Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wettelijke bepalingen ten aanzien van openbare bibliotheken te actualiseren en de landelijke digitale openbare bibliotheek vorm te geven;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Koninklijke Bibliotheek als bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de WHW;
plaats- en tijdonafhankelijke voor een ieder toegankelijke bibliotheekvoorziening;
voor een ieder toegankelijke bibliotheekvoorziening die in overwegende mate door een of meer gemeenten dan wel de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt gesubsidieerd of in stand gehouden;
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
in overwegende mate door een of meer provincies gesubsidieerde of in stand gehouden voorziening die een pakket aan ondersteunende activiteiten biedt voor de lokale bibliotheken in de desbetreffende provincie of provincies;
exemplaar van een werk als bedoeld in artikel 10 van de Auteurswet;
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2. Voor zover in deze wet over een lid van een openbare bibliotheekvoorziening wordt gesproken, wordt hieronder verstaan een voor die bibliotheekvoorziening geregistreerde gebruiker.
Deze wet heeft betrekking op lokale bibliotheken, provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek, voor haar taken op grond van deze wet. Zij zijn in het kader van deze wet openbare bibliotheekvoorzieningen.
Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met uitzondering van de artikelen 8, onderdelen a, b, c en e, 10, 11, eerste lid, 15 en 16.
Een openbare bibliotheekvoorziening heeft een publieke taak die zij voor het algemene publiek vervult op basis van de waarden onafhankelijkheid, betrouwbaarheid, toegankelijkheid, pluriformiteit en authenticiteit.
Een voor een ieder toegankelijke openbare bibliotheekvoorziening omvat in ieder geval de volgende functies:
a. ter beschikking stellen van kennis en informatie;
b. bieden van mogelijkheden tot ontwikkeling en educatie;
c. bevorderen van lezen en het laten kennismaken met literatuur;
d. organiseren van ontmoeting en debat; en
e. laten kennis maken met kunst en cultuur.
1. Onze Minister, de provinciebesturen, de gemeentebesturen en de besturen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen.
2. Zij bevorderen dat een door hen gesubsidieerde of in stand gehouden openbare bibliotheekvoorziening aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, voldoet.
3. Bij een voorgenomen besluit van een partij als bedoeld in het eerste lid dat tot gevolg heeft dat een openbare bibliotheekvoorziening ophoudt te bestaan of redelijkerwijs niet meer kan voldoen aan de verplichtingen in deze wet, overlegt zij eerst met de andere partijen op wie dit van invloed kan zijn. Zo nodig maken zij afspraken over de toegankelijkheid van een openbare bibliotheekvoorziening voor het betrokken algemene publiek.
De lokale bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek, voor wat betreft haar taak tot het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek, vormen één netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen als bedoeld in artikel 6.
Een deelnemer aan het netwerk als bedoeld in artikel 7:
a. maakt met de andere deelnemers gebruik van een gezamenlijke catalogus van beschikbare werken;
b. is onderdeel van het interbibliothecaire leenverkeer, bedoeld in artikel 15;
c. voert zijn collectiebeleid overeenkomstig het gezamenlijk collectieplan, bedoeld in artikel 10;
d. maakt gebruik van een op de andere deelnemers afgestemde digitale infrastructuur;
e. stemt zijn administratie van leden en zijn algemene voorwaarden af op de andere deelnemers; en
f. ondersteunt het onderwijs.
De Koninklijke Bibliotheek verricht in aanvulling op de taken, bedoeld in artikel 1.5, tweede lid, van de WHW, de volgende taken:
a. aansturen van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen door:
i. afstemming en coördinatie;
ii. educatie, informatie en reflectie; en
iii. vertegenwoordiging en promotie;
b. in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek; en
c. verzorgen van een bibliotheekvoorziening van noodzakelijk omgezette werken voor personen met een handicap.
1. De Koninklijke Bibliotheek stelt elke vier jaar voor de deelnemers aan het netwerk, bedoeld in artikel 7, een gezamenlijk collectieplan vast.
2. Het collectieplan heeft tot doel samenhang te bewerkstelligen tussen de fysieke en digitale collecties van de openbare bibliotheekvoorzieningen. Het biedt een kader voor het samenstellen en beheren van de collectie door een voorziening.
3. De Koninklijke Bibliotheek stelt het gezamenlijk collectieplan vast in overeenstemming met vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen.
1. Ten behoeve van de gezamenlijke catalogus voor de landelijke digitale bibliotheek verstrekken lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen gegevens over de collectie en de beschikbaarheid daarvan aan de Koninklijke Bibliotheek.
2. Ten behoeve van de beleidsontwikkeling verstrekken lokale bibliotheken, de provinciale ondersteuningsinstellingen en de Koninklijke Bibliotheek aan Onze Minister gegevens over de desbetreffende openbare bibliotheekvoorziening die niet tot de persoon herleidbare gegevens van gebruikers en personeel betreffen.
3. De Koninklijke Bibliotheek stelt de aard van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, nader vast en stelt regels over het tijdstip en de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.
4. Onze Minister stelt de aard van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, nader vast en stelt regels over het tijdstip en de wijze waarop de gegevens worden verstrekt.
1. Een ieder die als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet basisregistratie personen, of in een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES kan lid worden van de openbare bibliotheek.
2. Het lidmaatschap bij de openbare bibliotheek kan het gebruik van een fysieke voorziening, de digitale voorziening of beide voorzieningen omvatten.
3. Een fysieke voorziening is een lokale bibliotheek, de digitale voorziening is de landelijke digitale bibliotheek.
4. Onze Minister of het college van burgemeester en wethouders of bestuurscollege kan bepalen dat ook andere groepen natuurlijke personen lid van de landelijke digitale bibliotheek onderscheidenlijk een lokale bibliotheek kunnen worden.
1. Voor het uitlenen van gedrukte werken door lokale bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt geen contributie of andere geldelijke bijdrage geheven, tenzij het college van burgemeester en wethouders of het bestuurscollege heeft besloten dat een geldelijke bijdrage wordt geheven. De contributie of andere geldelijke bijdrage bedraagt ten hoogste de helft van de contributie of andere geldelijke bijdrage die wordt geheven van personen die achttien jaren of ouder zijn.
2. Voor het uitlenen van overige werken door lokale bibliotheken aan personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt ten hoogste de helft van de contributie of andere geldelijke bijdrage geheven van die geldt voor personen van boven de achttien jaren.
De Koninklijke Bibliotheek kan na overleg met vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken tarieven vaststellen voor de toegang tot digitale werken of het gebruik van digitale diensten of bronnen.
1. Alle lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen nemen deel aan het interbibliothecaire leenverkeer.
2. Deelname aan het interbibliothecaire leenverkeer houdt in ieder geval in:
a. op verzoek van een lokale bibliotheek ter beschikking stellen van fysieke werken ten behoeve van gebruikers van die bibliotheek;
b. op verzoek van een gebruiker doen van een verzoek als bedoeld in onderdeel a aan de daarvoor in aanmerking komende bibliotheek; en
c. distributie van fysieke werken door provinciale ondersteuningsinstellingen.
1. Een provinciale ondersteuningsinstelling is verantwoordelijk voor de distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer binnen de provincie of provincies waardoor zij wordt gesubsidieerd of in stand gehouden.
2. De provinciale ondersteuningsinstellingen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor:
a. distributie van fysieke werken door middel van het interbibliothecaire leenverkeer tussen de provincies; en
b. ontwikkeling van innovaties ten behoeve van de lokale bibliotheken, in overeenstemming met de Koninklijke Bibliotheek in verband met haar coördinerende taak.
1. Het in stand houden van de landelijke digitale bibliotheek door de Koninklijke Bibliotheek houdt in ieder geval in:
a. ontwikkelen en beheren van de digitale infrastructuur;
b. beheren en van context voorzien van de digitale collectie en de afstemming met de collectie digitale werken van de Koninklijke Bibliotheek op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de WHW;
c. opstellen van een reglement voor de toegang tot digitale werken;
d. bereiken van verschillende doelgroepen; en
e. samenwerken met andere publieke aanbieders van digitale werken.
2. De Koninklijke Bibliotheek gaat in een apart onderdeel van het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a van de WHW, in op de wijze waarop zij de landelijke digitale bibliotheek in stand houdt. Zij gaat daarbij specifiek in op de onderdelen, bedoeld in het eerste lid. Dit onderdeel van het instellingsplan heet beheerplan.
1. De Koninklijke Bibliotheek verricht namens de Staat der Nederlanden het inkopen van werken voor de landelijke digitale bibliotheek.
2. Onze Minister stelt jaarlijks aan de Koninklijke Bibliotheek een bedrag ter beschikking voor het inkopen van werken.
3. De inkoop wordt uitsluitend verricht op voordracht van vertegenwoordigers van de lokale bibliotheken, welke is afgestemd op het bedrag, bedoeld in het tweede lid.
1. De Koninklijke Bibliotheek ontvangt voor de vervulling van haar taken, bedoeld in artikel 9, een aanvulling op haar rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.6a van de WHW.
2. Op de aanvulling is artikel 2.6a van de WHW van overeenkomstige toepassing.
3. De Koninklijke Bibliotheek geeft invulling aan en legt beleidsmatig en financieel verantwoording af over de vervulling van haar taken, bedoeld in artikel 9, in een daartoe apart opgenomen onderdeel van:
a. het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2a van de WHW;
b. de begroting, bedoeld in artikel 2.8 van de WHW, waarin een allocatie van middelen is opgenomen die overeenstemt met het instellingsplan; en
c. in de jaarverslaglegging, bedoeld in artikel 2.9 van de WHW.
4. De hoofdstukken 2, 3, 4, 13, 14 en 15 van de WHW, zijn voor zover zij betrekking hebben op de Koninklijke Bibliotheek, van overeenkomstige toepassing op haar taakvervulling op grond van deze wet.
1. Ten behoeve van de taken, bedoeld in artikel 9, kan de Koninklijke Bibliotheek subsidie verstrekken.
2. Indien de Koninklijke Bibliotheek subsidie verstrekt stelt het algemeen bestuur een reglement vast waarin in ieder geval wordt vastgelegd de werkwijze, de procedures en de criteria die het bestuur bij het verstrekken van subsidies hanteert, alsmede de verplichtingen die aan de subsidieontvanger worden opgelegd.
3. In een reglement kunnen ook regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling van een subsidieplafond en de wijze van verdeling daarvan, de betaling en terugvordering van de subsidie alsmede de verlening van voorschotten op de subsidie. Onze Minister kan met betrekking tot genoemde onderwerpen het algemeen bestuur voorschrijven ter zake een reglement te wijzigen.
4. Een besluit tot vaststelling van een reglement of een wijziging daarvan treedt slechts in werking na goedkeuring door Onze Minister. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
5. Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van de beslissing omtrent goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.
1. Onze Minister kan ten behoeve van het netwerk van openbare bibliotheekvoorzieningen in bijzondere gevallen subsidie verstrekken.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het verstrekken van subsidie.
1. Bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9, streeft de Koninklijke Bibliotheek er naar de eigendom of een overdraagbaar gebruiksrecht te verkrijgen van bij die uitvoering gevestigde intellectuele eigendomsrechten.
2. Op verzoek van Onze Minister werkt de Koninklijke Bibliotheek mee aan het tot stand komen van een overeenkomst tot het overdragen aan de Staat der Nederlanden van de rechten, bedoeld in het eerste lid. Voor zover wettelijk mogelijk, doet zij afstand van persoonlijkheidsrechten als bedoeld in de Auteurswet die haar of haar personeel toebehoren.
1. Met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die van toepassing zijn op een subsidieontvanger bij verstrekking van subsidie als bedoeld in artikel 21, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4. Aan door Onze Minister verstrekte subsidies is de verplichting verbonden dat de subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden.
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.5, tweede lid, tweede volzin, wordt «In elk geval draagt zij zorg voor» vervangen door: In dat kader draagt zij in elk geval zorg voor.
B
Na artikel 1.16 wordt een artikel ingevoegd dat luidt:
C
Artikel 1.17, eerste lid, komt te luiden:
De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft aanspraak op een bijdrage uit ’s Rijks kas ten behoeve van het vervullen van haar bij deze wet opgedragen werkzaamheden. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de Koninklijke Bibliotheek, onverminderd haar aanspraak op een bijdrage op grond van artikel 9 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen.
D
Aan artikel 2.9 wordt een lid toegevoegd dat luidt:
6. In afwijking van het eerste lid dient het algemeen bestuur van de Koninklijke Bibliotheek jaarlijks voor 15 maart het verslag in bij Onze minister.
E
Artikel 13.4 vervalt.
F
Artikel 13.6, derde lid, vervalt.
G
Aan artikel 13.9 wordt een lid toegevoegd dat luidt:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bestuursrechtelijke besluiten van het algemeen bestuur van de Koninklijke Bibliotheek. Hierop is artikel 22 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.
De Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdelen d en e vervallen.
2. Onderdeel f wordt geletterd tot onderdeel d.
B
Artikel 1a komt te luiden:
C
Hoofdstuk IVA vervalt.
Artikel 1, onderdeel i, van de Wet op de vaste boekenprijs komt te luiden:
i. lokale bibliotheek: lokale bibliotheek als bedoeld in artikel 1 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen;.
Artikel 15c, derde lid, van de Auteurswet komt te luiden:
3. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 15i omgezette werken aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.
De artikelen 2, vijfde lid, 6, vijfde lid, 7a, vijfde lid, en 8, vijfde lid, van de Wet op de naburige rechten komen te luiden:
5. Publiek toegankelijke bibliotheekvoorzieningen, die in overwegende mate door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden gesubsidieerd of in stand gehouden, zijn voor het uitlenen van op basis van artikel 10, onderdeel i, omgezette materialen aan bij die voorzieningen ingeschreven personen met een handicap, vrijgesteld van betaling van de vergoeding, bedoeld in het derde lid.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,