor het einde van het jaar te informeren over welke gemeenten er nog gebruik maken van het jeugdtarief?
De aan het woord zijnde leden vragen of de coronacrisis de uitrol van de actie-agenda Leesoffensief heeft vertraagd? Zo ja, tot wanneer? Zo nee, is er al meer bekend over de datum waarop we dit offensief kunnen verwachten?
Deze leden lezen dat op grond van de Wsob, de bibliotheek de taak heeft om lezen te bevorderen en het algemene publiek kennis te laten maken met literatuur. Wat is literatuur? Hoe waakt de Minister ervoor om niet de fout te maken, zoals zo mooi beschreven werd in het boekenweekessay 2020 van Özcan Akyol «Generaal zonder Leger», dat de bibliotheek een elitair bolwerk wordt? Daarnaast lezen de leden dat het programma de Bibliotheek op school als doel heeft om een actueel en aanspreekbare boekencollectie op school te waarborgen. Op welke manier wordt er ook bij dit programma voor gezorgd dat het aanbod ook aantrekkelijk is voor de levensfase waarin kinderen zich op dat moment bevinden? Het is niet voor niets dat het relatief nieuwe genre young adult razend populair is en dat het veel kinderen aan het lezen heeft gekregen. Op welke manier gaat de Minister het succesvolle programma de Bibliotheek op school uitbreiden naar alle regio’s in Nederland? Welke doelen stelt ze daarvoor aan zichzelf? Op welke manier is de Minister van plan om de leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek op school te regelen? Wat is het verschil tussen een uitleen vanuit een fysieke bibliotheek en de bibliotheek op een school? Wat verstaat de Minister onder een faire vergoeding? Wanneer kunnen de leden de uitwerking verwachten van het gezamenlijke actie-agenda Leesoffensief?
Deze leden lezen dat de Minister de bibliotheekpartijen en onderwijsinstellingen oproept de mogelijkheden te verkennen voor een hbo-opleiding voor het bibliotheekwerk. Wat betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister deze oproep monitoren?
Deze leden lezen dat de bibliotheek via Muziekweb/CDR6 een groot aantal diensten verleend op het gebied van muziek. De collectie is grotendeels gedigitaliseerd. Hoeveel budget krijgt Muziekweb/CDR? Is de Minister van mening dat deze taak nog hoort bij de bibliotheek, aangezien marktpartijen als Spotify de maatschappij al ruimschoots bedienen met deze taak? Ziet de Minister mogelijkheden om het budget van Muziekweb te gebruiken om de digitale collectie van e-books te vergroten, zo vragen deze leden
Evaluatie Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van mening is dat de jeugd zonder drempels gebruik zou moeten maken van de openbare bibliotheek. Deze leden delen deze mening. Hoeveel van de beschikbare e-books zijn gericht op de jeugd? Hoeveel is dat procentueel van het totale aanbod? Is de Minister tevreden met het huidige aanbod? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat ze dit dan verbeteren, zo vragen deze leden.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Minister op de derde evaluatie «Wet op de vaste boekenprijs» dat de Minister vast wil houden aan de vaste boekenprijs. In hoeverre heeft de wet op de vaste boekenprijs invloed op de toegankelijkheid van het fysieke boek door een hogere prijs per boek, aangezien de wet ingrijpt op de vrije markt? Heeft de Minister onderzoeksresultaten of cijfers die hier verder op ingaan? Is de Minister van mening dat de vaste boekenprijs ervoor zorgt dat meer auteurs kunnen leven van hun boekinkomsten? Zorgt een lagere prijs juist niet voor meer afzet en daarmee een grote markt voor deze auteurs? Daarnaast zijn deze leden blij met de mogelijkheden voor uitgevers om tijdelijke af te stappen van de wet van de vaste boekenprijs, door actieprijzen te hanteren tijdens actie weken zoals de Spannende Boeken Weken. Toch zijn er restricties binnen die mogelijkheden en mag een boek niet meerdere malen per jaar in de actie. Ziet de Minister mogelijkheden om daarin meer over te laten aan de markt, bijvoorbeeld meer actieprijzen tijdens de feestmaand of rondom de zomervakantie, zodat we meer mogelijkheden creëren om bepaalde boeken voor een grote publiek beschikbaar te maken? Ziet de Minister eveneens mogelijkheden om ook een uitzondering te maken voor POD-boeken7, als het gaat om de vaste boekenprijs? Omdat dit vaak boeken zijn die in eigen beheer worden uitgegeven en we daarmee nieuwe auteurs meer mogelijkheden bieden om voet aan de grond te krijgen binnen de Nederlandse boekenmarkt. Daarnaast willen deze leden aandacht vragen voor de positie van de lokale boekhandel, die het zwaar heeft met de komst van grote techreuzen die vaak een hoger percentage van het verkochte boek kunnen uitonderhandelen bij uitgeverijen. Ziet de Minister mogelijkheden binnen de Wvbp om de lokale boekenhandelaar tegemoet te komen, zoals het toestaan van meer actieprijzen in een fysieke winkel? Zodat zowel de klant als de ondernemer hiervan kan profiteren.
Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie van de Minister dat de Nederlandse boekenmarkt zich aanzienlijk heeft hersteld na het dieptepunt uit 2014. Kan de Minister meer informatie geven hoe de boekenmarkt dat heeft kunnen bewerkstelligen? Heeft dit ook te maken met het feit dat de boekenmarkt steeds vaker bestsellers kent, zoals de Vijftig tinten grijs-serie of bijvoorbeeld de huidige knaller de Zeven Zussen-reeks, waardoor ook een groep lezers wordt aangesproken die minder boeken lezen per jaar? Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de boekenmarkt zich breder manifesteert? Ziet de Minister mogelijkheden om binnen het Nederlands letterenfonds aandacht te vragen voor het verbreden van de boekenmarkt?
Deze leden lezen in de brief van de Minister dat binnen het literair-culturele segment er ook genres zijn die een dalende trend vertonen. Denk aan het aanbod van essays, poëzie en vertaalde literatuur. Boekhandelaars en uitgeverijen geven aan dat de Wvbp hen de mogelijkheid biedt om breed in te zetten op een pluriform en aantrekkelijk winkelaanbod. Maar in hoeverre en voor wie is het winkelaanbod aantrekkelijk, als hier weinig gebruik van wordt gemaakt? Ligt bij deze genres ook een verantwoordelijkheid bij uitgeverijen om de luiken te openen en een grotere groep Nederlanders enthousiast te maken voor dit genre, aangezien poëzie van bijvoorbeeld een populaire NPO-presentator wel in de smaak valt en de «Bestseller 60» haalt? Met andere woorden, hoe waarborgt de Minister dat door deze constructie uitgeverijen nog wel de prikkel hebben om genres als poëzie en vertaalde literatuur beschikbaar te maken voor een grote doelgroep?
Daarnaast lezen deze leden over de zogenaamde bestsellerisering van het boekenvak. Kan de Minister aangeven wat daar het probleem van is? Deze leden onderschrijven juist de positieve gevolgen van bestsellerisering, omdat hierdoor mensen die niet of nauwelijks lezen sneller geneigd zijn om weer aan een boek te beginnen. Ziet de Minister mogelijkheden om de bestsellerisering aan te jagen, omdat we hiermee meer mensen enthousiast maken voor het lezen?
Voornoemde leden lezen dat het verdienmodel van de Nederlandse boekhandels onder druk komt te staan door onder andere online consumentengedrag. In hoeverre is er sprake van online aanbieders die fysieke boekhandelaren uit de markt drukken door bijvoorbeeld grotere marges te eisen bij inkoop van boeken bij uitgeverijen?
Deze leden lezen eveneens dat digitalisering een grote kans vormt binnen de Nederlandse boekenmarkt. In de brief geeft de Minister ook aan dat de groei van het e-commercekanaal een ontwikkeling heeft in relatie tot de doelstellingen van de Wvbp die om een grondige monitoring vraagt. Gaat de Minister die grondige monitoring uitvoeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Is de Minister tevreden met de manier waarop de e-commerce markt binnen de Nederlandse boekenmarkt ontwikkelt? Welk effect heeft het lagere btw-tarief op e-books, sinds 1 januari 2020, op de prijzen van de e-books zelf? Met andere woorden, komt het lagere btw-tarief wel terecht bij de klanten? Hoe gaat de Minister dat monitoren? Wat gaat de Minister doen als blijkt dat dat niet het geval is?
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van de uitvoering van de motie van de leden Van Veen en Bergkamp om het ondernemerschap te bevorderen en boeken te promoten door de mogelijkheden van combinatieverkoop.8 De Minister geeft aan dat het karakter van de Wvbp weinig ruimte geeft voor acties en experimenten. Is de Minister van mening dat daardoor de Wvbp verruimd dient te worden? Zo ja, wanneer kunnen we deze wetswijziging tegemoet zien? Zo nee, waarom niet? Deze leden zijn enthousiast over de Bookstore day, zoals beschreven in de brief, omdat de CPNB9 gekozen heeft voor duidelijke regionale spreiding. Niet alleen de boekhandel op het Spui in Amsterdam verdient aandacht, maar ook de mooie boekhandel in bijvoorbeeld Varsseveld. Toch verdient de Nederlandse boekenmarkt meer ondernemerschap dan enkel de Bookstore Day. Welke andere acties lopen er die uiting geven aan de uitvoering van de motie van de leden Van Veen en Bergkamp?
Deze leden lezen dat tijdens het Zet AAN tot lezen seminar aandacht is besteed aan onder andere de PISA-cijfers over leesvaardigheid en de afname van leesplezier. Nog voor de zomer komt de Minister met een samenhangende leesaanpak. Heeft de Minister hierbij ook aandacht voor het feit dat een afname van leesplezier ook kan komen doordat kinderen tijdens hun schoolcarrière te weinig boeken moeten lezen die aansluiten bij hun belevingswereld en dat het genre young adult hierbij kan helpen? Op welke manier zorgt de Minister ervoor dat hier ook aandacht voor komt binnen de samenhangende leesaanpak, zo vragen deze leden.
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aan de KB vraagt om bij een volgend beleidsplan te kiezen voor een meer concrete formulering van hun prioriteiten. Op welke manier gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke gebeurt? Daarnaast verzoekt de Minister de KB om in een volgend beleidsplan beter inzichtelijk te maken in welke activiteiten de KB vanuit financieringsoogpunt investeert en waarom deze investeringen nodig zijn. Ook hier vragen de leden hoe de Minister dit legitieme verzoek gaat waarborgen?
Deze leden lezen dat de Minister en de evaluatiecommissie waarde hechten aan het belang van de juiste professionele vaardigheden van de medewerkers. Deze leden onderschrijven dit punt, maar welke concrete acties worden er nu ondernomen om de professionele vaardigheden van de medewerkers van de KB, en zijn interne organisatievorm, te waarborgen?
Daarnaast lezen deze leden dat de evaluatiecommissie heeft opgemerkt dat het bestuurscollege als zbo10 «een problematische bestuurlijke constructie creëert waarin de communicatie met het ministerie formeel via de voorzitter van het Algemeen bestuurscollege loopt, waarbij de algemeen directeur in de meeste, maar niet alle gevallen officieus betrokken is». Ook geeft het rapport aan dat de lange en onduidelijke lijn van besluitvorming die hierdoor ontstaat een potentieel gevaar is voor de snelheid waarmee de organisatie kan inspelen op veranderingen. Welke concrete acties gaat de Minister, naast het in gesprek gaat met de KB, nemen om deze bestuurlijke constructie te verbeteren? Welke gevaren ziet de Minister als dit niet gebeurt, met name op het vlak om het niet snel kunnen inspelen op veranderingen, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden dat de Minister voornemens is een inventarisatie te laten doen door de KB van de eventuele knelpunten en deze met de KB zal bespreken. Op welke termijn wordt deze evaluatie doorgevoerd? Kan de Kamer hier de uitkomsten van verwachten?
Deze leden onderschrijven dat de toekomstige functies van het KB zich naar alle waarschijnlijkheid zullen richten op digitalisering en nieuwe informatiebronnen. Tegelijkertijd betekent een nieuwe wereld ook dat er eventueel afscheid genomen moet worden van oude gebruiken en methodes. Op welke manier kijkt het KB kritisch naar zijn eigen organisatie en taken, waarbij er ook geconcludeerd kan worden dat bepaalde taken niet meer in deze tijd passen, denk bijvoorbeeld aan het beheer en uitleen van fysieke cd’s? Voorts lezen deze leden dat de evaluatiecommissie de overheid aanbeveelt om opnieuw te kijken naar regelingen betreffende een wettelijk depot, mogelijk gericht op digital born publicaties. De Minister geeft aan momenteel in gesprek te zijn met de KB over wat als wenselijk wordt geacht bij het opslaan van digital born bronnenmateriaal. Deze leden vragen of de KB de enige gesprekspartner is als het gaat om het bepalen over wat wenselijke digital born publicaties zijn en wat niet? Is de Minister het met deze leden eens dat dit een relatieve nieuwe vorm van archiefbeheer is en dat het wenselijk is om zich dan breed te laten adviseren? Indien dat het geval is, op welke manier gaat de Minister dat dan doen? Kan de Minister eveneens delen wat zij als wenselijke criteria acht bij het opslaan van digital born bronnenmateriaal?
Voornoemde leden lezen eveneens dat de KB de komende jaren de infrastructuur organisch en geregisseerd wil laten groeien. In hoeverre is dit een tegenstelling van elkaar? In hoeverre zal de KB ook kritisch kijken naar het afstoten van bepaalde collecties en op welke manier gaan ze dat doen? Deze leden vragen op welke manier de KB de digitale infrastructuur, en daarmee specifiek zoekmachines, van hun eigen e-books collectie gaat verbeteren?
Deze leden lezen dat de evaluatiecommissie tot de conclusie komt dat de toekomst voor een nationale bibliotheek de digitale toegang essentieel is en dat de fysieke publieksfunctie daaraan ondergeschikt is. Kan de Minister onderbouwen waarom zij van deze conclusie afwijkt? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister de indruk krijgt uit gesprekken met de KB dat de KB over een breed palet aan ideeën beschikt om aan de ambitie, om in een nieuwe gebouw doelgroepen aan te trekken, invulling te geven. Waarop stoelt zij deze indruk? Welke specifieke doelen worden gesteld aan het aantrekken van doelgroepen in combinatie met het nieuwe gebouw van de KB?
Deze leden lezen dat de huisvestingsplannen veel vragen van de capaciteit van KB. De evaluatiecommissie oordeelt dat op dit moment de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf en KB beperkt is. De Minister bestrijdt dat. Kan de Minister dat onderbouwen?
De aan het woord zijnde leden onderschrijven alle acties die gedaan worden door de KB in het kader van open access en open science. Deze leden vragen aan de Minister welke acties zij gaat ondernemen om dit nog extra te ondersteunen, bijvoorbeeld door een betere samenwerking met universiteitsbibliotheken?
Deze leden zijn verheugd om te lezen dat de Minister in haar inhoudelijke prioritering voor de resterende periode van het beleidsplan aandacht geeft aan de ontwikkeling van de landelijke digitale bibliotheek en met name voor meer content voor jeugd, dit onderschrijven deze leden. Op welke manier gaat de KB dit vormgeven? Is de Minister het met deze leden eens dat het dan ook van belang is dat de gebruiksvriendelijkheid van de online bibliotheek wordt verbeterd? Zo ja, op welke manier gaat de KB dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Voorts lezen deze leden dat er financiële ruimte is ontstaan als gevolg van de verlaging van het btw-tarief op digitale publicatie per 1 januari 2020. Is inmiddels het onderzoek al afgerond, waarbij werd onderzocht of door de btw-verlaging de prijzen van de e-books ook daadwerkelijk zouden worden verlaagd, en daarmee de btw-verlaging bij de consument terecht zou komen? Zo nee, hoe weet de Minister dan dat daadwerkelijk er meer financiële ruimte is ontstaan? Welke acties gaat de Minister nemen om ervoor te zorgen dat de btw-verlaging ook leidt tot een lagere prijs voor e-books?
Deze leden lezen dat een prioritering van de Minister «digitale inclusie» is, wat betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister en de KB deze prioritering vormgeven?
Deze leden lezen dat de Minister de KB vraagt om in een volgend beleidsplan meer aandacht te schenken aan digital born publicaties. Kan de Minister aangeven waar zijn dan specifiek aan denkt? Binnen welke kaders wordt er besloten welke digital born publicaties gearchiveerd moeten worden en welke niet?
Daarnaast onderschrijft de Minister dat het goed zou zijn als de literaire canon van Nederland ook digitaal voor het grote publiek beschikbaar is. Daarom onderschrijft ze het voornemen van de KB om in deze planperiode literaire klassiekers in samenwerking met uitgevers te digitaliseren. Deze leden onderschrijven de waarde die literaire klassiekers hebben maar zien tegelijkertijd ook dat een grote groep Nederlanders steeds minder vaak een boek leest. Vooral het aandeel jongeren dat actief leest neemt af. In hoeverre heeft de Minister in haar keuze om het literaire canon beschikbaar te stellen rekening gehouden met het verder stimuleren van lezen? Is de Minister het met deze leden eens dat niet alleen de literaire canon waarde heeft, maar zeker ook bestsellers of bijvoorbeeld thrillers? Waarom kiest de Minister er dan niet voor om een mix van boeken beschikbaar te stellen, zodat we niet alleen Lord of the Flies digitaal kunnen lezen, maar ook boeken van Karin Slaugther? Op welke manier waarborgt de Minister dat er binnen de organisatie van de KB ook aandacht blijft voor alle facetten van het boekenvak, zodat we voorkomen dat de openbare bibliotheek ontoegankelijk wordt voor bepaalde groepen in de Nederlandse samenleving, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van stukken met betrekking tot de evaluatie van de Wsob en de evaluatie van de Wvbp. Deze leden herkennen zich in de leuze «van boeken krijg je nooit genoeg» en hechten daarom aan bibliotheken en boekhandels, maar ook aan de boekenmarkt op het Plein. Deze leden hebben over de voorliggende stukken nog een aantal vragen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de conclusie dat de wetsevaluatie een overwegend positief beeld laat zien. De maatregelen en instrumenten van de Wsob werken in grote lijnen zoals werd beoogd. De maatschappelijke functie van de openbare bibliotheek is succesvol verbreed.
Tegelijkertijd constateren deze leden met zorg, dat niet iedereen in voldoende mate toegang heeft tot een volwaardige bibliotheek. Over een langere periode bezien loopt het aantal bibliotheekvestigingen terug. Het aantal gemeenten zonder bibliotheek loopt op, net als de afstand tot de bibliotheek in een aantal regio’s.
Overigens hebben deze leden niet alleen zorgen over het netwerk van bibliotheken, maar ook over de robuustheid die nodig is om een volwaardige plek te hebben in het lokale sociale domein. Herkent de Minister het beeld, dat er de afgelopen jaren niet alleen vestigingen zijn gesloten, maar dat er ook zo veel op de personeelscapaciteit is gekort dat bibliotheken nauwelijks meer toekomen aan al hun wettelijke taken? Onderkent de Minister het risico, dat daardoor de belangrijke rol van bibliotheken op het gebied van educatie en leesbevordering in de knel komt?
De Raad voor Cultuur is van oordeel, dat de bepalingen in de Wsob ten aanzien van het fysieke netwerk te vrijblijvend zijn. Om die reden adviseert de raad het wettelijk kader van de Wsob te versterken, zodat alle inwoners van Nederland toegang hebben tot de vijf bibliotheekfuncties.
De Minister constateert dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid alle inwoners toegang te geven tot de bibliotheek niet overal en niet overal volledig wordt waargemaakt. De Minister voegt daaraan toe, dat wijziging van de Wsob in de zin van het doorvoeren van een zorgplicht voor gemeenten voor de hand ligt. Voornoemde leden vragen wanneer de Kamer een voorstel tot wijziging van de Wsob tegemoet kan zien.
In dit verband wijzen deze leden op het bredere belang van een bibliotheek voor de kwaliteit van de woonomgeving. Deze leden herinneren aan het pleidooi voor gemeentebibliotheken van mr. A.R. Zimmerman, destijds gemeentesecretaris van Dordrecht, in De Gemeentestem van 17 oktober 1898: «Indien nu onder de middelen, om een plaats voor hare bewoners en die het kunnen worden, aantrekkelijk te maken, ook eens de aandacht viel op inrichtingen, waar men kosteloos of voor zeer geringe contributie de niet-stoffelijke behoeften zou kunnen bevredigen, waar op vrijgevige wijze couranten, tijdschriften en boeken ter lezing waren, dan kan daarmede niet alleen het algemeen geestelijk belang der bevolking gebaat zijn, maar zouden de gemeenten er vermoedelijk middellijk evenzeer de vruchten van plukken als van den aanleg van parken en sportterreinen, die ook de strekking hebben den uittocht naar elders minder verleidelijk te maken.»
De Raad voor Cultuur vraagt in de begeleidende brief bij het advies over de staat van het Nederlandse bibliotheekstelsel specifieke aandacht voor de positie van Muziekbibliotheek Muziekweb/CDR. Muziekweb bouwde vanaf 1961 een collectie op van circa 950.000 geluidsdragers met een jaarlijkse aanwas van 15.000. Het fungeert als muziekarchief en bibliotheek in een. Veel bibliotheken hebben geen eigen audiocollectie meer, omdat zij gebruik maken van de diensten en de collectie van Muziekweb.
De Raad voor Cultuur constateert dat Muziekweb zonder een adequate bijdrage vanuit de Rijksgelden voor de Bibliotheekwet onvoldoende financiering heeft om te blijven voortbestaan. De laatste jaren heeft het zich moeten focussen op overeind blijven, maar in 2020 dreigt het toch om te vallen. De raad benadrukt de waarde van de unieke (blad)muziekcollectie en de maatschappelijke taak die Muziekweb voor relatief weinig geld uitvoert. De Raad voor Cultuur vindt dat de KB, in opdracht van het Ministerie van OCW de financier van Muziekweb, samen met Muziekweb en OCW moet uitzoeken wat een adequaat niveau van financiering is om de toekomst van de collectie van Muziekweb en de toegang ertoe veilig te stellen.
In de visie van de Minister hangt de toekomst van Muziekweb/CDR in belangrijke mate af van het belang dat bibliotheekpartijen hechten aan een muziekvoorziening voor de gebruikers van de openbare bibliotheek. De Minister kondigt aan dat zij dit met bibliotheekpartijen zal bespreken. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is en wat de stand van zaken is in dit gesprek. Deze leden herinneren in dit verband aan de motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s.11, waarbij de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen te onderzoeken op welke wijze het behoud van het muzikaal erfgoed in Nederland kan worden bevorderd.
In de brief bij de midterm review Wsob12 heeft de Minister uitgebreid aandacht besteed aan de problematiek van het leenrecht. Zij kondigde aan op dit onderwerp terug te zullen komen bij de evaluatie van de Wsob in 2019. In de kabinetsreactie constateert de Minister, dat de afdracht van leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek op school nog steeds niet eenduidig is geregeld. Deze leden vragen welke concrete stappen de Minister sinds de midterm review heeft gezet om de gesignaleerde problemen rond het leenrecht, met name in verband met de Bibliotheek op school, op te lossen.
De Minister stelt dat zij in het bibliotheekconvenant afspraken wil maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Deze leden vragen de Minister er zorg voor te dragen, dat er daadwerkelijk een eenduidige regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school wordt vastgelegd in het bibliotheekconvenant. De Minister stelt terecht, dat de makers recht hebben op een faire vergoeding als boeken via de omgeving van de openbare bibliotheek worden uitgeleend. Wat betekent dat voor de inkomsten die makers zijn misgelopen sinds 2015? Op welke termijn kunnen makers de vruchten plukken van de door de Minister in het vooruitzicht gestelde bindende afspraken?
Voornoemde leden volgen met bijzondere belangstelling de uitwerking van het gewijzigd amendement van het lid Keijzer c.s.13, waarbij aan de wet de mogelijkheid is toegevoegd dat inwoners een voorstel kunnen doen voor de voortzetting van een bibliotheekvoorziening als de gemeente van plan is deze te sluiten of ingrijpend te veranderen. Uit de evaluatie Wsob blijkt, dat burgerinitiatieven in de vorm van vrijwilligers- of dorpsbibliotheken een belangrijke functie kunnen vervullen. Deze leden constateren dat bij publieke, sociale functies interesse ontstaat voor het right to challenge of uitdaagrecht. Ook bibliotheken ontwikkelen zich door tot instanties die, naast lezen, (andere) rollen spelen in het sociaal domein en soms taken van gemeenten overnemen op het gebied van informatievoorziening. Deze leden constateren dat het begrip «bibliotheek» in dorpen en wijken op een andere wijze worden ingevuld, zoals uitleen van boeken in combinatie met buurt- en dorpshuizen die door bewoners zelf worden beheerd, waarmee dus ook de bibliotheekfunctie in stand wordt gehouden.
Uit de midterm review bleek al dat burgerinitiatieven uiteenlopen wat betreft omvang en ambitieniveau en ook wat betreft samenwerking met de bibliotheekvoorziening en de mate van financiële ondersteuning door de gemeente. Deze leden vragen de Minister welke maatregelen zij neemt om een goede landelijke dekking van voorzieningen te garanderen. Is de Minister het met deze leden eens, dat het stimuleren van burgerinitiatieven en de goede aansluiting met (gemeentelijk) beleid van belang is? Hoe bevordert de Minister de continuïteit van burgerinitiatieven, die immers afhankelijk zijn van vrijwilligers? Op welke wijze houdt de Minister zicht op deze ontwikkelingen, zo vragen deze leden.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de conclusie van de Minister, dat met de wettelijke prijsbinding van het papieren boek een evident maatschappelijk belang is gemoeid. Deze leden hechten eraan dat Nederland beschikt over een fijnmazig en goed gespreid netwerk van boekhandels die een breed assortiment aanbieden aan het publiek. Deze leden ondersteunen dan ook het voornemen van de Minister om vast te houden aan de vaste boekenprijs.
Terecht stelt de Minister dat actuele kennis en een goede duiding van de ontwikkelingen in de Nederlandse boekenmarkt noodzakelijk zijn en dat aandacht voor innovatie hierbij van belang is. De Minister constateert dat KVB Boekwerk op overtuigende wijze invulling geeft aan de kennis- en innovatieagenda. Op welke wijze steunt de Minister KVB Boekwerk?
De instandhouding en het stimuleren van een breed en divers titelaanbod van Nederlands- en Friestalige boeken vormt een van de doelen van de Wvbp. Deze leden missen in de derde evaluatie van de Wvbp specifieke informatie over het Fries en vragen de Minister daarom nader in te gaan op de positie van het Friestalige boek.
Voornoemde leden delen de zorgen van de Minister over dalende leesvaardigheid en afnemend leesplezier. Leesvaardigheid dient immers niet alleen het culturele, maar ook het economische en het maatschappelijke belang. Leesplezier vinden deze leden in een recent pleidooi van Micha Wertheim voor wat hij noemt «het vrije lezen»: «De vraag waar een gedicht, een verhaal, een film, een voorstelling of een boek over gaat is, zo leerden wij, alleen te beantwoorden door degene die ernaar leest kijkt of luistert. Het is de zoekende, actief interpreterende manier van lezen, die mij veel plezier heeft gebracht. Ik mag dan niet veel lezen, als ik een boek uit heb denk en praat ik nog lang over na.»
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderliggende stukken. Deze leden willen de Minister nog enkele vragen en opmerkingen voorleggen.
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vinden het zeer onwenselijk dat het aantal gemeentes zonder volwaardige bibliotheekvoorziening is gestegen. Bibliotheken bevorderen kansengelijkheid door onder andere de leesvaardigheid van burgers te bevorderen. Het ontbreken van volwaardige bibliotheken in bepaalde gemeenten werkt daarmee kansenongelijkheid in de hand. Deze leden waarderen daarom de lange termijnvisie van de Minister om elke burger een volwaardige bibliotheekvoorziening te bieden binnen een redelijk afstand door middel van afspraken binnen bibliotheekconvenanten. Kan de Minister toelichten waarom zij dit binnen het bibliotheekconvenant wil regelen en niet direct inzet op een wettelijke zorgplicht voor gemeentes? In hoeverre is de Minister alsnog bereid een wetswijziging door te voeren in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij gemeenten in plaats van een bevorderingstaak een zorgplicht krijgen? Kan de Minister dit antwoord toelichten?
Voornoemde leden zijn positief gestemd over de voortgang van de digitale bibliotheek. Deze leden zien het toegenomen gebruik van digitale bibliotheek als een positieve ontwikkeling. De gebruiksvriendelijkheid van de digitale bibliotheek laat echter nog te wensen over. De huidige periode waarin de bibliotheken gesloten waren, bevestigen het belang van een toegankelijke en gebruiksvriendelijke digitale bibliotheekvoorziening. Niet in de laatste plaats voor kinderen die tijdelijk afhankelijk zijn van thuisonderwijs. Is de Minister het met deze leden eens dat nu een belangrijke rol is weggelegd voor de digitale bibliotheek om het leren te ondersteunen en het verschaffen van informatie in bredere zin? Kan de Minister aangeven welke manieren zij ziet om niet alleen het bereik, maar ook de gebruiksvriendelijkheid nog verder te vergroten?
Deze leden vinden het zorgelijk dat Nederlandse jongeren behoren tot de minst gemotiveerde lezers wereldwijd.14 Het Eindrapport (Kwink) adviseert leesbevordering vanaf nul jaar, maar programma’s die dit doen, zoals BoekStart, zijn relatief succesvol.15 De leesmotivatie onder jonge adolescenten blijkt echter te dalen. Is de Minister het met deze leden eens dat leesbevordering die expliciet gericht is op deze doelgroep moet worden overwogen? In hoeverre speelt bij deze doelgroep de toegenomen invloed van digitalisering een rol? De Minister geeft aan dat zij de aanbeveling van de Raad voor Cultuur om een Nationale Bibliotheekagenda op te stellen verwerkelijkt door het sluiten van het bibliotheekconvenant. Is de Minister bereid om in dit convenant expliciet aandacht te schenken aan de leeftijdsgroep van twaalf tot zestien jaar? In hoeverre ziet de Minister kansen om digitale kanalen zoals sociale media, waar deze doelgroep uit zichzelf vaak al actief is, in te zetten om deze doelgroep te bereiken als het gaat om leesbevordering?
Voornoemde leden hebben de volgende vragen over de samenwerking tussen bibliotheken en scholen. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de letterlijke en figuurlijke nabijheid tussen scholen en bibliotheek leesvaardigheid kan stimuleren? In hoeverre ziet zij in dit licht een rol weggelegd voor onderwijsvertegenwoordigers bij de totstandkoming van bibliotheekconvenanten?
De aan het woord zijnde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de Minister om afspraken te maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de bibliotheek op school. Deze leden zijn van mening dat makers recht hebben op een billijke vergoeding voor de uitleen van hun werken. Kan de Minister aangeven of zij nog steeds van plan is om deze vergoeding mee te nemen in het aanstaande convenant? Kan de Minister reflecteren op de gevolgen die dit heeft op de financiële positie van bibliotheekorganisaties?
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
Deze leden hebben kennisgenomen van de het beleidsplan van de Koninklijke Bibliotheek, de evaluatie van de KB en de daarop gevolgde beleidsreactie. Deze leden vinden het positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob de samenwerking binnen het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk dat een gebrek aan gedeelde visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in de samenwerking tussen de KB en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de Minister de mogelijkheid om in het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering in aan te brengen? Zo ja, kan zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet?
Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de aanbeveling in de evaluatie van de KB om «de missie te herformuleren met een nadruk op de urgentie om razendsnel voortgang te boeken in de steeds verder digitaliserende wereld». De zorgen van de evaluatiecommissie omtrent de innovatiekracht van de KB op het gebied van IT vinden deze leden zorgelijk. Deelt de Minister de zorgen van deze leden over de positie de KB op IT-gebied? Kan de Minister toelichten welke stappen er worden ondernomen om de positie van de KB in het digitale informatiedomein te verbeteren en innovatie op het gebied van digitale diensten te realiseren?
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie van de Wvbp. Deze leden waarderen de continuering van de Wvbp, omdat deze wet het voorbestaan van vele kleine boekwinkels mogelijk maakt. Daarnaast stelt de wet boekhandelaren ook in de gelegenheid om te focussen op maatschappelijke taken, zoals leesbevordering. De leden steunen dan ook de inzet van de Minister op de Wvbp.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Beleidsreactie evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister inzake de beleidsreactie evaluatie Wsob tot zich genomen. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen hierover.
Deze leden lezen dat de Minister voornemens is om een bibliotheekconvenant op te stellen rond de zomer. Dit om het verdere afkalven van het Nederlandse bibliotheeknetwerk tegen te gaan. Deze leden vragen of deze ambitie om dit rond de zomer vast te leggen nog gehaald gaat worden met het oog op de coronacrisis? Zo niet, heeft de Minister een tijdspad waarop dit wel gehaald gaat worden? De Minister stelt voor de uitvoering van de acties rond het convenant een bedrag van circa een miljoen euro per jaar beschikbaar. Blijft dat geld ook met de heersende coronacrisis beschikbaar? Zo nee, wanneer denkt de Minister daar duidelijkheid over te hebben? Is de Minister het met deze leden eens dat het ondanks de coronacrisis belangrijk blijft dat een volwaardig bibliotheeknetwerk in Nederland in stand wordt gehouden, omdat dit van belang is voor zowel sociaal-maatschappelijke functies als de lees- en taalvaardigheid van de Nederlanders?
Voornoemde leden constateren dat de Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere bewoner van Nederland toegang heeft tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek. In 2014 hadden inwoners in tien gemeenten geen toegang tot een kwalitatief hoogstaand bibliotheekaanbod in de eigen gemeenten. In 2019 is dat aantal gemeenten gestegen naar 16. Hoe kan het dat dit aantal gestegen is? Bent u het met deze leden eens dat de Bibliotheekwet zijn doel op dat vlak niet bereikt heeft? De Minister schrijft dat ze in twaalf gemeenten reparaties aan het netwerk uitvoert. Hoe zien die reparaties eruit? Binnen welk tijdsbestek is er in die gemeenten weer een bibliotheek op Wsob-niveau? Worden die reparaties vanuit het Rijk of de gemeente bekostigd? Deze leden lezen dat de Minister concludeert dat de wet op dit moment geen formeel aangrijpingspunten bevat om het uitgangspunt van toegang voor iedereen voldoende waar te maken. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat gezien de afkalving van het fysieke netwerk van bibliotheken een wettelijke stok achter de deur nodig is om het uitgangspunt van de Wsob te behalen? Zo ja, hoe staat de Minister tegenover het wijzigen van de Wsob door het toevoegen van een zorgplicht voor gemeenten, iets dat door de Raad van Cultuur geadviseerd wordt? Bij welke ondergrens aan bibliotheken in het land is de Minister bereidt om deze zorgplicht in de wet op te nemen? Is het ook met het oog op steeds verder afnemende leesvaardigheid van scholieren niet nu al tijd om wettelijk te verankeren dat elke gemeente een bibliotheekvoorziening heeft en in stand houdt?
Deze leden lezen in het evaluatieonderzoek van de Raad van Cultuur dat verwacht wordt dat de afname van het aantal bibliotheekvoorzieningen de komende jaren zal doorzetten. Ook de onderlinge verschillen tussen gemeenten wat betreft aanbod zal toenemen; oorzaak hiervan zijn de gemeentelijke bezuinigingen. Al voor de coronacrisis uitbrak was bij een kwart van de leden van de VOB een budgetverlaging van 10,1 procent aangekondigd voor 2021. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze bezuinigingen door gemeenten op bibliotheken ziet in het licht van haar eigen ambitie om in elke gemeente een bibliotheek op Wsob-niveau te hebben? Wat gaat de Minister doen aan deze bezuinigingen? Ook zijn deze leden bang dat deze bezuinigingen op bibliotheken alleen maar forser worden door de coronacrisis. Hoe ziet de Minister dit en kan zij garanderen dat het bibliothekenstelsel in stand blijft, ook na de crisis? Is de Minister bereidt om extra geld te investeren in het bibliothekenstelsel, vanuit het Rijk dan wel via gemeenten?
De aan het woord zijnde leden hebben ook een vraag met betrekking tot het voornemen van de Minister om de uitzonderingsmogelijkheid in de Wsob ten aanzien van het heffen van een tarief voor de jeugd uit de wet te schrappen. Binnen welk termijn wil de Minister deze wetswijziging doorvoeren en op welke wijze gaat de Minister tot die tijd gemeenten en bibliotheken aansporen om het jeugdtarief af te schaffen?
Deze leden lezen dat er een Bibliotheek op school is op ongeveer 40 procent van de scholen voor primair onderwijs en ruim tien procent van de vmbo-scholen. Waarom is dit nu nog op een beperkt aantal scholen? Is het gezien de steeds dalende lees- en taalvaardigheden van scholieren een mogelijkheid om het samenwerkingsverband Bibliotheek op school op meer scholen toe te passen? Zijn er mogelijkheden om dit verder uit te breiden en er extra in te investeren, zodat dit niet ten koste gaat van het bibliothekenbudget? Misschien ook door investeringen vanuit de onderwijsbegroting?
Voornoemde leden lezen dat de Minister in het bibliothekenconvenant afspraken wil maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Schrijvers en andere rechthebbenden zijn echter geen partij in het convenant. Kan de Minister garanderen dat zij in het convenant daadwerkelijk afspraken gaat maken over een eenduidige regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school? Hoe gaat de Minister hierop toezien en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er geld komt voor de schrijvers? Deze leden begrijpen dat de schade sinds 2015 is berekend op 1,5 miljoen euro per jaar. Is de Minister bereidt om die schade te compenseren? Het uitwerken van de afspraken kost tijd. Is de Minister bereidt om te zorgen dat de schade in de tussentijd niet nog verder oploopt voor deze schrijvers, die al hard worden geraakt door de coronacrisis?
Deze leden vragen tenslotte in hoeverre het bibliotheekconvenant waartoe de Minister wil komen zal verschillen van de aanbeveling van de Raad van Cultuur om een Nationale Bibliothekenagenda op te starten? Zal het bibliotheekconvenant dezelfde functie hebben en zaken regelen als de Nationale Bibliothekenagenda die de Raad van Cultuur voor ogen had? Waarom kiest de Minister voor deze andere vorm, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige brieven. Deze leden zijn van mening dat elke inwoner van Nederland toegang moet hebben tot een kwalitatief hoogwaardige bibliotheekvoorziening. Zij willen daarom hun zorgen uiten over de terugloop van het aantal bibliotheekvestigingen, het oplopen van het aantal gemeenten zonder bibliotheekvoorzieningen, alsook de toenemende gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde bibliotheekvestiging.
Deze leden willen daarom vragen wat wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat elke inwoner van Nederland toegang krijgt tot een kwalitatieve bibliotheekvoorziening? Wat wordt ondernomen om te voorkomen dat het aantal gemeente zonder bibliotheekvoorzieningen verder toeneemt, ook rekening houdend met de gevolgen van de coronacrisis op de gemeentelijke financiering? Is de Minister bereid om het stimuleringsfonds voor bibliotheken te verruimen en uit te breiden naar bibliotheken in financiële problemen buiten de kleine gemeenten? Hoe kijkt de Minister aan tegen een wettelijke plicht voor gemeenten om te zorgen voor een eigen openbare bibliotheekvoorziening?
Tevens maken deze leden zich zorgen over de slagkracht en middelen van bibliotheken, daar de budgetten sinds 2010 al met 19 procent zijn gedaald. Vanuit het veld ontvangen zij hierover zorgwekkende signalen. Er is in de afgelopen jaren zoveel gekort dat bibliotheken nauwelijks aan hun wettelijke taken toekomen. Zijn alle bibliotheekorganisaties in staat om de vijf wettelijke functies uit te voeren? Zijn er voldoende middelen en medewerkers voor de belangrijke rol in leesbevordering en educatie? Hebben zij voldoende slagkracht voor deelname aan landelijke acties, zoals BoekStart en de Bibliotheek op School? Zijn de bibliotheken ook in staat een bijdrage te leveren aan de digitale inclusie? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal bibliotheekorganisaties waar dit niet het geval is? Welke van de vijf wettelijke taken staat het vaakst onder druk? Welke impact verwacht de Minister dat de financiële gevolgen van de coronacrisis zal hebben op de capaciteit van bibliotheekorganisaties en de mogelijkheid voor het uitvoeren van de vijf wettelijke functies?
De leden van de fractie zijn verheugd dat de Minister voortvarend te werk gaat met de uitvoering van de motie van de leden Asscher en Ellemeet die oproept bibliotheekvoorzieningen voor jongeren tot 18 jaar kosteloos te maken16. Kan de Minister inzicht geven in de termijn waarop geen jeugdcontributie meer zal worden geheven? Is de Minister net als voornoemde leden van mening dat lidmaatschap van een bibliotheek voor jongeren gratis moet zijn en dat voor jongeren ook geen kosten mogen worden verbonden aan het lenen van materiaal?
Sinds deze maand zijn de bibliotheken weer open voor het lenen en terugbrengen van materialen. Deze leden vragen of het mogelijk is om voor een specifieke doelgroep ook de verblijfsfuncties open te stellen. Juist jongeren en studenten die thuis niet beschikken over een studieplek, zijn erg geholpen bij het openstellen van lees- en studiezalen, zeker nu veel scholen nog gesloten zijn. Bestaat de mogelijkheid om deze verblijfsvoorzieningen op zeer korte termijn voor een beperkte groep open te stellen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben enkele vragen inzake de maatregelen m.b.t openbare bibliotheken en evaluatie vaste boekenprijs.
De bibliotheek is erg belangrijk voor de achterban van deze fractie. Een belangrijk punt voor ouderen is laaggeletterdheid. In deze coronatijd blijkt weer hoe lastig het soms is om informatie te kunnen begrijpen voor iemand die laaggeletterd is. Het is voor deze groep bijvoorbeeld erg lastig om de persconferentie te kunnen volgen. Een bibliotheek is een plek waar laaggeletterdheid kan worden bestreden. Het programma Tel mee met Taal is gericht op de bestrijding van laaggeletterdheid. Hoeveel bibliotheken hebben hiervoor een aanvraag ingediend en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat dit er meer worden?
In 2013 telde Nederland 593.600 laaggeletterde 65-plussers. Dit betekent dat meer dan 20 procent van de 65-plussers laaggeletterd is. Voornoemde leden vinden het belangrijk dat deze groep de kans krijgt om hun taal te verbeteren. Deze leden vragen dan ook aan de Minister of zij kan onderzoeken of het mogelijk is dat deze groep net als jongeren onder de 18 een gratis lidmaatschap kan aanvragen.
De eenzaamheid onder ouderen neemt in deze coronatijd toe. Een aantal bibliotheken probeert de kwaliteit van leven bij ouderen te verhogen door initiatieven zoals boeken bij ouderen langs te brengen. Is het mogelijk dat hier landelijk aandacht aan kan worden besteed?
De Minister geeft aan dat het aantal vestigingen afneemt. Terwijl voor de corona-uitbraak een bibliotheek juist een plek was waar ouderen samen konden komen. Deze leden vragen dan ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het aantal bibliotheken niet verder afneemt.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Kan de Minister een overzicht geven van de hoeveelheid aankopen waarmee de digitale collectie van de openbare bibliotheek het afgelopen jaar is uitgebreid? Wat is het budget voor de digitale collectie en wat is het budget voor de aankopen van fysieke boeken? Ziet de Minister mogelijkheden om binnen het budget meer middelen beschikbaar te maken om meer digitale werken aan te kopen? Daarnaast vragen deze leden of de Minister tevreden is met de manier waarop het huidige zoeksysteem van de online bibliotheek is vormgegeven? Is er onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid van de online bibliotheek gedaan? Zo ja, wat kwam daar uit? Zo nee, is de Minister bereid om dat alsnog uit te voeren?
In antwoord op deze vragen en daarmee samenhangende vervolgvragen geef ik graag een actueel overzicht van de stand van zaken bij de digitale openbare bibliotheek: de omvang van de collectie, het gebruik en de gebruiksvriendelijkheid, mogelijkheden tot doorontwikkeling, het budget en de effecten van de Coronacrisis. Het verzorgen van de digitale openbare bibliotheek is een wettelijke taak van de Koninklijke Bibliotheek (KB). De KB voert deze taak sinds 2015 uit. De belangrijkste publieksdiensten zijn de onlinebibliotheek voor volwassenen en de digitale jeugdbibliotheek. Op 1 januari 2020 waren er 234.000 actieve e-bookgebruikers. Dat zijn personen die in de voorafgaande twaalf maanden minstens één e-book hebben geleend. Van hen was 14% jonger dan 16 jaar. Eind mei 2020 waren er 316.000 actieve e-bookgebruikers van wie 25% jonger dan 16 jaar. In de recente sterke groei van het aantal actieve gebruikers en in de toename van het aandeel jeugd zien we de invloed van de Coronacrisis en van de acties om digitaal lezen en luisteren voor iedereen toegankelijker te maken. De stijging van het aantal actieve jeugdleden zette overigens al voor de Coronacrisis in.
In 2019 werden in totaal 3,8 mln. e-books uitgeleend. Eind mei 2020 waren dit er al ruim 2,2 mln. Het aantal uitleningen in de maand april 2020 lag 90% hoger dan in april 2019. In mei 2020 lag het aantal uitleningen 70% hoger dan in mei 2019. Gemiddeld lag het aantal uitleningen in de drie maanden na het uitbreken van de Coronacrisis 70% hoger dan in dezelfde periode vorig jaar. De collectie e-books is van 2018 op 2019 gegroeid van 21.600 naar bijna 30.000 titels, waarvan circa 26.000 titels voor volwassenen en circa 4.000 voor de jeugd. Daarmee is ongeveer 70% van het totale Nederlandse aanbod aan e-books beschikbaar voor de digitale openbare bibliotheek. Naast het reguliere digitale aanbod voor bibliotheekleden heeft de KB in verband met de Coronasluitingen van de openbare bibliotheken via de ThuisBieb tot 1 juni 100 e-books voor iedereen gratis toegankelijk gemaakt. Ruim 160.000 mensen hebben actief gebruikgemaakt van de ThuisBieb. Zij hebben in totaal ruim 920.000 e-books gedownload in de ThuisBieb-app. Vanaf 1 juli is de ThuisBieb opgevolgd door de VakantieBieb.
Voor het aanbieden van e-content beschikt de KB over een jaarlijks budget van circa € 16 mln. Het grootste deel van het budget wordt ingezet voor vergoedingen aan de rechthebbenden (auteurs, vertalers, illustratoren en uitgevers) voor het uitlenen van e-content. De digitale bibliotheek werkt met een systeem waarbij rechthebbenden een vergoeding per uitlening ontvangen. Deze systematiek is vastgelegd in het convenant e-lending van 3 oktober 2018.17 Het budget is toereikend voor het opbouwen en aanbieden van een relevante collectie e-content voor het algemene publiek. De fysieke collectie wordt aangeschaft door de lokale bibliotheekorganisaties op basis van de omvang en bevolkingssamenstelling van het werkgebied. In 2018 gaven de lokale bibliotheken daar in totaal € 55 mln. aan uit.
Als brede voorziening voor het algemene publiek moet de digitale bibliotheek eenvoudig toegankelijk en te gebruiken zijn. Uitgangspunt is aan te sluiten bij algemeen aanvaarde en beproefde consumentenstandaarden. De lay-out en functionaliteit van de digitale bibliotheek worden regelmatig aangepast. Zo wordt deze zomer een nieuwe online Bibliotheek-app gelanceerd, waarin gebruikers e-books en luisterboeken kunnen uitkiezen, lenen en lezen/luisteren. De app wordt voorzien van nieuwe functionaliteiten, zoals het verlengen van boeken, het plaatsen van boeken op een wensenlijst en het toekennen van een waardering aan boeken. Ook wordt het aanmeldproces zo eenvoudig mogelijk gemaakt. Ten slotte wordt een laagdrempelig proefabonnement van een maand geïntroduceerd. Voor deze verbeteringen wordt ook de achterliggende infrastructuur vernieuwd en toekomstbestendig gemaakt. Doel van al deze aanpassingen is de digitale bibliotheek door te laten groeien tot een voor het brede publiek relevante, interessante en gebruiksvriendelijke voorziening. Op de markt is het digitale aanbod voor de jeugd nog beperkt. Dat zien we ook terug in de digitale bibliotheek. Met partijen in het boekenvak en in het veld van de leesbevordering onderzoeken we mogelijkheden het aanbod voor de jeugd te vergroten. De KB voert regelmatig onderzoek uit naar de gebruikservaringen. Recent klanttevredenheidsonderzoek waardeert de online bibliotheek gemiddeld met een 7,3.
De leden van de VVD-fractie lezen dat internationaal het «one copy, multiple users» principe met veel belangstelling wordt bekeken door onze buurlanden. Op welke manier gaat de Minister dit principe onder de aandacht brengen in Europa, zodat we een groter aanbod krijgen van digitale boeken?
In alle Europese lidstaten is de digitale bibliotheek in ontwikkeling, in aanvulling op de fysieke bibliotheek. Overheden en bibliotheekorganisaties zoeken naar een adequate vorm en inrichting. In Nederland hebben we de principes voor de digitale openbare bibliotheek vastgelegd in de Wsob en verder ingevuld in het convenant e-lending. Op die manier zijn de doelen, taken, verantwoordelijkheden en het budget geregeld. Na een projectmatige periode tot 2015 is de digitale bibliotheek een stabiele voorziening geworden die integraal onderdeel uitmaakt van de diensten van de openbare bibliotheek. Uit contacten van OCW en de KB met andere landen blijkt veel interesse in de manier waarop de digitale openbare bibliotheek in Nederland is georganiseerd. Ik heb het Nederlandse model voor de digitale bibliotheek onder meer onder de aandacht gebracht via de EU-werkgroep «Promoting reading in the digital environment», waarvoor Nederland een voorzitter leverde.18
Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat het aanbod van digitale content wordt verbeterd? Bovendien is het de Minister zelf die vaak de voorkeur geeft aan het woord «kwalitatief», dus op welke manier wordt getoetst dat het aanbod ook kwalitatief goed is, zodat we naast de bouquet-reeks, ook de mogelijkheid hebben om de winnaar van de Man Booker Prize op onze e-reader te lezen, zo vragen deze leden.
In de Wsob is vastgelegd dat de openbare bibliotheek haar maatschappelijke functie vervult vanuit een aantal publieke waarden: onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit en authenticiteit. Deze waarden zien we ook terug bij collectievorming. De openbare bibliotheek laat zich bij de samenstelling van de collectie niet leiden door politieke, ideologische of religieuze overwegingen. De bibliotheek en niet de overheid is verantwoordelijk voor de samenstelling van de collectie. De Minister van OCW speelt daarom geen rol bij de samenstelling van de collecties. Bij de digitale bibliotheek verricht de KB de inkoop van de e-content. Zij laat zich daarbij adviseren door een adviescommissie vanuit het bibliotheekveld. De adviescommissie vormt zich een beeld van het aanbod op de markt en beoordeelt welk deel daarvan relevant is voor de gebruikers van de digitale bibliotheek. De openbare bibliotheek is een instelling voor iedereen en dat zien we ook terug in de collecties. De collectie is voor elk wat wils en bevat zowel toegankelijke bestsellers als het literaire segment.
Het verbaast deze leden dat de Minister tot nu toe zo weinig voortgang heeft geboekt met betrekking tot het aanbieden van goede jeugdcontent binnen de digitale bibliotheek. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat de jeugd ook op een goede manier gebruik kan maken van e-books en er dus een groter aanbod van jeugdliteratuur en young adult boeken komt op de online bibliotheek?
Ruim 4.000 van de circa 30.000 titels in de landelijke digitale openbare bibliotheek behoren tot de categorie jeugd. De belangrijkste reden voor dit aantal is het beperkte aanbod aan digitale titels voor de jeugd op de markt. De KB schat dat op dit moment circa 60% van het aantal beschikbare jeugdtitels (jeugd en young adult) in de digitale bibliotheek is opgenomen. Streven is het aantal te verhogen naar 75%. In mijn reactie van 6 mei 2020 op het beleidsplan en de evaluatie van de KB heb ik de KB opgeroepen financiële ruimte in het inkoopbudget met name in te zetten voor e-content voor de jeugd. Ook is het een onderwerp van gesprek met partijen in het boekenvak.
De leden lezen dat de openbare bibliotheek als een waardevolle toevoeging wordt gezien binnen de publieke ruimte. Ziet de Minister hierin verschillen tussen stedelijke gebieden en regionale gebieden?
De vijf kernfuncties die in de Bibliotheekwet zijn vastgelegd, zijn in alle situaties van belang en worden zowel in stedelijke als in regionale gebieden aangeboden. De wijze waarop de functies worden ingevuld, is afhankelijk van de lokale context en de lokale maatschappelijke opgaven. Daardoor zullen bibliotheken in stedelijke gebieden andere accenten leggen dan bibliotheken in niet-stedelijke gebieden.
Deze leden lezen dat het netwerk in sommige regio’s en wijken te dun is geworden en vragen of de Minister kan aangeven welke regio’s en wijken dat zijn. Deze leden lezen onder punt 5 in de beleidsreactie dat er 16 gemeenten zijn zonder bibliotheek in de zin van Wsob. Welke gemeenten zijn dat? Wat is de reden geweest voor die gemeenten om de bibliotheek te sluiten?
In 2019 zijn er 16 gemeenten zonder bibliotheekvoorziening conform de eisen van de Wsob. Dit betreft de volgende gemeenten: Albrandswaard, Alphen-Chaam, Blaricum, Brunssum, Buren, Haaren, Lopik, Montfoort, Mook en Middelaar, Noord-Beveland, Rozendaal, Roerdalen, Uitgeest, Veere, Waterland en Zaanstad. De situatie verschilt per gemeente. In drie van deze gemeenten is sprake van een commerciële bibliotheek, vijf gemeenten hebben alleen een afhaalpunt of een bibliobus, in zes gemeenten zijn afspraken met de buurgemeenten gemaakt over het gebruik van de bibliotheekvoorziening en in twee gemeenten worden niet alle vijf kernfuncties uitgevoerd, waardoor de bibliotheek niet als volwaardige voorziening geldt. De afstand tot een bibliotheekvestiging is voor deze gemeenten bijna altijd beduidend groter dan de 1,9 km die gemiddeld in Nederland wordt aangetroffen. In het evaluatierapport van KWINK is de verandering zichtbaar van de gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde bibliotheekvestiging in 2018 ten opzichte van 2014. Met name in de provincies Noord-Brabant en Zeeland is het netwerk dunner geworden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het ontbreken van een volwaardige bibliotheekvoorziening heeft meestal een financiële oorzaak. De verantwoordelijkheid voor deze keuze ligt bij de gemeenten. Ik hanteer als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland binnen een redelijke afstand toegang moet hebben tot een volwaardige bibliotheekvoorziening, in de eigen gemeente of in een buurgemeente. Dat is nu niet overal het geval. In een aantal gevallen vangen gemeenten het ontbreken van de openbare bibliotheek op via vestigingen van de Bibliotheek op school.
Welke acties zijn er ondernomen door de lokale overheid om dat tegen te gaan?
Op grond van de Wsob behoort de openbare bibliotheek tot het lokale domein en zijn gemeenten verantwoordelijk voor het in stand houden van de lokale bibliotheekvoorziening. Er is geen wettelijke plicht voor gemeenten tot het beschikbaar stellen van een bibliotheekvoorziening. Wel verplicht artikel 6, lid 4 van de Wsob gemeenten bij voorgenomen sluiting van een vestiging in gesprek te gaan met omliggende gemeenten en te zoeken naar oplossingen op maat. Ik zie dat dit in de praktijk ook gebeurt. Vaak wordt voor een oplossing samengewerkt met bibliotheekorganisaties uit de regio. Toch kan het resultaat zijn dat de bibliotheek uit een gemeente verdwijnt. Dat vind ik een zorgelijke situatie. Vanuit deze achtergrond ondersteun ik vanaf 2019 via een tijdelijke uitkering de terugkeer of verbetering van de bibliotheek in 12 gemeenten met kleine kernen.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
Daarnaast lezen deze leden dat de laatste tien jaar het bibliotheekveld een voortdurende verschraling laat zien. Op welke manier en wanneer heeft de Minister de VNG in haar periode aangesproken op deze verschraling? Welke acties heeft zij ondernomen om dit tegen te gaan?
In bestuurlijke overleggen heb ik de VNG gewezen op de verantwoordelijkheden zoals geformuleerd in de Bibliotheekwet. Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken in kleine kernen») heb ik voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 1 mln. per jaar ter beschikking gesteld voor de versterking van het fysieke netwerk.19 In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze periode een financiële bijdrage om een nieuwe bibliotheekvestiging te openen of een bestaande vestiging op Wsob-niveau te brengen. Het betreft de volgende gemeenten: Aa en Hunze, Bergeijk, Heeze-Leende, Leudal, Medemblik, Molenlanden, Montfoort, Nijkerk, Noardeast-Fryslân, Sluis, Tholen en Zutphen. Najaar 2019 zijn in het Noord-Hollandse Wognum en het Friese Hallum de eerste nieuwe vestigingen geopend. De fysieke aanwezigheid van de openbare bibliotheek en een goede spreiding zijn voorwaarden om het publiek te kunnen bereiken.
Voornoemde leden lezen dat de Minister van mening is dat elke inwoner binnen een redelijke afstand daadwerkelijk toegang heeft tot de fysieke openbare bibliotheek. Wat is een redelijke afstand? Op welke manier bevordert de Minister de samenwerking tussen gemeentes om in gebieden met een dun netwerk in ieder geval zorg te dragen dat één vestiging blijft bestaan?
In Nederland is de gemiddelde afstand tot een bibliotheeklocatie in 2019 1,9 km. Deze afstand is afgelopen jaren stabiel gebleven. In een aantal provincies buiten de Randstad is de gemiddelde afstand toegenomen. Zo steeg in Zeeland de gemiddelde afstand van 2,9 naar 3,3 km en in Noord-Brabant van 1,8 naar 2,2 kilometer. Gemiddelden zeggen in dit verband niet zo veel. Deze landelijke en provinciale gemiddelden kunnen als een redelijke afstand worden beschouwd. Anders ligt dit, als ingezoomd wordt op gemeentelijk of regionaal niveau. Dan worden op sommige plekken afstanden van meer dan 5 km aangetroffen. In die situaties bevindt de openbare bibliotheek zich buiten de dagelijkse leefomgeving en is dan in feite onvoldoende toegankelijk. Artikel 6, lid 4 van de Wsob verplicht gemeenten bij een voorgenomen sluiting van een vestiging in gesprek te gaan met omliggende gemeenten en te zoeken naar oplossingen op maat. Mijn beeld is dat gemeenten deze verantwoordelijkheid op zich wel serieus nemen. Niettemin kan het resultaat zijn dat een vestiging sluit en de afstand tot de bibliotheek oploopt.
Daarnaast lezen deze leden dat de Minister gemeenten gaat aansporen om, vooruitlopend op wetswijziging, het jeugdtarief af te schaffen. Over welke gemeenten gaat het dan? Is de Minister bereid om de Kamer voor het einde van het jaar te informeren over welke gemeenten er nog gebruik maken van het jeugdtarief?
In 2019 was sprake van jeugdcontributie bij 12 bibliotheekorganisaties in 26 gemeenten. Het betrof in totaal circa 25.000 jeugdleden. In 2020 is de jeugdcontributie in 12 van deze gemeenten afgeschaft, waardoor er dus nog sprake van jeugdcontributie in 14 gemeenten. Dat zijn: Delft, Laren NH, Huizen, Blaricum, Nijkerk, Veldhoven, Oost Gelre, Winterswijk, Berkelland, Haarlemmermeer, Wageningen, Hardenberg, Veenendaal, Westland. De meeste van de bibliotheken met jeugdcontributie heffen deze vanaf de middelbare schoolleeftijd. Uitzondering is de bibliotheek in Delft (DOK Delft), die vanaf een jaar jeugdcontributie heft. Afgezien van DOK Delft hebben alle betreffende bibliotheken aangegeven de jeugdcontributie af te willen schaffen, als zij hiervoor voldoende financiële middelen zouden hebben. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat jeugd tot 18 jaar altijd gratis lid is. In het convenant wil ik afspraken maken om in de tussentijd al zoveel mogelijk naar deze situatie toe te groeien. Ik ben graag bereid de Kamer eind dit jaar te informeren over de stand van zaken.
De aan het woord zijnde leden vragen of de coronacrisis de uitrol van de actie-agenda Leesoffensief heeft vertraagd? Zo ja, tot wanneer? Zo nee, is er al meer bekend over de datum waarop we dit offensief kunnen verwachten?
In de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid van 10 juli 2020 heeft de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer gemeld dat als gevolg van de Coronacrisis de toegezegde vervolgbrief over het Leesoffensief na in plaats van voor het zomerreces zal worden verstuurd.
Deze leden lezen dat op grond van de Wsob de bibliotheek de taak heeft om lezen te bevorderen en het algemene publiek kennis te laten maken met literatuur. Wat is literatuur? Hoe waakt de Minister ervoor om niet de fout te maken, zoals zo mooi beschreven werd in het Boekenweekessay 2020 van Özcan Akyol «Generaal zonder Leger», dat de bibliotheek een elitair bolwerk wordt?
De openbare bibliotheek is een voorziening voor het algemene publiek en wordt gebruikt door alle bevolkingsgroepen ongeacht leeftijd, opleiding of etniciteit. De collecties van de openbare bibliotheken sluiten aan op de vraag van de gebruikers en weerspiegelen het aanbod op de Nederlandse boekenmarkt. Alle genres en niveaus zijn daarom vertegenwoordigd, inclusief de literaire canon. Op grond van de Wsob ligt de verantwoordelijkheid voor de samenstelling van de collecties bij de bibliotheken. Zij zijn de professionals en kennen het boekenaanbod, hun gebruikers en de lokale situatie. De overheid bemoeit zich niet met de samenstelling van de collecties. De Wsob hanteert daarvoor een scheiding in verantwoordelijkheden. Om diezelfde reden heb ik als Minister van OCW geen opvatting over de vraag wat literatuur is. Er is in de Neerlandistiek, bij de lezers en in het boekenvak een zekere mate van consensus over de vraag wat tot de literatuur moet worden gerekend. Maar er is altijd discussie en ook de literaire canon verandert door de tijd van samenstelling. De uitkomst hiervan beschouw ik als een gegeven.
Deze leden lezen dat de Raad voor Cultuur adviseert het wettelijk kader van de Wsob te versterken. Op welke manier is de Minister van plan om de aanbevelingen uit te voeren? Deze leden ontvangen graag een antwoord toegespitst per aanbeveling.
Aanbeveling 1
Versterk het wettelijke kader, zodat alle inwoners van Nederland toegang hebben tot de vijf bibliotheekfuncties.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Gegeven deze omstandigheden kies ik er voor met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
Aanbeveling 2
Versterk de taakstelling en samenwerking in het netwerk in overeenstemming met ieders taken, en de verantwoordelijkheden die genoemd worden in de Bibliotheekwet.
In het convenant worden gemeenschappelijke uitgangspunten, doelen en acties overeengekomen. Onderdeel daarvan zijn samenwerkingsafspraken. Het initiatief voor het convenant is genomen door de bibliotheekpartijen die daarmee laten zien te willen investeren in een effectieve samenwerking.
Aanbeveling 3
Creëer een Nationale Bibliotheekagenda. De raad ziet deze agenda als een manier om de sector zelf een volgende stap te laten zetten in de samenwerking die in de Bibliotheekwet is vastgelegd.
Het bibliotheekconvenant kan beschouwd worden als een nationale bibliotheekagenda. Alle partijen die betrokken zijn bij het bibliotheekwerk, zijn hierbij vertegenwoordigd. Het bevat voor een periode van drie jaar een samenwerkingsagenda voor drie maatschappelijke opgaven, namelijk het bevorderen van geletterdheid en leesplezier, participatie van de burger in de informatiesamenleving en een leven lang ontwikkelen.
Aanbeveling 4
Stimuleer leesmotivatie vanaf 0 jaar. BoekStart en Bibliotheek op School zijn goede voorbeelden van beleidsprogramma’s die leesmotivatie en -vaardigheid als doorlopend traject van kinds af aan faciliteren. Deze zijn voornamelijk belangrijk voor kinderen uit taalzwakke gezinnen, waar lezen vaak geen vanzelfsprekendheid is.
Mijn collega voor Basis- en Voorgezet Onderwijs en Media en ik hebben in onze brief aan de Tweede Kamer van 3 december 2019 opgeroepen tot een Leesoffensief.20 Dit in reactie op verschillende onderzoeken en adviezen die over een reeks van jaren een dalende leesvaardigheid, leesmotivatie en leesplezier laten zien. Die trend willen we keren met een Leesoffensief, als aanvulling op al bestaande acties om het lezen te stimuleren. Het doel van het offensief is het lezen onder jongeren te stimuleren. De inzet van bibliotheken bij het Leesoffensief is ook een onderwerp van het bibliotheekconvenant. Ik streef er naar in het convenant af te spreken dat de activiteiten van convenantspartijen bij het stimuleren van het lezen in het kader van het Leesoffensief zich specifiek zullen richten op de volgende doelgroepen: jongens, leerlingen op het vmbo en leerlingen met een meertalige achtergrond.
Aanbeveling 5
Vergroot de expertise in de bibliotheek, zodat het aanbod goed ontsloten wordt voor het publiek. Hiervoor moet gewerkt worden aan een erkende bibliothecarissenopleiding op mbo-, hbo- en wo-niveau en aan gerichte bijscholingsmodules en cursussen.
Goed gekwalificeerd personeel is een voorwaarde voor een goed functionerende bibliotheekvoorziening. Zo is het voor het stimuleren van het lezen noodzakelijk dat de bibliotheken beschikken over medewerkers met kennis van de jeugdcollectie en van het leesgedrag en de leesvoorkeuren van de jeugd. Het onderwerp personeel, opleidingen en kwalificaties zal een plek krijgen in het convenant.
Daarnaast lezen de leden dat het programma de Bibliotheek op school als doel heeft om een actueel en aanspreekbare boekencollectie op school te waarborgen. Op welke manier wordt er ook bij dit programma voor gezorgd dat het aanbod ook aantrekkelijk is voor de levensfase waarin kinderen zich op dat moment bevinden?
De Bibliotheek op school is een samenwerkingsverband tussen de school, de bibliotheek en de gemeente met als doel de leesvaardigheid en het leesplezier te vergroten. De bibliotheek zorgt voor de collectie en de expertise (leesconsulent) en de school voor de inbedding in het lesprogramma en de activiteiten van de school (leescoordinator). In gesprek met de school zorgt de bibliotheek voor een collectie die aansluit bij de leerlingenpopulatie. Een belangrijke rol spelen daarbij de collectiespecialisten jeugd van de openbare bibliotheek. Zij hebben actuele kennis van het aanbod aan kinder- en jeugdliteratuur en weten welke boeken welke kinderen zouden kunnen aanspreken.
Op welke manier gaat de Minister het succesvolle programma de Bibliotheek op school uitbreiden naar alle regio’s in Nederland? Welke doelen stelt ze daarvoor aan zichzelf?
Via het programma «Tel mee met Taal» stelt het rijk incidentele stimuleringsmiddelen beschikbaar voor leesbevorderingsactiviteiten, zoals de Bibliotheek op school. De structurele kosten worden in belangrijke mate door de bibliotheken en gemeenten gedragen. Voor een uitbreiding van de Bibliotheek op school naar alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs is een aanvullend structureel bedrag van circa € 90 mln. nodig. Dat kan uiteraard niet gevonden worden in de budgetten van gemeenten en bibliotheken. Daardoor loopt dit model tegen zijn grenzen op. Een verdere invoering zou onder de huidige condities ten koste gaan van bibliotheekvestigingen in wijken en dorpen. Voor de korte termijn zie ik daarom weinig mogelijkheden voor een verdere uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school.
Op welke manier is de Minister van plan om de leenrechtgelden bij het uitlenen vanuit de Bibliotheek op school te regelen? Wat is het verschil tussen een uitleen vanuit een fysieke bibliotheek en de bibliotheek op een school? Wat verstaat de Minister onder een faire vergoeding?
Openbare bibliotheken mogen fysieke werken uitlenen zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbenden (auteurs en uitgevers). Dit is de zgn. leenrechtexceptie in de Auteurswet. Onder uitlenen wordt verstaan: het voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel voor gebruik ter beschikking stellen door voor het publiek toegankelijke instellingen. Uitlenen mag alleen, als hiervoor een billijke vergoeding (de leenrechtvergoeding) wordt betaald. De hoogte van deze vergoeding wordt bepaald in onderhandelingen tussen de bibliotheken en de rechthebbenden. Ik beschouw het resultaat van deze onderhandelingen als een faire vergoeding.
Bij de Bibliotheek op school is de situatie als volgt. Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school is het niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van openbare bibliotheek die geplaatst is op een school, is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen, bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft en de kosten een rol spelen. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Wanneer kunnen de leden de uitwerking verwachten van het gezamenlijke actie-agenda Leesoffensief?
In de verzamelbrief funderend onderwijs en lerarenbeleid van 10 juli 2020 (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 212) heeft de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer gemeld dat als gevolg van de Coronacrisis de toegezegde vervolgbrief over het Leesoffensief na in plaats van voor het zomerreces zal verschijnen.
Deze leden lezen dat de Minister de bibliotheekpartijen en onderwijsinstellingen oproept de mogelijkheden te verkennen voor een hbo-opleiding voor het bibliotheekwerk. Wat betekent dit concreet en op welke manier gaat de Minister deze oproep monitoren?
Zoals hierboven bij mijn antwoorden op vragen over de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur beschreven, zal het onderwerp personeel, opleidingen en kwalificaties een plek krijgen in het convenant. De uitvoering van het convenant zal worden gevolgd.
Deze leden lezen dat de bibliotheek via Muziekweb/CDR21 een groot aantal diensten verleent op het gebied van muziek. De collectie is grotendeels gedigitaliseerd. Hoeveel budget krijgt Muziekweb/CDR? Is de Minister van mening dat deze taak nog hoort bij de bibliotheek, aangezien marktpartijen als Spotify de maatschappij al ruimschoots bedienen met deze taak? Ziet de Minister mogelijkheden om het budget van Muziekweb te gebruiken om de digitale collectie van e-books te vergroten, zo vragen deze leden.
De kosten van Muziekweb/CDR worden gedekt uit eigen inkomsten (CD-uitleen) en subsidies van de KB. De KB-subsidies komen uit de rijksbijdrage van OCW voor de Wsob-taken, waaronder de inkoop van e-content. De totale subsidie vanuit de KB bedraagt circa € 1 mln. per jaar, waarvan de helft voor digitale taken. De muziekcollectie van Muziekweb/CDR omvat fysieke muziekdragers, digitale muziek, metadata en achtergrondinformatie. De collectie is de meest complete van Nederland en bevat ook titels die niet via commerciële platforms beschikbaar zijn. De uitleen van fysieke muziekdragers loopt sterk terug. Muziekweb/CDR zoekt naar een toekomstbestendige oplossing en verkent samenwerking met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Ik wil Muziekweb/CDR de gelegenheid geven dit toekomstscenario te verkennen. Voorwaarde daarbij is dat de uitkomst gedragen wordt door de bibliotheken, als voornaamste gebruikers van de diensten van Muziekweb/CDR.
Evaluatie Stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen en advies Raad voor Cultuur
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van mening is dat de jeugd zonder drempels gebruik zou moeten maken van de openbare bibliotheek. Deze leden delen deze mening. Hoeveel van de beschikbare e-books zijn gericht op de jeugd? Hoeveel is dat procentueel van het totale aanbod? Is de Minister tevreden met het huidige aanbod? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat ze dit dan verbeteren, zo vragen deze leden.
Zoals hierboven vermeld behoren ruim 4.000 van de circa 30.000 titels in de landelijke digitale openbare bibliotheek tot de categorie jeugd. De belangrijkste reden voor dit aantal is het beperkte aanbod aan digitale titels voor de jeugd op de markt. De KB schat dat op dit moment circa 60% van het aantal beschikbare jeugdtitels (jeugd en young adult) in de digitale bibliotheek is opgenomen. Streven is het aantal te verhogen naar 75%. In mijn reactie van 6 mei 2020 op het beleidsplan en de evaluatie van de KB heb ik de KB opgeroepen financiële ruimte in het inkoopbudget met name in te zetten voor e-content voor de jeugd. Ook is het een onderwerp van gesprek met partijen in het boekenvak.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister welke invloed de Wvbp heeft op de toegankelijkheid van het fysieke boek door een hogere prijs per boek en hoe de wet ingrijpt op de vrije markt. Deze leden informeren naar onderzoeksresultaten en cijfers die hierop betrekking hebben.
De Wvbp bevordert een breed en divers aanbod van boeken in het Nederlands en het Fries dat via een geografisch ruim gespreid netwerk van boekhandels met een groot en gevarieerd assortiment voor de consument beschikbaar en toegankelijk is. Empirisch onderzoek van SEO heeft aangetoond dat de Wvbp uitgevers en boekverkopers additionele ruimte biedt voor kruissubsidiëring waardoor een breed en divers boekenaanbod mogelijk is.22 Zodoende ondersteunt de Wvbp de productie, distributie en toegankelijkheid van het boek als drager van cultuur. De Wvbp sluit concurrentie op prijs uit, maar concurrentie op het vlak van dienstverlening, assortiment en presentatie blijft mogelijk. Het toestaan van prijsconcurrentie zal mogelijk voor bestsellers tot een lagere eindprijs leiden, maar margeverlies en prijzenslagen zullen uiteindelijk een minder divers en breed boekenaanbod en een verschraald boekhandelslandschap tot gevolg hebben. Per saldo zal de publieke toegang tot het boek afnemen. Ervaringen in het buitenland waar de prijsbinding van het boek werd opgeheven (VK en Denemarken) ondersteunen dit. Verder gaat de benadering van een boek als louter een economisch product voorbij aan de culturele waarde van boeken en de kwalitatieve verschillen tussen boeken. Het ene boek is het andere niet en de culturele waarde van een boek is niet uitsluitend af te meten aan de (potentiële) afzet. De gemiddelde prijs van boeken is overigens de laatste jaren vrij constant en schommelt voor Nederlandstalige papieren boeken tussen de 13 en 14 euro.23
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister van mening is dat de vaste boekenprijs ervoor zorgt dat meer auteurs kunnen leven van hun boekinkomsten. Zorgt een lagere prijs niet tot meer afzet en een grotere markt, zo vragen deze leden zich af.
In aansluiting op mijn antwoord hierboven denk ik dat een geliberaliseerde boekenmarkt niet beter uitpakt voor de auteurs. De prijsconcurrentie zal wellicht voor een enkeling leiden tot meer afzet, maar voor de meeste auteurs tot een verschraling van publicatiemogelijkheden en dus tot minder inkomsten. Deze opvatting wordt gedeeld door de Auteursbond die zich altijd ten faveure van de Wvbp heeft uitgesproken, ook in de context van de derde evaluatie van de Wvbp.
De leden van de VVD-fractie informeren bij de Minister naar meer ruimte en mogelijkheden voor de markt (b.v. actieprijzen) om boeken meer beschikbaar te maken voor een groter publiek. Ook vragen deze leden of de Minister mogelijkheden ziet binnen de Wvbp om de lokale boekhandelaar tegemoet te komen met b.v. actieprijzen, waar zowel de boekverkoper als klant van kunnen profiteren. Naar aanleiding van de motie van de leden Van Veen en Bergkamp (Kamerstuk 32 300, nr. 9) vragen genoemde leden of de Minister de Wvbp wil wijzigen, zodat er meer ruimte komt voor acties en experimenten.
Binnen de systematiek van de Wvbp is sprake van een collectieve eindprijs die bepaald wordt door de uitgever dan wel importeur. Het toestaan van lokale actieprijzen betekent feitelijk het opheffen van de vaste boekenprijs. De striktheid van de Wvbp ten aanzien van acties vloeit voort uit het wettelijk karakter van de prijsbinding die – om discussies te voorkomen – noodzaakt tot precisie en kaders. Dat laat onverlet dat binnen het kader van de Wvbp veel mogelijk is: collectieve spaaracties, collectieve promotieacties en bijzondere prijzen, d.w.z. afwijkende combinatieprijzen, serieprijzen en ledenprijzen. Dit alles is vervat in het Besluit vaste boekenprijs.24 Ook kan een uitgever besluiten na één jaar (de minimale wettelijke termijn) de vaste prijs op te heffen. En al na een half jaar kan de uitgever de vaste prijs aanpassen. Verdere uitbreiding van dit scala aan mogelijkheden werkt de overzichtelijkheid niet in de hand en belast ook het toezicht en de handhaving door het Commissariaat voor de Media.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of er mogelijkheden zijn om POD-boeken buiten het bereik van de Wvbp te brengen.
De Wvbp geldt voor Nederlands- en Friestalige papieren boeken en muziekuitgaven. De productiewijze (boekdruk, offset, POD) van dit papieren materiaal is niet relevant in het kader van de Wvbp. Deze zienswijze sluit aan bij een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam naar aanleiding van een juridische procedure tussen een auteur en uitgever over een POD-uitgave.25 De rechtbank bepaalde dat een POD-uitgave gezien moet worden als een boek in de zin van de Wvbp. POD is een druktechniek die toegepast wordt voor met name kleinere oplages. Het uitzonderen van POD-boeken maakt de praktische situatie rond de Wvbp voor het boekenvak en de consument zeker minder begrijpelijk; voor een leek is het verschil in druktechniek lastig te zien. Complicaties op het terrein van handhaving zijn ook te voorzien. En omdat het aandeel POD-boeken in de boekenmarkt groeiende is, zou het creëren van een uitzonderingsposities voor POD-boeken het functioneren van de Wvbp ondermijnen. Ik zou dat een onwenselijke ontwikkeling vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister om nadere informatie over het herstel van de Nederlandse boekenmarkt en de rol van bestsellers hierin.
De Nederlandse boekenmarkt heeft in de periode 2013–2018 – evenals andere sectoren – kunnen profiteren van de opgaande conjunctuur. Volgens het CBS vertoonde de Nederlandse conjunctuur sinds de zomer van 2013 een opgaande lijn. Sinds eind 2017 was er zelfs sprake van een hoogconjunctuur. Bestsellers als Dit kan niet waar zijn (Joris Luyendijk), Judas (Astrid Holleeder) en De zeven zussen (Lucinda Riley) hebben in deze jaren beslist bijgedragen aan het herstel van de boekenmarkt. Maar ondernemersgeest en innovatie droegen evenzeer bij. De impact van de top 100 nam in de periode 2013–2018 uiteindelijk toch af en het evaluatieonderzoek leverde voor genoemde jaren geen eenduidige conclusie op ten aanzien van bestsellerisering.26
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister zich inzet voor een bredere boekenmarkt en welke rol het Nederlands Letterenfonds daarin kan spelen. Ook vragen deze leden aandacht en inspanning voor een passend boekaanbod voor de jeugd binnen de samenhangende leesaanpak.
Naast de Wvbp wordt mijn inzet ten aanzien van het boekenvak en de letteren voor een belangrijk deel uitgevoerd door het Nederlands Letterenfonds. Op grond van een door mij opgesteld beleidskader heeft dit cultuurfonds een nieuw beleidsplan voor de periode 2021–2024 opgesteld dat mij eind januari werd aangeboden.27 Mijn formele oordeel over het beleidsplan geef ik met Prinsjesdag 2020. Maar mijn eerste indruk is dat het Letterenfonds zich zeer bewust is van de noodzaak tot vernieuwing en verbreding. Ter illustratie één citaat uit de inleiding van genoemd beleidsplan: «Al deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor het Nederlands Letterenfonds, en een van de belangrijkste daarvan is dat het zijn domein breder zal definiëren dan het tot op heden heeft gedaan. Het Letterenfonds krijgt daar ook opdracht toe. Het fonds stelt zijn regelingen open voor meer aanvragers en meer literaire uitingen, en het verlaagt drempels waar mogelijk en noodzakelijk.» Het Nederlands Letterenfonds wijdt in zijn beleidsplan 2021–2024 ook veel aandacht aan leesbevordering. Het Letterenfonds zal in de komende beleidsperiode het lezen stimuleren door in te zetten op een beter jeugdaanbod voor een cultureel divers publiek. Zo komt het Fonds tegemoet aan de aanbeveling van de Raad voor Cultuur en Onderwijsraad om in te zetten op een diverser aanbod voor jongeren.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister gaat waarborgen dat uitgeverijen zich inzetten om genres als poëzie en vertaalde literatuur beschikbaar te maken voor een grote doelgroep.
De beste manier om dat te doen is door vast te houden aan de Wvbp. Daardoor beschikken uitgevers over additionele financiële ruimte om ook minder courante titels te voeren en kunnen fysieke boekverkopers vervolgens een breed en divers assortiment presenteren aan het publiek. Dat laatste is van groot belang, want kwetsbare genres als poëzie en essays zijn beter zichtbaar voor de consument in een reguliere boekwinkel dan via de internetboekhandel.
De leden van VVD-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet bestsellerisering aan te jagen, omdat hiermee meer mensen enthousiast worden gemaakt voor het boek.
Het is bekend dat slechts een gering percentage van de jaarlijks verschijnende titels goed verkoopt dan wel een bestseller wordt. De winst op deze bestsellers is hard nodig om de verliezen op niet-renderende titels te compenseren. Bestsellers bereiken dikwijls ook een ruimer leespubliek dan gebruikelijk. Dat vind ik positief; elk gelezen boek is winst. Graag zet ik mij in voor het lezen van boeken en van e-books. Of het nu bestsellers zijn of niet, dat is mij om het even. Het gaat erom dat men goed kan lezen en daar plezier aan beleeft. In dit verband baren de afnemende leesvaardigheid en het dalende leesplezier onder met name jongeren mij zorgen. Op verschillende manieren ondersteun ik daarom het lezen en het leesplezier, onder meer via diverse lettereninstellingen in de Culturele Basisinfrastructuur en via het programma Tel mee met taal. Daarnaast werk ik samen met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aan een Leesoffensief.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister in hoeverre online aanbieders fysieke boekhandelaren uit de markt drukken, doordat zij hogere marges kunnen bedingen bij de inkoop van boeken.
Door veranderend consumentengedrag is in de retail sprake van een verschuiving naar online. Ook de boekenmarkt in Nederland ondergaat deze transitie. Het afzetaandeel van het e-commercekanaal als geheel (boeken in alle talen, in alle genres en inclusief e-books) kwam in 2019 op 37% uit.28 Deze verschuiving heeft vanzelfsprekend consequenties voor de marktmacht van online aanbieders en de gesprekken over handelsmarges. Dat ligt overigens geheel buiten de scope van de Wvbp. De Nederlandse boekenmarkt is – ofschoon de Wvbp het nodige reglementeert op het vlak van de eindprijs – namelijk ook gewoon een markt.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister de ontwikkelingen in de Nederlandse boekenmarkt monitort, in het bijzonder het e-commercekanaal. Genoemde leden vragen of de Minister tevreden is over de ontwikkeling van het e-commercekanaal.
In 2015 is KVB Boekwerk van start gegaan, het kennis- en innovatieplatform voor het Nederlandse boekenvak. KVB Boekwerk is een netwerkorganisatie van samenwerkingspartners in het boekenvak en letterenveld. Vanaf het begin wordt de organisatie ondersteund door het boekenvak en mijn ministerie. In de afgelopen jaren heeft KVB Boekwerk onder meer een uitgebreide marktmonitor gerealiseerd die steeds een actueel overzicht geeft van de marktontwikkelingen in het boekenvak, zowel offline als online.29 Van deze monitor plus de daarbij gegeven analyses maak ik dankbaar gebruik. Dat geldt overigens ook voor de Raad voor Cultuur, het SCP en de Boekmanstichting. De marktmonitor van KVB Boekwerk laat zien dat het belang van het e-commercekanaal in afzet en omzet toeneemt. Deze ontwikkeling is van belang, omdat de Wvbp de fysieke beschikbaarheid van het papieren boek tot doel heeft. Als de betekenis van het fysieke kanaal geheel overschaduwd raakt door de e-commerce, dan raakt dit aan de effectiviteit van de Wvbp. Indien de ontwikkelingen in online consumentengedrag zich op eenzelfde manier zullen voortzetten, dan zal dit vraagstuk bij de 4de evaluatie van de Wvbp in 2023 beslist gaan spelen. Maar zover is het nu nog niet: in 2019 verliep 63% van de totale afzet via het fysieke kanaal.30 Daar komt bij dat fysieke boekwinkels een belangrijke culturele functie vervullen door hun etalagefunctie en het ondersteunen en aanjagen van nieuw talent en nieuwe titels. Een functie die de e-commerce vooralsnog niet vervult. Ook dragen boekwinkels in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het winkelklimaat en de leefbaarheid van dorpen en binnensteden.31
Welk effect heeft het lagere btw-tarief op e-books, sinds 1 januari 2020, op de prijzen van de e-books zelf? Met andere woorden, komt het lagere btw-tarief wel terecht bij de klanten? Hoe gaat de Minister dat monitoren? Wat gaat de Minister doen als blijkt dat dat niet het geval is?
Bij brief van 3 juli 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van onderzoek naar de prijsontwikkeling bij digitale publicaties sinds de verlaging van het btw-tarief per 1 januari 2020.32 Het onderzoek concludeert dat de btw-verlaging van 21% naar 9% bij gelijkblijvende omstandigheden in de markt zou leiden tot een prijsdaling van ongeveer 10%. De prijsdaling in januari 2020 ten opzichte van december 2019 betrof in januari 3,5%. Gecorrigeerd voor de belastingwijziging zijn de prijzen in januari 2020 met 7,1% gestegen. In de periode na januari 2020 zijn de prijzen opgelopen. In april en mei 2020 bereikte de prijsindex nagenoeg hetzelfde niveau als in december 2019. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft het onderzoeksrapport naar de sector gestuurd met verzoek om reactie. Ik zal de Staatssecretaris van Financiën vragen mij te informeren over de reactie vanuit de sector. Met name de vraag waarom het verlaagde tarief niet zichtbaar is in de consumentenprijzen is hier van belang. Indien nodig, zal ik hierover met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst het gesprek aan gaan met het boekenvak.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister welke andere acties lopen – naast Bookstore Day – die uitvoering geven aan de motie Van Veen/Bergkamp.
Het fysieke boekenvak is hard getroffen door de Coronacrisis en alle aandacht gaat nu uit naar het optimaliseren van de winkelopenstelling en het realiseren van voldoende omzet. Bookstore Day 2020 is verschoven naar het najaar en andere initiatieven staan momenteel ook «on hold». De collectieve promotie van het boek gaat wel door: de CPNB lanceerde al in april van dit jaar de campagne #ikleesthuis. Deze actie gaf een impuls aan de verkoop en uitleen van boeken; consumenten werden geïnspireerd om te lezen. Onder het motto «Je zomer begint met boeken» zet het collectieve boekenvak de komende maanden de schouders onder het #zomerlezen. 33
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister aan de KB vraagt om bij een volgend beleidsplan te kiezen voor een meer concrete formulering van hun prioriteiten. Op welke manier gaat de Minister waarborgen dat dit ook daadwerkelijke gebeurt? Daarnaast verzoekt de Minister de KB om in een volgend beleidsplan beter inzichtelijk te maken in welke activiteiten de KB vanuit financieringsoogpunt investeert en waarom deze investeringen nodig zijn. Ook hier vragen de leden hoe de Minister dit legitieme verzoek gaat waarborgen?
Ik spreek de KB zeer regelmatig over haar activiteiten en over de organisatie als geheel. In de aanloop naar het nieuwe beleidsplan zal ik in deze overleggen nadrukkelijk de prioriteiten en de investeringsbehoefte bespreken. Daarnaast zal ik, zodra deze beschikbaar is, het concept van het nieuwe beleidsplan met de KB bespreken en waar nodig de KB vragen om aanscherping op deze punten.
Deze leden lezen dat de Minister en de evaluatiecommissie waarde hechten aan het belang van de juiste professionele vaardigheden van de medewerkers. Deze leden onderschrijven dit punt, maar welke concrete acties worden er nu ondernomen om de professionele vaardigheden van de medewerkers van de KB, en zijn interne organisatievorm, te waarborgen?
De KB heeft sinds de start van het traject van strategische personeelsplanning in 2016 beter zicht op de (nog te ontwikkelen) competenties van medewerkers. Concreet stimuleert de KB de ontwikkeling van deze competenties door de inzet van diverse leertrajecten zoals vakinhoudelijke trainingen, vaardigheidstrainingen, coaching, compliance trainingen, teamontwikkeltrajecten, onderling leren en het bezoeken van seminars en congressen. Daarnaast werft de KB ook personeel met specifieke kennis en vaardigheden die de organisatie nodig heeft, bijvoorbeeld met expertise over vastgoed gezien het herhuisvestingstraject. De KB zorgt daarnaast voor groei en ontwikkeling binnen de managementlaag door in 2020 en 2021 een leiderschapstraject te verzorgen.
Daarnaast lezen deze leden dat de evaluatiecommissie heeft opgemerkt dat het bestuurscollege als Zbo34 «een problematische bestuurlijke constructie creëert waarin de communicatie met het ministerie formeel via de voorzitter van het Algemeen bestuurscollege loopt, waarbij de algemeen directeur in de meeste, maar niet alle gevallen officieus betrokken is». Ook geeft het rapport aan dat de lange en onduidelijke lijn van besluitvorming die hierdoor ontstaat een potentieel gevaar is voor de snelheid waarmee de organisatie kan inspelen op veranderingen. Welke concrete acties gaat de Minister, naast het in gesprek gaat met de KB, nemen om deze bestuurlijke constructie te verbeteren? Welke gevaren ziet de Minister als dit niet gebeurt, met name op het vlak om het niet snel kunnen inspelen op veranderingen, zo vragen de leden. Daarnaast lezen de leden dat de Minister voornemens is een inventarisatie te laten doen door de KB van de eventuele knelpunten en deze met de KB zal bespreken. Op welke termijn wordt deze evaluatie doorgevoerd? Kan de Kamer hier de uitkomsten van verwachten?
De constructie waarmee het algemeen bestuurscollege leiding geeft aan haar organisatie is een kwestie waarin ik als Minister primair een toezichthoudende rol vervul. Vanuit die hoedanigheid zie ik op dit moment geen risico’s in de wijze waarop de KB bestuurd wordt. Ik ervaar de KB als een wendbare organisatie bij trajecten die dynamisch kunnen zijn, zoals bij de zoektocht naar nieuwe huisvesting. Echter, het signaal van de evaluatiecommissie heb ik in een gesprek met de KB aan de orde gesteld. Ik verwacht dan ook dat de KB de signalen van de commissie serieus neemt en kijkt waar deze bestuurlijke constructie verbeterd kan worden. De genoemde knelpunteninventarisatie is op dit moment gaande en zal ik nog dit jaar met de KB bespreken.
Deze leden onderschrijven dat de toekomstige functies van het KB zich naar alle waarschijnlijkheid zullen richten op digitalisering en nieuwe informatiebronnen. Tegelijkertijd betekent een nieuwe wereld ook dat er eventueel afscheid genomen moet worden van oude gebruiken en methodes. Op welke manier kijkt het KB kritisch naar zijn eigen organisatie en taken, waarbij er ook geconcludeerd kan worden dat bepaalde taken niet meer in deze tijd passen, denk bijvoorbeeld aan het beheer en uitleen van fysieke cd’s?
De KB creëert al geruime tijd ruimte voor het uitvoeren van nieuwe taken, ook ten koste van oude taken. Zo worden boeken, kranten en tijdschriften nog maar drie keer per dag naar de leeszaal gebracht terwijl dit vroeger continu gebeurde. Hiermee is capaciteit vrijgemaakt om boeken te laten digitaliseren. Deze afweging tussen oude en nieuwe taken is ook onderdeel van de planning-en-controlcyclus van de KB. Het verzamelen en uitlenen van muziek CD’s behoort niet tot de taken van de KB. Deze taak wordt ten behoeve van de leden van de openbare bibliotheken uitgevoerd door Muziekweb/CDR. Wel beheert de KB CD’s die bijlagen bij tekstpublicaties zijn. Deze worden momenteel gedigitaliseerd.
Deze leden lezen dat de Minister de KB vraagt om in een volgend beleidsplan meer aandacht te schenken aan digital born publicaties. Kan de Minister aangeven waar zij dan specifiek aan denkt? Binnen welke kaders wordt er besloten welke digital born publicaties gearchiveerd moeten worden en welke niet? Deze leden vragen of de KB de enige gesprekspartner is, als het gaat om het bepalen over wat wenselijke digital born publicaties zijn en wat niet?
De KB heeft als wettelijke taak alle Nederlandse publicaties te verzamelen. De praktijk is dat uitgevers exemplaren van hun fysieke publicaties (boeken, kranten, tijdschriften) aanleveren bij de KB voor opname in het depot van Nederlandse publicaties. Steeds vaker zijn publicaties alleen digitaal (digital born) beschikbaar. Ook deze publicaties worden door de KB verzameld. Als deze publicaties de vorm hebben van het digitale equivalent van fysieke publicaties, zoals bij e-books het geval is, dan verloopt de opname in het depot in grote lijnen langs dezelfde weg als bij fysieke publicaties. De aanlevering van digital-born publicaties in de vorm van websites en andere online content kan niet op dezelfde manier plaatsvinden. Dit komt onder andere door het enorm grote aantal websites en het grote aantal rechthebbenden bij deze websites. Bibliotheken en erfgoedinstellingen proberen hier – nationaal en internationaal – hun weg in te vinden: langs welke weg kan digital born materiaal worden verzameld? Welke publicaties zijn het waard te bewaren? Wat is het juridisch kader? Hoe kan het materiaal duurzaam worden opgeslagen? Een kopieerrecht voor het openbare Nederlandse webdomein of een wettelijk depot kan de administratieve last van het verzamelen verlichten. De KB stelt haar collectiebeleid op in samenwerking en afstemming met andere erfgoedpartijen en de universiteitsbibliotheken en is daarmee niet de enige gesprekspartner.
Is de Minister het met deze leden eens dat dit een relatieve nieuwe vorm van archiefbeheer is en dat het wenselijk is om zich dan breed te laten adviseren? Indien dat het geval is, op welke manier gaat de Minister dat dan doen? Kan de Minister eveneens delen wat zij als wenselijke criteria acht bij het opslaan van digital born bronnenmateriaal?
Digitaal archiefbeheer is een relatief recente ontwikkeling, maar de KB heeft inmiddels circa 25 jaar ervaring met digitale opslag. In de internationale bibliotheekwereld is de KB een gerespecteerde partij op dit terrein. De KB werkt ook nationaal en internationaal samen met andere instellingen die grote digitale collecties hebben. Er is in Nederland kennis aanwezig over deze vorm van archiefbeheer, maar die moet zich blijven ontwikkelen. Dit is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de collectiebeherende instellingen zelf. Daar zit de kennis en ervaring. Ik stimuleer de samenwerking tussen deze instellingen met de ondersteuning van het Netwerk Digitaal Erfgoed. De inhoudelijke criteria voor archivering komen overeen met die in de analoge wereld. Technisch wordt aangesloten op internationale standaarden. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de nationale en internationale samenwerking.
Voornoemde leden lezen eveneens dat de KB de komende jaren de infrastructuur organisch en geregisseerd wil laten groeien. In hoeverre is dit een tegenstelling van elkaar? In hoeverre zal de KB ook kritisch kijken naar het afstoten van bepaalde collecties en op welke manier gaan ze dat doen?
De KB heeft een onderzoeksgroep die zich bezighoudt met de vraag welke werken tot publicaties gerekend kunnen worden. Alle publicaties die in Nederland zijn uitgegeven worden door de KB bewaard in haar depot. Hierbij wordt niet gedeselecteerd. Alleen collecties die niet langer behoren tot het collectieprofiel komen in aanmerking voor deselectie. Bij besluitvorming over deselectie van collecties die niet in Nederland zijn uitgegeven, zoals buitenlandse kranten, speelt mee of dit materiaal voldoende digitaal beschikbaar blijft voor onderzoekers, bijvoorbeeld via nationale of internationale collega-bibliotheken.
Deze leden lezen dat de evaluatiecommissie tot de conclusie komt dat voor de toekomst voor een nationale bibliotheek de digitale toegang essentieel is en dat de fysieke publieksfunctie daaraan ondergeschikt is. Kan de Minister onderbouwen waarom zij van deze conclusie afwijkt? Daarnaast lezen deze leden dat de Minister de indruk krijgt uit gesprekken met de KB dat de KB over een breed palet aan ideeën beschikt om aan de ambitie, om in een nieuwe gebouw doelgroepen aan te trekken, invulling te geven. Waarop stoelt zij deze indruk?
Ik zie voor de KB een fysieke publieksfunctie weggelegd in het aanreiken van nog niet gedigitaliseerde collectieonderdelen aan een ieder die daar belangstelling heeft om te kunnen bekijken en bestuderen. Daarnaast zie ik ook het belang van het laten zien van verhalen, betogen en ideeën in een fysieke ruimte. De KB heeft aangegeven op dit moment pilots uit te voeren waarmee geëxperimenteerd wordt met de invulling van de publieksfunctie van de KB in een nieuw gebouw. Hierbij heeft de KB aangegeven te denken aan bijvoorbeeld een informele zone in de leeszaal voor evenementen en pop–up expo’s. En een KB-atelier, een werkplaats om samen met bijvoorbeeld kunstenaars, wetenschappers en schrijvers te experimenteren met publieksinteractie. Wat de KB nu al doet, is het geven van presentaties over bijvoorbeeld het belang van geschreven teksten. Ook biedt de KB thematische programmeringen aan over bijvoorbeeld het thema vrouwen(kiesrecht), waarmee zij heeft aangesloten bij de landelijke viering van 100 jaar vrouwenkiesrecht. Ook nu de KB steeds digitaler wordt blijft het in mijn visie belangrijk dat er aan een Koninklijke Bibliotheek een fysieke locatie gekoppeld blijft, als symbool voor de waarde die Nederland hecht aan geletterdheid, verhalen, verbeelding en verdieping. Daarom kan ik niet meegaan in de conclusie van de commissie dat de fysieke publieksfunctie ondergeschikt is aan de digitale toegang.
Welke specifieke doelen worden gesteld aan het aantrekken van doelgroepen in combinatie met het nieuwe gebouw van de KB?
De KB heeft een ruimtelijk en functioneel programma van eisen opgesteld voor de nieuwbouw van de kantoor- en publiekslocatie. De KB heeft hierin aangegeven dat de huisvesting multifunctioneel moet zijn en denkt hierbij aan een centrale plek met ruimte voor 300 zitplekken voor het uitdragen van cultureel en wetenschappelijk erfgoed en aan 18 samenwerkingsruimten voor bijvoorbeeld netwerkpartners van de KB en eigen medewerkers. Daarnaast beoogt de KB 75 concentratiewerkplekken te bieden aan wetenschappers, studenten of andere geïnteresseerden en 25 werkplekken voor het bekijken van de bijzondere collectie. Ook wil de KB voorzien in 550 informele werkplekken, 170 formele werkplekken en diverse ontmoetingsruimtes zoals food corners en coffee corners. Hiermee streeft de KB ernaar om diverse doelgroepen aan te spreken.
Deze leden lezen dat de huisvestingsplannen veel vragen van de capaciteit van KB. De evaluatiecommissie oordeelt dat op dit moment de samenwerking tussen Rijksvastgoedbedrijf en KB beperkt is. De Minister bestrijdt dat. Kan de Minister dat onderbouwen?
De KB en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) hebben contact met elkaar over twee trajecten: (1) het op adequate wijze in stand houden van het huidige KB-pand, zoals het onderhoud van klimaat- en koelinstallaties en (2) de nieuwbouw van een toekomstig pand. De KB schakelt hierover met verschillende afdelingen binnen het RVB. Ten aanzien van de instandhouding zie ik dat de samenwerking een lastige fase heeft gekend. Dit had te maken met een aantal incidenten en storingen in het onderhoud van het pand die naar mening van de KB niet snel genoeg zijn opgepakt door het RVB. Inmiddels zijn deze incidenten opgelost en loopt dit contact een stuk beter. Ik zal hier scherp op blijven letten, zodat er geen risico zal ontstaan voor de veiligheid van bezoekers en medewerkers van de KB en de collectie. De evaluatiecommissie refereert aan het tweede punt: de samenwerking in de zoektocht naar het nieuwe pand. Ik zie dat intensief wordt samengewerkt tussen de KB en het RVB, waarbij de snelheid van dit traject soms onder druk staat vanwege op sommige punten uiteenlopende belangen en wensen van beide partijen. Om meer vaart in dit dossier te krijgen voert mijn ministerie gezamenlijk bestuurlijk overleg met de KB en het RVB over dit onderwerp. Samen met beide partijen heb ik de missie adequate herhuisvesting voor de KB te vinden. Omdat het hier gaat over grote investeringen en ik daarbij zorgvuldigheid hoog in het vaandel heb staan, heb ik mij afgelopen paar jaar actief ingezet om deze missie te realiseren.
Voorts lezen deze leden dat er financiële ruimte is ontstaan als gevolg van de verlaging van het btw-tarief op digitale publicatie per 1 januari 2020. Is inmiddels het onderzoek al afgerond, waarbij werd onderzocht of door de btw-verlaging de prijzen van de e-books ook daadwerkelijk zouden worden verlaagd, en daarmee de btw-verlaging bij de consument terecht zou komen? Zo nee, hoe weet de Minister dan dat daadwerkelijk er meer financiële ruimte is ontstaan? Welke acties gaat de Minister nemen om ervoor te zorgen dat de btw-verlaging ook leidt tot een lagere prijs voor e-books?
In aansluiting op mijn antwoorden op vergelijkbare vragen, gesteld bij de evaluatie van de Wet op de vaste boekenprijs, kan ik melden dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer op 3 juli 2020 heeft geïnformeerd over de resultaten van onderzoek naar de prijsontwikkeling bij digitale publicaties sinds de verlaging van het btw-tarief van 21% naar 9% per 1 januari 2020. Het onderzoek concludeert dat de btw-verlaging bij gelijkblijvende omstandigheden in de markt zou leiden tot een prijsdaling van ongeveer 10%. De prijsdaling in januari 2020 ten opzichte van december 2019 betrof in januari 3,5%. Gecorrigeerd voor de belastingwijziging zijn de prijzen in januari 2020 met 7,1% gestegen. In de periode na januari 2020 zijn de prijzen opgelopen. In april en mei 2020 bereikte de prijsindex nagenoeg hetzelfde niveau als in december 2019. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft de sector gevraagd om een reactie op het onderzoek. Ik zal de Staatssecretaris van Financiën vragen mij te informeren over de reactie vanuit de sector. Met name de vraag waarom het verlaagde tarief niet zichtbaar is in de consumentenprijzen is hier van belang. Indien nodig, zal ik hierover met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst het gesprek aan gaan met het boekenvak.
De aan het woord zijnde leden onderschrijven alle acties die gedaan worden door de KB in het kader van open access en open science. Deze leden vragen aan de Minister welke acties zij gaat ondernemen om dit nog extra te ondersteunen, bijvoorbeeld door een betere samenwerking met universiteitsbibliotheken?
Open science en open access zijn een prioriteit van het kabinet. Ik waardeer de voortdurende inzet van de KB op open science en open access in het algemeen en binnen het Nationaal Programma Open Science in het bijzonder. De KB heeft een belangrijke gidsfunctie om open access dichter bij het brede publiek te brengen. Vanwege het belang van deze gidsfunctie heeft de KB een zetel in de recent gevormde adviesraad van het Nationaal Programma Open Science (NPOS). Doel van het NPOS is op nationaal niveau samen te werken aan de transitie naar open science. Ik ondersteun het NPOS direct en indirect, zowel financieel als met capaciteit. Daarnaast heb ik er samen met het veld voor gezorgd dat de pilot «You Share, We Take Care» (amendement Taverne) wordt voorgezet.35 Hiermee werken universiteitsbibliotheken onder coördinatie van de VSNU samen bij het faciliteren van het open access beschikbaar stellen van publicaties. Hiermee zorg ik ervoor dat de samenwerking met de universiteitsbibliotheken wordt verstevigd.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden hebben niet alleen zorgen over het netwerk van bibliotheken, maar ook over de robuustheid die nodig is om een volwaardige plek te hebben in het lokale sociale domein. Herkent de Minister het beeld dat er de afgelopen jaren niet alleen vestigingen zijn gesloten, maar dat er ook zo veel op de personeelscapaciteit is gekort, dat bibliotheken nauwelijks meer toekomen aan al hun wettelijke taken? Onderkent de Minister het risico dat daardoor de belangrijke rol van bibliotheken op het gebied van educatie en leesbevordering in de knel komt?
Het aantal personeelsleden in de openbare bibliotheeksector is tussen 2014 en 2018 met ongeveer 100 afgenomen van 6.841 naar 6.743. Vanaf 2017 vertoont het aantal personeelsleden overigens weer een lichte stijging (zie tabel). Over dezelfde periode liep het aantal bibliotheekvestigingen met circa 100 terug van 1.317 naar 1.218. Het is waarschijnlijk dat de terugloop in het aantal medewerkers verband houdt met de terugloop in het aantal vestigingen. Het materiaal dat beschikbaar is over het functioneren van het bibliotheekstelsel, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de terugloop in het aantal medewerkers leidt tot kwaliteitsverlies of het uitvoeren van de vijf wettelijke functies in gevaar brengt. Het meest recente rapport van de Certificeringorganisatie Bibliotheekwerk, Cultuur en Taal laat zien dat verreweg het grootste deel van de bibliotheekorganisaties (92%) in eerste aanleg aan de certificeringsnorm voldoet. De overige 8% kan de aanvankelijke gebreken snel herstellen.36 De bredere, maatschappelijk-educatieve rol van bibliotheken betekent dat nieuwe eisen worden gesteld aan de competenties van medewerkers. Het kunnen beschikken over voldoende en goed gekwalificeerd personeel is daarom een belangrijk aandachtspunt in de sector. Dit onderwerp zal aan bod komen in het bibliotheekconvenant.
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
---|---|---|---|---|
6.841 |
6.813 |
6.639 |
6.682 |
6.743 |
De Minister constateert dat de gemeentelijke verantwoordelijkheid alle inwoners toegang te geven tot de bibliotheek niet overal en niet overal volledig wordt waargemaakt. De Minister voegt daaraan toe dat wijziging van de Wsob in de zin van het doorvoeren van een zorgplicht voor gemeenten voor de hand ligt. Voornoemde leden vragen wanneer de Kamer een voorstel tot wijziging van de Wsob tegemoet kan zien.
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
In de visie van de Minister hangt de toekomst van Muziekweb/CDR in belangrijke mate af van het belang dat bibliotheekpartijen hechten aan een muziekvoorziening voor de gebruikers van de openbare bibliotheek. De Minister kondigt aan dat zij dit met bibliotheekpartijen zal bespreken. Deze leden vragen wat de inzet van de Minister is en wat de stand van zaken is in dit gesprek. Deze leden herinneren in dit verband aan de motie van het lid Geluk-Poortvliet c.s.37, waarbij de Kamer de regering verzocht, in overleg met de betrokken instellingen te onderzoeken op welke wijze het behoud van het muzikaal erfgoed in Nederland kan worden bevorderd.
Muziekweb/CDR biedt een aantal fysieke en digitale muziekdiensten aan gebruikers van de openbare bibliotheek. Het beheert de grootste collectie platen en CD’s van Nederland en een erfgoedcollectie. De uitleen van fysieke muziekdragers loopt sterk terug en dat heeft gevolgen voor het bedrijfsmodel. Muziekweb/CDR zoekt naar een toekomstbestendige oplossing en verkent samenwerking met het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Dit toekomstscenario bevat interessante elementen en ik wil Muziekweb/CDR de gelegenheid geven dit te verkennen. Voorwaarde daarbij is dat de uitkomst gedragen wordt door de bibliotheken, als voornaamste gebruikers van de diensten van Muziekweb/CDR. Het onderwerp komt aan de orde in de gesprekken met bibliotheekpartijen over het bibliotheekconvenant.
De Minister stelt dat zij in het bibliotheekconvenant afspraken wil maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Deze leden vragen de Minister er zorg voor te dragen, dat er daadwerkelijk een eenduidige regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school wordt vastgelegd in het bibliotheekconvenant. De Minister stelt terecht dat de makers recht hebben op een faire vergoeding als boeken via de omgeving van de openbare bibliotheek worden uitgeleend. Wat betekent dat voor de inkomsten die makers zijn misgelopen sinds 2015? Op welke termijn kunnen makers de vruchten plukken van de door de Minister in het vooruitzicht gestelde bindende afspraken?
De situatie op het gebied van het leenrecht bij de Bibliotheek op school is complex. Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school is het niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van openbare bibliotheek op een school is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen, bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW) en de kosten een rol spelen. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant. De verantwoordelijkheid voor ten onrechte niet afgedragen leenrechtvergoedingen ligt bij de partij die de uitleningen heeft verricht.
Uit de midterm review bleek al dat burgerinitiatieven uiteenlopen wat betreft omvang en ambitieniveau en ook wat betreft samenwerking met de bibliotheekvoorziening en de mate van financiële ondersteuning door de gemeente. Deze leden vragen de Minister welke maatregelen zij neemt om een goede landelijke dekking van voorzieningen te garanderen. Is de Minister het met deze leden eens dat het stimuleren van burgerinitiatieven en de goede aansluiting met (gemeentelijk) beleid van belang is? Hoe bevordert de Minister de continuïteit van burgerinitiatieven, die immers afhankelijk zijn van vrijwilligers? Op welke wijze houdt de Minister zicht op deze ontwikkelingen, zo vragen deze leden.
Burgerinitiatieven kunnen een goede aanvulling zijn in situaties waar het bibliotheeknetwerk te dun is geworden. Uit de evaluatie van de Wsob blijkt dat de continuïteit bij deze initiatieven een punt van aandacht is. Ik beschouw dat als een verantwoordelijkheid van de lokale overheden en maatschappelijke organisaties. In de jaarlijkse bibliotheekmonitor volg ik de ontwikkelingen bij burgerinitiatieven.
Derde evaluatie Wet op de vaste boekenprijs (Wvbp)
De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Minister KVB Boekwerk steunt.
Mijn ministerie verleent KVB Boekwerk sinds 2016 een jaarlijkse projectsubsidie in de orde van grootte van € 124.000. Daarnaast ontvangt KVB Boekwerk jaarlijks middelen van zowel de Koninklijke Boekverkopersbond als de Groep Algemene Uitgevers ter grootte van in totaal € 230.000. De financiering van KVB Boekwerk vindt dus plaats op basis van publiek-private samenwerking. Ik zet in op continuering van deze constructie.
De leden van de CDA-fractie missen aandacht voor het Fries en vragen de Minister alsnog in te gaan op de positie van het Friestalige boek.
Graag kom ik tegemoet aan die wens. Op basis van door de Afûk (Algemiene Kommisje foar Frysk Underrjocht, www.afuk.frl) verstrekte informatie kan ik het volgende melden. Jaarlijks verschijnen er ruim 100 titels in de Friese taal. Meer dan de helft daarvan bestaat uit fictie (proza, poëzie, kinder- en jeugdboeken). Tresoar, het regionaal historisch centrum voor de Friese taal- en cultuur te Leeuwarden, houdt sinds 2005 een overzicht bij van Friese publicaties.38 Deze productie komt tot stand via een tiental uitgevers die bij de verkoop worden ondersteund door Boeken fan Fryslân, een door de provincie Friesland gesubsidieerd project van de Afûk. Boeken fan Fryslân promoot actief het Friese boek door het organiseren van tal van literaire activiteiten, ondersteuning van het onderwijs en het deelnemen aan beurzen. Zo is Boeken fan Fryslân aanwezig op de Frankfurter Buchmesse. Het Friese boek is goed verkrijgbaar in de circa 50 boekwinkels die de provincie telt en is daarnaast leverbaar via de Friese en landelijke internetboekhandel. In 2019 is Leeuwarden door Unesco uitgeroepen tot City of Literature. Ook op deze wijze wordt de positie van het Friese boek gesteund en gestimuleerd.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vinden het zeer onwenselijk dat het aantal gemeentes zonder volwaardige bibliotheekvoorziening is gestegen. Bibliotheken bevorderen kansengelijkheid door onder andere de leesvaardigheid van burgers te bevorderen. Het ontbreken van volwaardige bibliotheken in bepaalde gemeenten werkt daarmee kansenongelijkheid in de hand. Deze leden waarderen daarom de lange termijnvisie van de Minister om elke burger een volwaardige bibliotheekvoorziening te bieden binnen een redelijk afstand door middel van afspraken binnen bibliotheekconvenanten. Kan de Minister toelichten waarom zij dit binnen het bibliotheekconvenant wil regelen en niet direct inzet op een wettelijke zorgplicht voor gemeentes? In hoeverre is de Minister alsnog bereid een wetswijziging door te voeren in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij gemeenten in plaats van een bevorderingstaak een zorgplicht krijgen? Kan de Minister dit antwoord toelichten?
Ik deel de mening van deze leden dat het onwenselijk is dat niet iedereen toegang heeft tot een volwaardige bibliotheekvoorziening. Om deze reden stel ik in de periode 2019–2021 jaarlijks een bedrag van € 1 mln. ter beschikking om de bibliotheek terug te brengen of op Wsob-niveau te brengen in kleine kernen. Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
De huidige periode waarin de bibliotheken gesloten waren, bevestigen het belang van een toegankelijke en gebruiksvriendelijke digitale bibliotheekvoorziening. Niet in de laatste plaats voor kinderen die tijdelijk afhankelijk zijn van thuisonderwijs. Is de Minister het met deze leden eens dat nu een belangrijke rol is weggelegd voor de digitale bibliotheek om het leren te ondersteunen en het verschaffen van informatie in bredere zin? Kan de Minister aangeven welke manieren zij ziet om niet alleen het bereik, maar ook de gebruiksvriendelijkheid nog verder te vergroten?
Direct na de sluiting van de vestigingen van de openbare bibliotheken per 16 maart als gevolg van de Coronacrisis hebben de KB en de openbare bibliotheken acties ondernomen om binnen korte tijd op grote schaal digitaal thuislezen mogelijk te maken. Via de ThuisBieb en de LuisterBieb is tot 1 juni een grote hoeveelheid e-content voor iedereen vrij beschikbaar gekomen. Ruim 160.000 mensen hebben actief gebruikgemaakt van de ThuisBieb. Zij hebben in totaal ruim 920.000 e-books gedownload in de ThuisBieb-app. Vanaf 1 juli is de ThuisBieb opgevolgd door de VakantieBieb. Daarnaast groeide het gebruik van de reguliere digitale bibliotheek in deze periode naar ruim 300.000 actieve gebruikers en circa 2,2 mln. uitleningen (stand van zaken mei 2020). De reguliere digitale collectie omvat circa 30.000 titels, waarvan circa 4.000 voor de jeugd. De KB werkt continu aan verbreding van de collectie en aan een grotere gebruiksvriendelijkheid. Voor een meer gedetailleerde beschrijving daarvan verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van de leden van de VVD-fractie.
Deze leden vinden het zorgelijk dat Nederlandse jongeren behoren tot de minst gemotiveerde lezers wereldwijd.39 Het Eindrapport (Kwink) adviseert leesbevordering vanaf nul jaar en programma’s die dit doen, zoals BoekStart, zijn relatief succesvol.40 De leesmotivatie onder jonge adolescenten blijkt echter te dalen. Is de Minister het met deze leden eens dat leesbevordering die expliciet gericht is op deze doelgroep moet worden overwogen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarom heb ik in mijn brief van december 2019 ook aangekondigd dat ik een Leesoffensief wil starten om jongeren meer leesplezier te geven. Jonge adolescenten zijn daar absoluut een belangrijke doelgroep. In mijn brief over het Leesoffensief zal ik de stand van zaken toelichten. In elk geval is onlangs het initiatief «Taalbaas» gestart, waarbij jongeren in de zomer gratis workshops kunnen volgen bij bekende schrijvers, acteurs en woordkunstenaars om zo samen hun creativiteit in taal te ontdekken. Ik heb dit initiatief gefinancierd, omdat ik verwacht dat het zal bijdragen aan het lees- en taalplezier van jongeren.
De Minister geeft aan dat zij de aanbeveling van de Raad voor Cultuur om een Nationale Bibliotheekagenda op te stellen verwezenlijkt door het sluiten van het bibliotheekconvenant. Is de Minister bereid om in dit convenant expliciet aandacht te schenken aan de leeftijdsgroep van twaalf tot zestien jaar? In hoeverre ziet de Minister kansen om digitale kanalen zoals sociale media, waar deze doelgroep uit zichzelf vaak al actief is, in te zetten om deze doelgroep te bereiken als het gaat om leesbevordering?
Het bibliotheekconvenant zal afspraken bevatten over de inzet van bibliotheken bij het Leesoffensief. Mijn inzet daarbij is prioriteit te geven aan jongens, vmbo-leerlingen en kinderen met een meertalige achtergrond. Daaronder bevinden zich dus jongeren in de leeftijdsgroep twaalf tot zestien jaar. Ik vertrouw erop dat bibliotheken communicatiemethoden zullen gebruiken die aansluiten bij het mediagedrag van de doelgroepen.
Voornoemde leden hebben de volgende vragen over de samenwerking tussen bibliotheken en scholen. Deelt de Minister de opvatting van deze leden dat de letterlijke en figuurlijke nabijheid tussen scholen en bibliotheek leesvaardigheid kan stimuleren? In hoeverre ziet zij in dit licht een rol weggelegd voor onderwijsvertegenwoordigers bij de totstandkoming van bibliotheekconvenanten?
Het bibliotheekconvenant dat in voorbereiding is, heeft de evaluatie van de Wsob en mijn beleidsreactie daarop als basis. Doel van het convenant is te komen tot verbeteringen aan het bibliotheekstelsel. Convenantpartijen zijn de branchevereniging van openbare bibliotheken VOB, de KB, de gezamenlijke provinciale ondersteuningsinstellingen SPN, de VNG, het IPO en OCW. Eén onderdeel van het convenant – de inbreng van bibliotheken bij het Leesoffensief – heeft betrekking op gezamenlijke activiteiten met het onderwijs. Alle overige onderwerpen zijn sectorspecifiek voor het terrein van de bibliotheken. Het heeft daarom onvoldoende meerwaarde de groep deelnemers aan het convenant uit te breiden met het onderwijs. Anders ligt dit bij het Leesoffensief zelf dat vanuit OCW wordt voorbereid. Onderwijs en bibliotheken zullen daar beide aan deelnemen, naast andere partijen op het terrein van het lezen.
De aan het woord zijnde leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het voornemen van de Minister om afspraken te maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de bibliotheek op school. Deze leden zijn van mening dat makers recht hebben op een billijke vergoeding voor de uitleen van hun werken. Kan de Minister aangeven of zij nog steeds van plan is om deze vergoeding mee te nemen in het aanstaande convenant? Kan de Minister reflecteren op de gevolgen die dit heeft op de financiële positie van bibliotheekorganisaties?
Mijn uitgangspunt is dat rechthebbenden – makers en uitgevers – recht hebben op een faire vergoeding bij de exploitatie van hun werken. Concreet betekent dit dat bibliotheken een leenrechtvergoeding moeten afdragen, als een boek wordt uitgeleend uit een bibliotheekcollectie die geplaatst is op een school in het kader van de Bibliotheek op school. Voor een goed begrip van de situatie is een korte beschrijving van het juridische kader nodig. Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. De Bibliotheek op school is een relatief nieuw fenomeen. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school is het daarom niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de eigen schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van openbare bibliotheek die geplaatst is op een school, is vergoedingsplichtig. De Bibliotheek op school kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen, bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft en de kosten een rol spelen. Scholen, gemeenten en bibliotheken beschikken bovendien over veel eigen beleidsruimte, waardoor zij binnen de wettelijke kaders ook andere keuzes kunnen maken. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Deze leden vinden het positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob de samenwerking binnen het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk dat een gebrek aan gedeelde visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in de samenwerking tussen de KB en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de Minister de mogelijkheid om in het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering in aan te brengen? Zo ja, kan zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet?
Het convenant heeft als doel vanuit een gedeelde visie samen te werken aan actuele maatschappelijke opgaven. Het initiatief voor het convenant kwam vanuit de bibliotheekpartijen zelf. Het verloop van het proces waarin het convenant wordt voorbereid, geeft mij het vertrouwen dat het mogelijk is tot een constructieve samenwerking te komen. Partijen zijn het op hoofdlijnen eens over de uitgangspunten, doelen en te behalen resultaten. De focus ligt op de volgende maatschappelijke opgaven: het stimuleren van het lezen, digitale vaardigheden en digitale inclusie, leven lang ontwikkelen.
Beleidsplan Koninklijke Bibliotheek 2019 t/m 2022 en evaluatie Koninklijke Bibliotheek
Deze leden hebben kennisgenomen van de het beleidsplan van de Koninklijke Bibliotheek, de evaluatie van de KB en de daarop gevolgde beleidsreactie. Deze leden vinden het positief dat de evaluatie het beeld bevestigt dat sinds de Wsob de samenwerking binnen het bibliotheekwezen is verbeterd. Het is echter onwenselijk dat een gebrek aan gedeelde visie en afbakening van rollen verdere vooruitgang in de samenwerking tussen de KB en de openbare bibliotheken in de weg staat. Ziet de Minister de mogelijkheid om in het aanstaande bibliotheek convenant hier verbetering in aan te brengen? Zo ja, kan zij toelichten hoe zij dit voor zich ziet? Voornoemde leden hebben kennisgenomen van de aanbeveling in de evaluatie van de KB om «de missie te herformuleren met een nadruk op de urgentie om razendsnel voortgang te boeken in de steeds verder digitaliserende wereld». De zorgen van de evaluatiecommissie omtrent de innovatiekracht van de KB op het gebied van IT vinden deze leden zorgelijk. Deelt de Minister de zorgen van deze leden over de positie de KB op IT-gebied? Kan de Minister toelichten welke stappen er worden ondernomen om de positie van de KB in het digitale informatiedomein te verbeteren en innovatie op het gebied van digitale diensten te realiseren?
Door het intensieve gebruik van de digitale diensten voor lezen en onderzoek en door de digitale opslag van Nederlandse items wordt er veel gevraagd van de stabiliteit en kwaliteit van de IT van de KB. De innovatiekracht heeft in de jaren na 2015 onder druk gestaan, doordat vanaf dat moment verschillende informatiesystemen geïntegreerd zijn. Dit als gevolg van de inwerkingtreding van de Wsob, waarbij drie onafhankelijke organisaties in de KB werden geïntegreerd, ieder met een eigen IT-infrastructuur. In die zin deel ik de zorgen van de evaluatiecommissie. Om de positie van de KB op dit punt te verbeteren heeft de KB intussen een ICT-roadmap opgesteld. Omdat vernieuwing van digitale diensten een doorlopende taak is heeft de KB met onder andere de TU Delft het Future Libraries Lab opgericht. Hierin werken ontwerpers en computerwetenschappers samen om innovatieve dienstverlening vorm te geven.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden lezen dat de Minister voornemens is om een bibliotheekconvenant op te stellen rond de zomer. Dit om het verdere afkalven van het Nederlandse bibliotheeknetwerk tegen te gaan. Deze leden vragen of deze ambitie om dit rond de zomer vast te leggen nog gehaald gaat worden met het oog op de coronacrisis? Zo niet, heeft de Minister een tijdspad waarop dit wel gehaald gaat worden? De Minister stelt voor de uitvoering van de acties rond het convenant een bedrag van circa een miljoen euro per jaar beschikbaar. Blijft dat geld ook met de heersende coronacrisis beschikbaar? Zo nee, wanneer denkt de Minister daar duidelijkheid over te hebben? Is de Minister het met deze leden eens dat het ondanks de coronacrisis belangrijk blijft dat een volwaardig bibliotheeknetwerk in Nederland in stand wordt gehouden, omdat dit van belang is voor zowel sociaal-maatschappelijke functies als de lees- en taalvaardigheid van de Nederlanders?
Partijen hebben de intentie het convenant in september af te sluiten. Het verloop van het proces tot nu toe geeft mij het vertrouwen dat dit mogelijk is. Voor de uitvoering van de afspraken in het convenant is op jaarbasis een bedrag van € 1 mln. beschikbaar. De Coronacrisis heeft daar geen verandering in gebracht. Partijen bij het convenant onderschrijven het uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang moet hebben tot een volwaardige bibliotheekvoorziening, in de eigen gemeente of in een buurgemeente.
Voornoemde leden constateren dat de Wsob als uitgangspunt heeft dat iedere bewoner van Nederland toegang heeft tot de fysieke en digitale openbare bibliotheek. In 2014 hadden inwoners in tien gemeenten geen toegang tot een kwalitatief hoogstaand bibliotheekaanbod in de eigen gemeenten. In 2019 is dat aantal gemeenten gestegen naar 16. Hoe kan het dat dit aantal gestegen is? Bent u het met deze leden eens dat de Bibliotheekwet zijn doel op dat vlak niet bereikt heeft? De Minister schrijft dat ze in twaalf gemeenten reparaties aan het netwerk uitvoert. Hoe zien die reparaties eruit? Binnen welk tijdsbestek is er in die gemeenten weer een bibliotheek op Wsob-niveau? Worden die reparaties vanuit het Rijk of de gemeente bekostigd?
De Wsob regelt de structuur en het functioneren van het stelsel, maar niet de feitelijke beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de bibliotheek. Dat is sinds 1987 een decentrale verantwoordelijkheid. Gemeenten nemen over het algemeen hun verantwoordelijkheid. Niettemin kent Nederland op dit moment een aantal gemeenten zonder bibliotheek of zonder volwaardige bibliotheek. Dit is één van de onderwerpen waar ik via het bibliotheekconvenant verbetering in wil brengen. Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken in kleine kernen») (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 95) heb ik voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 3 mln. ter beschikking gesteld ter versterking van het fysieke netwerk. In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze periode ondersteuning om een nieuwe bibliotheekvestiging te openen (gemeente Heeze-Leende, Medemblik, Molenlanden, Montfoort, Noardeast-Fryslân, Sluis, Tholen) of een bestaande of recent geopende vestiging te versterken tot Wsob-niveau (gemeente Aa en Hunze, Bergeijk, Leudal, Nijkerk, Zutphen). Najaar 2019 zijn in het Noord-Hollandse Wognum en het Friese Hallum de eerste nieuwe vestigingen geopend. In de andere gemeenten opent in elk geval binnen de periode 2019–2021 een bibliotheekvoorziening.
Deze leden lezen in het evaluatieonderzoek van de Raad van Cultuur dat verwacht wordt dat de afname van het aantal bibliotheekvoorzieningen de komende jaren zal doorzetten. Ook de onderlinge verschillen tussen gemeenten wat betreft aanbod zullen toenemen. Oorzaak hiervan zijn de gemeentelijke bezuinigingen. Al voor de coronacrisis uitbrak, was bij een kwart van de leden van de VOB een budgetverlaging van 10,1 procent aangekondigd voor 2021. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze bezuinigingen door gemeenten op bibliotheken ziet in het licht van haar eigen ambitie om in elke gemeente een bibliotheek op Wsob-niveau te hebben? Wat gaat de Minister doen aan deze bezuinigingen? Ook zijn deze leden bang dat deze bezuinigingen op bibliotheken alleen maar forser worden door de coronacrisis. Hoe ziet de Minister dit en kan zij garanderen dat het bibliothekenstelsel in stand blijft, ook na de crisis? Is de Minister bereidt om extra geld te investeren in het bibliothekenstelsel vanuit het Rijk dan wel via gemeenten?
Zoals in mijn antwoord op de vorige vraag beschreven, regelt de Wsob het functioneren van het stelsel, maar niet de feitelijke beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de bibliotheek. Dat is een decentrale verantwoordelijkheid. In het bibliotheekconvenant met de andere overheden en het bibliotheekveld zal aandacht worden besteed aan lacunes in het stelsel en aan de vraag hoe die te dichten. Het is duidelijk dat de Coronacrisis gemeentelijke budgetten onder druk zet. In dit verband wijs ik op het compensatiepakket voor gemeenten, provincies en waterschappen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter grootte van € 566 mln.41 Doel van dit pakket is de continuïteit van diensten en voorzieningen, waaronder de openbare bibliotheken, veilig te stellen.
De aan het woord zijnde leden hebben ook een vraag met betrekking tot het voornemen van de Minister om de uitzonderingsmogelijkheid in de Wsob ten aanzien van het heffen van een tarief voor de jeugd uit de wet te schrappen. Binnen welk termijn wil de Minister deze wetswijziging doorvoeren en op welke wijze gaat de Minister tot die tijd gemeenten en bibliotheken aansporen om het jeugdtarief af te schaffen?
Sinds de evaluatie van de Wsob is het aantal gemeenten met jeugdcontributie gedaald van 26 naar 14. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat jeugd tot 18 jaar altijd gratis lid is. Ik streef er naar het wetsvoorstel dit jaar voor te bereiden voor indiening bij de Tweede Kamer. In het convenant wil ik afspraken maken om in de tussentijd al zoveel mogelijk naar deze situatie toe te groeien.
Deze leden lezen dat er een Bibliotheek op school is op ongeveer 40 procent van de scholen voor primair onderwijs en ruim tien procent van de vmbo-scholen. Waarom is dit nu nog op een beperkt aantal scholen? Is het gezien de steeds dalende lees- en taalvaardigheden van scholieren een mogelijkheid om het samenwerkingsverband Bibliotheek op school op meer scholen toe te passen? Zijn er mogelijkheden om dit verder uit te breiden en er extra in te investeren, zodat dit niet ten koste gaat van het bibliothekenbudget? Misschien ook door investeringen vanuit de onderwijsbegroting?
De kosten van het programma de Bibliotheek op school bedragen circa € 50,– per leerling per jaar. Deze kosten worden in belangrijke mate gedragen door bibliotheken en daarnaast door scholen en gemeenten. OCW verleent eenmalige stimuleringssubsidies via het programma «Tel mee met Taal». Voor een verdere invoering van de Bibliotheek op school ontbreken op dit moment de financiële middelen. Een grotere financiële inzet vanuit bibliotheken zou ten koste van het bibliotheeknetwerk gaan.
Voornoemde leden lezen dat de Minister in het bibliothekenconvenant afspraken wil maken over de afdracht van leenrechtgelden bij de Bibliotheek op school. Schrijvers en andere rechthebbenden zijn echter geen partij in het convenant. Kan de Minister garanderen dat zij in het convenant daadwerkelijk afspraken gaat maken over een eenduidige regeling voor de afdracht van leenrechtgelden voor uitleningen via de Bibliotheek op school? Hoe gaat de Minister hierop toezien en hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er geld komt voor de schrijvers?
Mijn uitgangspunt is dat rechthebbenden – makers en uitgevers – recht hebben op een faire vergoeding bij de exploitatie van hun werken. Concreet betekent dit bij de Bibliotheek op school dat bibliotheken een leenrechtvergoeding moeten afdragen, als een boek wordt uitgeleend uit een bibliotheekcollectie die geplaatst is op een school in het kader van de Bibliotheek op school. Voor een goed begrip van de situatie is een korte beschrijving van het juridisch kader nodig. Scholen hebben een vrijstelling voor het afdragen van leenrechtvergoeding bij uitleningen uit de eigen schoolbibliotheek, de zgn. onderwijsvrijstelling. De Bibliotheek op school is een relatief nieuw fenomeen. Bij de samenwerking tussen scholen en openbare bibliotheken in het kader van de Bibliotheek op school is het daarom niet altijd duidelijk wanneer wel of geen leenrechtvergoeding moet worden afgedragen. In het algemeen geldt: het uitlenen van boeken uit de eigen schoolbibliotheek is vrijgesteld van afdracht van leenrechtvergoeding. Het uitlenen van boeken uit de collectie van de openbare bibliotheek die geplaatst is op een school, is afdrachtplichtig. De Bibliotheek op school kent in de praktijk vele variaties, waardoor vaak wel en soms ook geen leenrechtvergoeding wordt afgedragen. Ik probeer met alle betrokken partijen tot een algemene lijn te komen, waarbij de bibliotheek eigenaar is van de collectie, leerlingen de boeken mee naar huis mogen nemen en over de uitleningen een vergoeding wordt afgedragen. Dit is een proces van lange adem, omdat er veel partijen bij betrokken zijn (scholen, bibliotheken, gemeenten, auteurs, uitgevers, KB, OCW), iedere partij zijn eigen rol en verantwoordelijkheid heeft en de kosten een rol spelen. Scholen, gemeenten en bibliotheken beschikken bovendien over veel autonome beleidsruimte, waardoor zij binnen de wettelijke kaders ook andere keuzes kunnen maken. Het onderwerp zal een plek krijgen in het bibliotheekconvenant.
Deze leden begrijpen dat de schade sinds 2015 is berekend op € 1,5 mln. per jaar. Is de Minister bereid om die schade te compenseren? Het uitwerken van de afspraken kost tijd. Is de Minister bereid om te zorgen dat de schade in de tussentijd niet nog verder oploopt voor deze schrijvers, die al hard worden geraakt door de coronacrisis?
Partijen bij het Leenrecht zijn in kleiner en groter verband met elkaar in overleg om te bepalen of sprake is van niet afgedragen leenrechtvergoedingen, welke omvang dit eventueel heeft en wie daarvoor de verantwoordelijkheid draagt of dragen. Ik wil mij in dit stadium niet in deze discussie mengen.
Deze leden vragen tenslotte in hoeverre het bibliotheekconvenant waartoe de Minister wil komen, zal verschillen van de aanbeveling van de Raad van Cultuur om een Nationale Bibliothekenagenda op te starten? Zal het bibliotheekconvenant dezelfde functie hebben en zaken regelen als de Nationale Bibliothekenagenda die de Raad van Cultuur voor ogen had? Waarom kiest de Minister voor deze andere vorm, zo vragen deze leden
Het bibliotheekconvenant dat in voorbereiding is, heeft de evaluatie van de Wsob en mijn beleidsreactie daarop als basis. Doel van het convenant is te komen tot verbeteringen aan het bibliotheekstelsel. Convenantpartijen zijn de branchevereniging van openbare bibliotheken VOB, de KB, de gezamenlijke provinciale ondersteuningsinstellingen SPN, de VNG, het IPO en OCW. In het convenant spreken partijen af vanuit een gedeelde visie samen te werken aan actuele maatschappelijke opgaven. Het initiatief voor het convenant kwam vanuit de bibliotheekpartijen zelf. Partijen zijn het op hoofdlijnen eens over de uitgangspunten, de doelen en de te behalen resultaten. De focus ligt op de volgende maatschappelijke opgaven: het stimuleren van het lezen, digitale vaardigheden en digitale inclusie, leven lang ontwikkelen. Materieel kan het bibliotheekconvenant worden beschouwd als een nationale bibliotheekagenda, zoals voorgesteld door de Raad voor Cultuur. Juridisch heeft het convenant de status van bestuurlijke afspraken tussen partijen. Voordeel daarvan boven een agenda is dat de afspraken tussen partijen bindend zijn.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
Deze leden vragen wat wordt ondernomen om ervoor te zorgen dat elke inwoner van Nederland toegang krijgt tot een kwalitatieve bibliotheekvoorziening? Wat wordt ondernomen om te voorkomen dat het aantal gemeente zonder bibliotheekvoorzieningen verder toeneemt, ook rekening houdend met de gevolgen van de coronacrisis op de gemeentelijke financiering? Is de Minister bereid om het stimuleringsfonds voor bibliotheken te verruimen en uit te breiden naar bibliotheken in financiële problemen buiten de kleine gemeenten? Welke impact verwacht de Minister dat de financiële gevolgen van de coronacrisis zullen hebben op de capaciteit van bibliotheekorganisaties en de mogelijkheid voor het uitvoeren van de vijf wettelijke functies?
Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het convenant met de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten. Mocht deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan is aanpassing van de Wsob een optie. Op grond van de motie van het lid Asscher («Bibliotheken in kleine kernen») heb ik voor de periode 2019–2021 een bedrag van € 1 mln. per jaar beschikbaar gesteld voor de versterking van het fysieke netwerk.42 In totaal 12 gemeenten ontvangen in deze periode een financiële bijdrage om een nieuwe bibliotheekvestiging te openen of een bestaande vestiging op Wsob-niveau te brengen. Ik heb momenteel geen middelen om dit stimuleringsbudget verder te verruimen. Het is duidelijk dat de Coronacrisis gemeentelijke budgetten onder druk zet. In dit verband wijs ik op het compensatiepakket voor gemeenten, provincies en waterschappen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 566 mln.43 Doel van dit pakket is de continuïteit van diensten en voorzieningen, waaronder de openbare bibliotheken, veilig te stellen.
Hoe kijkt de Minister aan tegen een wettelijke plicht voor gemeenten om te zorgen voor een eigen openbare bibliotheekvoorziening?
Mijn streefbeeld is dat alle inwoners van Nederland binnen redelijke afstand toegang hebben tot de openbare bibliotheek. Partijen bij het bibliotheekconvenant – overheden en bibliotheekorganisaties – onderschrijven dit uitgangspunt. Ik overleg met hen over de manier waarop de toegang binnen de bestaande wettelijke structuur kan worden verbeterd. Wijziging van de Wsob is een andere route. Op die manier kunnen gemeenten verplicht worden de beschikbaarheid van een bibliotheekvoorziening te regelen. Een dergelijke wetsaanpassing betekent een taakverzwaring voor gemeenten, waarvoor zij financieel gecompenseerd moeten worden. Daarmee is een budget gemoeid van circa € 60 mln. De OCW-begroting biedt daarvoor geen ruimte. Zoals beschreven in mijn beleidsreactie kies ik ervoor – gegeven deze omstandigheden – met gemeenten in het bibliotheekconvenant afspraken te maken over de toegang tot de bibliotheek.
Tevens maken deze leden zich zorgen over de slagkracht en middelen van bibliotheken, daar de budgetten sinds 2010 al met 19 procent zijn gedaald. Vanuit het veld ontvangen zij hierover zorgwekkende signalen. Er is in de afgelopen jaren zoveel gekort, dat bibliotheken nauwelijks aan hun wettelijke taken toekomen. Zijn alle bibliotheekorganisaties in staat om de vijf wettelijke functies uit te voeren? Zijn er voldoende middelen en medewerkers voor de belangrijke rol in leesbevordering en educatie? Hebben zij voldoende slagkracht voor deelname aan landelijke acties, zoals BoekStart en de Bibliotheek op School? Kan een overzicht worden gegeven van het aantal bibliotheekorganisaties waar dit niet het geval is? Welke van de vijf wettelijke taken staat het vaakst onder druk?
Tijdens de looptijd van de Wsob is het aantal personeelsleden in de openbare bibliotheeksector met ongeveer 100 afgenomen van 6.841 in 2014 naar 6.743 in 2018. Vanaf 2017 vertoont het aantal personeelsleden overigens weer een lichte stijging. Deze afname houdt gelijke tred met de terugloop in het aantal vestigingen over dezelfde periode: van 1.317 naar 1.218. Het materiaal dat beschikbaar is over het functioneren van het bibliotheekstelsel, geeft geen aanleiding te veronderstellen dat de terugloop in het aantal medewerkers leidt tot kwaliteitsverlies of het uitvoeren van de vijf wettelijke functies in gevaar brengt. Zo laat het meest recente rapport van de Certificeringorganisatie Bibliotheekwerk, Cultuur en Taal zien dat verreweg het grootste deel van de bibliotheekorganisaties (92%) in eerste aanleg aan de certificeringsnormen voldoet. De overige 8% kan de aanvankelijke tekortkomingen repareren.44 Vrijwel alle 150 bibliotheekorganisaties doen mee aan het programma BoekStart, ongeveer 90% doet mee aan de Bibliotheek op school voor primair onderwijs en ongeveer 40% aan de Bibliotheek op school voor voortgezet onderwijs. Dat zijn substantiële cijfers. De kosten van het programma de Bibliotheek op school bedragen circa € 50,– per leerling per jaar. Deze kosten worden in belangrijke mate gedragen door bibliotheken en daarnaast door scholen en gemeenten. OCW verleent eenmalige stimuleringssubsidies via het programma «Tel mee met Taal». Voor een verdere invoering van de Bibliotheek op school ontbreken op dit moment de financiële middelen. Een grotere financiële inzet vanuit bibliotheken zou ten kosten van het bibliotheeknetwerk gaan.
Zijn de bibliotheken ook in staat een bijdrage te leveren aan de digitale inclusie?
Ja, bibliotheken leveren via hun educatieve activiteiten een bijdrage aan digitale inclusie. Zij doen dat met laagdrempelige cursussen en trainingen in digitale vaardigheden en met hulp aan burgers bij het gebruik van digitale overheidsdiensten, zoals de digitale belastingaangifte. De KB vervult een centrale rol als verbinding tussen landelijke overheidsdiensten en lokale bibliotheken. De KB ontwikkelt trainingen voor burgers en voor bibliotheekmedewerkers. In 15 bibliotheken wordt op dit moment proefgedraaid met informatiepunten digitale overheid. De KB voert deze taken uit als onderdeel van het programma «Digitale inclusie» van het Ministerie van BZK. In vervolg op de 15 proeflocaties heeft ruim 90% van de bibliotheekorganisaties voor 2020 en 2021 een aanvraag ingediend voor deelname aan het KB-programma digitale inclusie.
De leden van de fractie zijn verheugd dat de Minister voortvarend te werk gaat met de uitvoering van de motie van de leden Asscher en Ellemeet die oproept bibliotheekvoorzieningen voor jongeren tot 18 jaar kosteloos te maken45. Kan de Minister inzicht geven in de termijn waarop geen jeugdcontributie meer zal worden geheven? Is de Minister net als voornoemde leden van mening dat lidmaatschap van een bibliotheek voor jongeren gratis moet zijn en dat voor jongeren ook geen kosten mogen worden verbonden aan het lenen van materiaal?
Sinds de evaluatie van de Wsob is het aantal gemeenten met jeugdcontributie gedaald van 26 naar 14. Ik zal de Wsob zodanig wijzigen, dat jeugd tot 18 jaar altijd gratis lid is. In het convenant wil ik afspraken maken om in de tussentijd al zoveel mogelijk naar deze situatie toe te groeien. Ik ben graag bereid de Kamer eind dit jaar te informeren over de stand van zaken.
Sinds deze maand zijn de bibliotheken weer open voor het lenen en terugbrengen van materialen. Deze leden vragen of het mogelijk is om voor een specifieke doelgroep ook de verblijfsfuncties open te stellen. Juist jongeren en studenten die thuis niet beschikken over een studieplek, zijn erg geholpen bij het openstellen van lees- en studiezalen, zeker nu veel scholen nog gesloten zijn. Bestaat de mogelijkheid om deze verblijfsvoorzieningen op zeer korte termijn voor een beperkte groep open te stellen, zo vragen deze leden.
Sinds 1 juni zijn openbare bibliotheken weer open voor andere activiteiten dan alleen het uitlenen van boeken. Dit betekent dat ook studieplekken gebruikt kunnen worden, met inachtneming van de regel van 1,5 meter afstand. Het maximum aantal bezoekers van de locatie is afhankelijk van het beschikbare oppervlakte bij toepassing van 1,5 meter afstand tot elkaar. Juist vanwege het maatschappelijke belang van de openbare bibliotheken behoorden zij tot de eerste groep voorzieningen die al vanaf 11 mei gefaseerd weer open konden gaan. Voor de periode waarin de scholen gesloten waren, waren er afspraken met gemeenten en bibliotheken over het gebruik van bibliotheekfaciliteiten voor groepen leerlingen die thuis niet over de juiste faciliteiten konden beschikken.
Inbreng van de leden van de 50PLUS-fractie
Beleidsreactie en evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob)
In 2013 telde Nederland 593.600 laaggeletterde 65-plussers. Dit betekent dat meer dan 20 procent van de 65-plussers laaggeletterd is. Voornoemde leden vinden het belangrijk dat deze groep de kans krijgt om hun taal te verbeteren. Deze leden vragen dan ook aan de Minister of zij kan onderzoeken of het mogelijk is dat deze groep net als jongeren onder de 18 een gratis lidmaatschap kan aanvragen.
Het is belangrijk dat de openbare bibliotheek voor iedereen bereikbaar is. Bij een gratis lidmaatschap ligt voor mij de focus bij de jeugd, omdat in die leeftijd de basis wordt gelegd voor een leven lang lezen en ontwikkelen. De groep 65-plussers is niet zodanig homogeen, dat voor deze gehele categorie de kosten een obstakel vormen om lid te kunnen worden van de bibliotheek. Voor ouderen met een inkomen op of onder het sociaal minimum hanteren veel gemeenten kortingsregelingen of stadspassen die het gebruik van essentiële voorzieningen zoals de bibliotheek voor iedereen toegankelijk maken.
De eenzaamheid onder ouderen neemt in deze coronatijd toe. Een aantal bibliotheken probeert de kwaliteit van leven bij ouderen te verhogen door initiatieven zoals boeken bij ouderen langs te brengen. Is het mogelijk dat hier landelijk aandacht aan kan worden besteed?
Veel bibliotheken hebben een dienst om boeken bij ouderen thuis te brengen. Sinds de coronatijd hebben veel bibliotheken deze dienst uitgebreid. Mijn indruk is dat bibliotheken hun leden informeren over deze dienstverlening en dit in bredere kring onder de aandacht brengen via lokale media. Omdat niet alle bibliotheken deze service bieden, ligt landelijke promotie niet voor de hand. Wel is tijdens de periode dat bibliotheken gesloten waren, het digitale aanbod van o.a. de ThuisBieb via landelijke media onder de aandacht gebracht.
De Minister geeft aan dat het aantal vestigingen afneemt. Terwijl voor de corona-uitbraak een bibliotheek juist een plek was waar ouderen samen konden komen. Deze leden vragen dan ook hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het aantal bibliotheken niet verder afneemt.
Ik wil hier een gefaseerde aanpak volgen. Het is mijn inzet via het bibliotheekconvenant met de andere overheden en het bibliotheekveld lacunes in het stelsel te dichten. Mocht deze route onvoldoende resultaat opleveren, dan zal ik de Wsob zodanig wijzigen, dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot de openbare bibliotheek.