ALGEMEEN
Dit wetsvoorstel strekt ter implementatie van Richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 (hierna: de wijzigingsrichtlijn) tot wijziging van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (hierna: de richtlijn langdurig ingezetenen) teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132).
In artikel 2, eerste lid, van de wijzigingsrichtlijn is bepaald dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om op 20 mei 2013 aan deze richtlijn te voldoen. Om daaraan te voldoen moet dit wetsvoorstel, nadat het tot wet zal zijn verheven, uiterlijk die datum in werking treden.
De transponeringstabel is opgenomen als bijlage bij deze memorie van toelichting.
Met dit wetsvoorstel wordt een aantal van de noodzakelijke aanpassingen van de Nederlandse regelgeving verricht door middel van wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en de Wet inburgering. De richtlijn zal nader worden geïmplementeerd door middel van wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000). Ook zullen er enkele terminologische en technische wijzigingen van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden doorgevoerd.
De wijzigingsrichtlijn en de richtlijn langdurig ingezetenen
De richtlijn langdurig ingezetenen geeft onderdanen van derde landen die minimaal gedurende vijf jaren ononderbroken legaal op het grondgebied van een lidstaat hebben verbleven, de mogelijkheid om op aanvraag en onder voorwaarden de EU-status van langdurig ingezetene toegekend te krijgen. Aan de richtlijn langdurig ingezetenen ligt de overweging ten grondslag om de juridische status van onderdanen van derde landen in de lidstaten meer in overeenstemming te brengen met die van de onderdanen van de lidstaten.1 Door de toekenning van de EU-status van langdurig ingezetene kunnen ook onderdanen van derde landen en hun gezinsleden zich in andere EU-lidstaten vestigen op de voet van hoofdstuk III van de richtlijn langdurig ingezetenen. De EU-status van langdurig ingezetene geeft het recht om voor perioden van langer dan drie maanden in andere EU-lidstaten te verblijven om aldaar een economische activiteit als werknemer of zelfstandige te verrichten, om een studie of beroepsopleiding te volgen, of om andere redenen. Daarnaast genieten langdurig ingezetenen op onder meer deze gebieden in grote lijnen dezelfde behandeling als de eigen onderdanen.
In artikel 1 van de richtlijn langdurig ingezetenen is vermeld dat deze ten doel heeft:
a. de voorwaarden vast te stellen waaronder een lidstaat aan onderdanen van derde landen die legaal op zijn grondgebied verblijven, de EU-status van langdurig ingezetene kan toekennen, of deze status kan intrekken, en te bepalen welke rechten aan deze status verbonden zijn, en
b. de voorwaarden vast te stellen waaronder onderdanen van derde landen aan wie door een lidstaat de EU-status van langdurig ingezetene is toegekend, in andere lidstaten mogen verblijven.
Op grond van artikel 3, tweede lid, onder c en d, zoals dat luidde tot 20 mei 2011, van de richtlijn langdurig ingezetenen werden bepaalde groepen onderdanen van derde landen uitgesloten van de werkingssfeer van die richtlijn. Het gaat om onderdanen van derde landen die:
– toestemming hadden in een lidstaat te verblijven uit hoofde van subsidiaire bescherming, overeenkomstig internationale verplichtingen, nationale wetgevingen of de praktijk van de lidstaten, of op diezelfde grond toestemming om aldaar te verblijven hadden aangevraagd en een beslissing over hun status afwachtten, dan wel
– vluchteling waren of een verzoek om erkenning als vluchteling hadden ingediend waarover nog geen definitieve beslissing was gegeven.
Door middel van de wijzigingsrichtlijn is de werkingssfeer van de richtlijn langdurig ingezetenen uitgebreid tot degenen die internationale bescherming genieten zoals omschreven in artikel 2, onder a, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PbEU 2004, L 304), zoals deze laatstelijk is gewijzigd door Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PbEU 2011,L 337), hierna aangeduid als «Kwalificatierichtlijn».
Deze beide categorieën onderdanen van derde landen komen in de Nederlandse situatie overeen met de categorieën, die zijn vermeld in artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000. Het betreft de vreemdeling die:
a. verdragsvluchteling is dan wel
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Voortaan kunnen dus ook deze groepen vreemdelingen in aanmerking komen voor de toekenning van de EU-status van langdurig ingezetene. Zij moeten daartoe voldoen aan dezelfde voorwaarden als de vreemdelingen die voor andere doeleinden zijn toegelaten (migratie).
De wijzigingsrichtlijn bevat geen verplichting voor de lidstaten om in voorkomend geval de verantwoordelijkheid voor de internationale bescherming over te nemen van personen die internationale bescherming genieten in een andere lidstaat. De overdracht van die verantwoordelijkheid valt buiten de werkingssfeer van deze richtlijn.2 Op een zodanige overdracht is het Europees Verdrag inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980 van toepassing (Trb 1981, 239).
In de nieuwe richtlijnbepalingen wordt echter met de mogelijkheid van een zodanige overdracht wel rekening gehouden, namelijk in het nieuwe artikel 8, zesde lid, en het eveneens nieuwe artikel 19 bis, eerste lid.
De bepalingen van de wijzigingsrichtlijn laten voorts onverlet dat een lidstaat – zonder dat sprake is van overdracht in de zin van bedoeld Europees Verdrag – de verantwoordelijkheid op zich neemt voor de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land, ook al heeft deze persoon al internationale bescherming verkregen in een andere lidstaat (artikel 19 bis, tweede lid).
Voor het overige voorziet de wijzigingsrichtlijn vooral in bepalingen die veilig stellen dat uit het aan de betrokken onderdaan van een derde land af te geven verblijfsdocument kenbaar blijft welke lidstaat verantwoordelijk is voor de internationale bescherming. Dit is vooral van belang ingeval de onderdaan van een derde land gebruik maakt van zijn recht op verblijf in andere lidstaten dan de lidstaat die de EU-status van langdurig ingezetene heeft toegekend. Uit het verblijfsdocument dat de eerste lidstaat heeft afgegeven (en dat in het bezit is van de langdurig ingezeten vreemdeling) blijkt dan dat de eerste lidstaat verantwoordelijk is voor de internationale bescherming. Vanzelfsprekend staat het een tweede lidstaat vrij om de verantwoordelijkheid rechtstreeks op zich te nemen of te doen overdragen. In die gevallen is dienovereenkomstige aanpassing voorgeschreven van het verblijfsdocument waaruit de EU-status van langdurig ingezetene blijkt.
De wijzigingsrichtlijn bevat mede met het oog daarop de nodige bepalingen over de uitwisseling van gegevens via contactpunten die daartoe door de verschillende lidstaten moeten worden aangewezen. Zodanige bepalingen zijn op grond van de richtlijn langdurig ingezetenen opgenomen in artikel 3.103a Vb 2000. Deze bepalingen zullen worden overgeheveld naar een nieuwe afdeling voor de EU-status van langdurig ingezetenen in hoofdstuk 3 van het Vb 2000.
Ten slotte verdient het vermelding dat de wijzigingsrichtlijn over de verlening van de internationale bescherming zelf geen bepalingen bevat.
Wijze van implementatie
Bij de omzetting van de richtlijn langdurig ingezetenen in 2006 is ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande vergunningenstelsel van de Vw 2000 en de nieuwe Europese status van langdurig ingezetene toe te kennen door middel van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Beide permanente statussen (de Europese status voor langdurig ingezetene en de nationale verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd) zijn destijds verenigd in de bestaande verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Gelet op de scheiding tussen asiel en regulier in de Nederlandse wet- en regelgeving ligt het niet in de rede om ook de Europese verblijfsvergunning aan langdurig ingezeten vreemdelingen die in Nederland internationale bescherming genieten te verlenen door middel van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Het voorafgaande verblijf dat het toekennen van de status mogelijk maakt is immers asielgerelateerd. Bovendien kennen de lidstaten, blijkens het aan de richtlijn langdurig ingezetenen toegevoegde artikel 4, eerste lid bis, de EU-status van langdurig ingezetene niet toe op basis van internationale bescherming, indien de internationale bescherming is ingetrokken, beëindigd of niet verlengd overeenkomstig richtlijn 2004/83/EG.
Het ligt echter ook niet voor de hand om de langdurig ingezetene die in Nederland internationale bescherming geniet en aan alle voorwaarden voor verlening van de status voor langdurig ingezetenen voldoet, een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen met daarop de aantekening «EU-langdurig ingezetene» en «internationale bescherming verleend op [datum] door [naam van de lidstaat]». De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt immers niet op asielgronden verleend. Het belangrijkste criterium voor de verwerving van de EU-status van langdurig ingezetene is de duur van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Het moet gaan om een langdurig en ononderbroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft gekregen (overweging 6 van de preambule van de richtlijn langdurig ingezetenen).
De tekst en het systeem van de gewijzigde richtlijn langdurig ingezetenen, verplicht de lidstaten ertoe slechts één soort vergunning aan EU-langdurig ingezetenen te verlenen: de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.3 Deze vergunning is gegrond op langdurig rechtmatig verblijf. Het afgeven van zowel verblijfsvergunningen regulier als verblijfsvergunningen asiel met daarop de aantekening «EU-langdurig ingezetene» zou in strijd zijn met de richtlijn. Daarnaast zou een dergelijke omzetting onnodig gecompliceerd zijn.
Om deze redenen is, in lijn met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, ervoor gekozen de EU-status voor langdurig ingezetenen op te nemen in een nieuwe afdeling in de Vw 2000. Dit heeft tevens als voordeel dat de voorwaarden voor verkrijging van de EU-status één op één in nationaal recht worden omgezet en er duidelijker dan voorheen onderscheid tussen de EU-verblijfsvergunning en de permanente nationale verblijfsvergunningen kan worden aangebracht. Dit is van belang omdat het op grond van artikel 13 van de richtlijn langdurig ingezetenen mogelijk blijft om permanente nationale vergunningen onder gunstiger voorwaarden te verlenen.
De keuze om de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op te nemen in een nieuwe afdeling van de wet brengt met zich dat de huidige bepalingen waarin de richtlijn langdurig ingezetenen geïmplementeerd zijn voor een belangrijk deel komen te vervallen. Dit geldt in het bijzonder voor artikel 21, waarin de afwijzingsgronden voor verlening van de EU-status voor langdurig ingezetenen zijn opgenomen. Deze afwijzingsgronden worden voor zowel reguliere migranten als voor vreemdelingen met internationale bescherming opgenomen in de nieuwe Afdeling 5, in artikel 45b.
Het huidige artikel 21a wordt vernummerd tot artikel 21, dat, net als voor de implementatie van de richtlijn langdurig ingezetenen het geval was, weer de afwijzingsgronden voor de nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier zal bevatten.
De toevoeging van internationale bescherming als grond voor het verlenen van de EU-status van langdurig ingezetene betekent dat er voor Nederland vijf nieuwe situaties kunnen worden onderscheiden met betrekking tot langdurig ingezetenen. Om een goed inzicht te krijgen in de voorgestelde implementatie en de aanpassingen van de Vw 2000 is het van belang deze situaties goed van elkaar te onderscheiden:
Situatie 1: Nederland is eerste lidstaat van verblijf van de EU-langdurig ingezetene die internationale bescherming geniet
Nederland is de eerste lidstaat van verblijf van de vreemdeling die internationale bescherming geniet, welke is verleend door Nederland. Indien de vreemdeling aan de voorwaarden voldoet, geeft Nederland de EU-status van langdurig ingezetene af. Omdat Nederland in dit geval de lidstaat is die de internationale bescherming heeft verleend, is Nederland verplicht de volgende aantekening aan te brengen op het document: «Internationale bescherming verleend op [datum] door Nederland».
Situatie 2: Nederland is tweede lidstaat van verblijf van de EU-langdurig ingezetene met internationale bescherming verleend door een andere EU-lidstaat
Nederland is de tweede lidstaat van verblijf van de vreemdeling die in een andere lidstaat op grond van internationale bescherming de EU-status van langdurig ingezetene heeft verworven (hoofdstuk III van de richtlijn langdurig ingezetenen). De vreemdeling krijgt in deze situatie een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Daarnaast blijft de vreemdeling in het bezit van het document van de eerste lidstaat waaruit blijkt dat die lidstaat hem de EU-status van langdurig ingezetene heeft verleend. Op dit laatste document heeft de eerste lidstaat ook de aantekening «Internationale bescherming verleend op [datum] door [naam van de lidstaat]» aangebracht.
Situatie 3: Nederland is tweede lidstaat van verblijf van de EU-langdurig ingezetene met internationale bescherming en Nederland neemt die bescherming over
Nederland is de tweede lidstaat van verblijf van de vreemdeling die in een andere lidstaat op grond van internationale bescherming de status van «langdurig ingezetene» heeft verkregen en in Nederland in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is gesteld. Nederland neemt de internationale bescherming van de eerste lidstaat over. Internationale bescherming kan worden overgenomen op grond van nationaal recht en op grond van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen van 16 oktober 1980 (Trb. 1981, 239) (hierna: Europese Overeenkomst). Bij overname van de internationale bescherming wordt ambtshalve de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd gewijzigd in een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Op grond van het nieuwe artikel 19 bis, dat aan de richtlijn langdurig ingezetenen is toegevoegd, verzoekt de tweede lidstaat de lidstaat die de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft afgegeven, de opmerking op die EU-verblijfsvergunning met betrekking tot de verlening van internationale bescherming te wijzigen, zodat daaruit blijkt dat Nederland internationale bescherming verleent.
Situatie 4: Na vijf jaar verblijf van de EU-langdurig ingezetene in Nederland als tweede lidstaat geeft Nederland een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af
De vierde situatie volgt uit artikel 23 van de richtlijn langdurig ingezetenen in combinatie met het uitbreiden van de werkingssfeer naar asiel op grond van de wijzigingsrichtlijn.
In dit geval geeft Nederland als tweede lidstaat van verblijf een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af, nadat de vreemdeling met een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgegeven door een andere lidstaat (op grond van internationale bescherming) en een verblijfsvergunning op grond van nationaal recht inmiddels minstens vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven. Op het document waaruit de EU-status van langdurig ingezetene blijkt, plaatst Nederland de aantekening dat de eerste lidstaat internationale bescherming heeft verleend, nadat Nederland bij de eerste lidstaat heeft geverifieerd of de vreemdeling in de eerste lidstaat ook daadwerkelijk nog internationale bescherming geniet. Indien de internationale bescherming bij een definitief besluit is ingetrokken, brengt Nederland de aantekening niet aan. Dit houdt in dat de betrokken vreemdeling wel de EU-status van langdurig ingezetene verkrijgt, maar niet op grond van internationale bescherming.
Situatie 5: Na vijf jaar verblijf van de EU-langdurig ingezetene in Nederland geeft Nederland een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af en neemt Nederland de internationale bescherming over van de eerste lidstaat van verblijf
Dit is dezelfde situatie als situatie 4, maar in dit geval neemt Nederland ook de verantwoordelijkheid voor de bescherming over. In dat geval plaatst Nederland de aantekening op het verblijfsdocument dat Nederland internationale bescherming heeft verleend.
Wijze van toetsing
Het voorgaande brengt met zich dat een vreemdeling die vijf jaar in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, de volgende mogelijkheden voor verblijf heeft:
– een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asiel of regulier);
– een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier);
– een aanvraag tot verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
In de huidige praktijk wordt aan personen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanvragen al de mogelijkheid geboden om tegelijkertijd, met hetzelfde aanvraagformulier, tevens een aanvraag in te dienen tot verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Deze laatste aanvraag wordt dan slechts beoordeeld indien de eerste aanvraag niet wordt ingewilligd.
In de nieuwe situatie zal aan personen die de EU-status van langdurig ingezetene willen aanvragen, op hetzelfde formulier de mogelijkheid worden geboden om ook een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan te vragen.
Hierdoor wordt voorkomen dat een vreemdeling, wiens aanvraag wordt afgewezen, weer één of meerdere nieuwe aanvraagprocedures moet starten om uiteindelijk in het bezit te komen van de verblijfsvergunning waar hij recht op heeft. Dit betekent dat voor zowel de vreemdeling als de overheid een efficiencywinst wordt geboekt.
Tenslotte zij over onderhavig wetsvoorstel nog opgemerkt dat is aangesloten bij de tekst van de Vw 2000, zoals deze na de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid en van de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (Stb. 2010, 258) zal luiden. Voor het geval dat onderhavig wetsvoorstel, nadat het tot wet zal zijn verheven, eerder in werking zal treden dan de Wet modern migratiebeleid zijn afstemmings bepalingen opgenomen.
Bestuurslasten
Voor de toepassing van de wijzigingsrichtlijn zullen enkele maatregelen moeten worden doorgevoerd in de beslispraktijk. In de eerste plaats moet een procedure worden ingevoerd om aanvragen te beoordelen van vreemdelingen die de EU-status van langdurig ingezetene wensen te verkrijgen. Hierbij kan worden aangesloten bij bestaande procedures, onder meer bij de huidige procedure voor de aanvragen van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Zoals hiervoor uiteengezet, dient de EU-status van langdurig ingezetene expliciet aangevraagd te worden. De jaarlijkse kosten van de beoordeling van aanvragen van de EU-status van langdurig ingezetene door houders van een verblijfsvergunning asiel zijn afhankelijk van het aantal vreemdelingen dat na vijf jaar verblijf opteert voor de EU-status van langdurig ingezetene.
Indien alle houders van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd na ommekomst van de looptijd zouden kiezen voor de EU-status van langdurig ingezetene, zouden de kosten van deze beoordelingen naar schatting maximaal circa € 270.000 per jaar bedragen. Hierbij is uitgegaan van het aantal inwilligingen op grond van de artikelen 29, eerste lid, onder a en b van deze wet van 5300 per jaar (realisatiegegevens over 2010).
Opgemerkt wordt voorts dat de eventuele kosten van vreemdelingen die in beroep gaan tegen een afwijzend besluit niet zijn opgenomen in de berekening, omdat het niet mogelijk is een realistische inschatting van het aantal vreemdelingen te maken dat in beroep gaat tegen een afwijzend besluit.
Bij inwerkingtreding van deze wet zal waarschijnlijk eenmalig een extra bedrag nodig zijn om ook degenen die op dat moment houder zijn van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in staat te stellen de EU-status van langdurig ingezetene aan te vragen. Op peildatum december 2011 waren er circa 9500 houders van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De eenmalige kosten zouden circa € 480.000 bedragen als al deze statushouders de EU-status van langdurig ingezetene zouden aanvragen. Het betreft dus ook hier een maximale inschatting van de kosten.
Tot slot is het noodzakelijk een procedure in te voeren voor de beoordeling van aanvragen van vreemdelingen die in een andere lidstaat internationale bescherming hebben gekregen, aldaar ook de EU-status van langdurig ingezetene hebben verkregen en die zich vervolgens in Nederland willen vestigen.
In 2005 heeft een ex ante uitvoeringstoets (EAUT) plaatsgevonden van de richtlijn langdurig ingezetenen. Bij die gelegenheid is geschat dat het aantal «circulanten» 1000 zou zijn. Indien ook hier wordt uitgaan van dit aantal en van een kostprijs van € 261 per aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, bedragen de kosten circa € 261.000. De verwachting is dat deze aanvragen vrijwel allemaal leiden tot inwilliging. Inschatting is daarom dat deze niet of nauwelijks kosten voor bezwaar tot gevolg hebben.
Het voorgaande betekent dat de implementatie van de wijzigingsrichtlijn naar schatting op structurele basis € 270.000 + € 261.000 = € 531.000 per jaar zal kosten vanaf de inwerkingtreding van deze wet. Daarnaast zal er naar schatting nog eenmalig een kostenpost zijn van € 480.000.
Administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven
Naar schatting zullen 6400 burgers te maken krijgen met een informatieverplichting in het kader van deze richtlijn. Het gaat om 4000 aanvragers en 2400 indieners van een bezwaarschrift.
Voor de aanvragers zullen dezelfde administratieve lasten gaan gelden als thans gelden voor de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, omdat op grond van de richtlijn dezelfde voorwaarden moeten gelden. Voor het verblijf in Nederland als tweede lidstaat gelden eveneens – dwingend – dezelfde voorwaarden en mitsdien ook dezelfde administratieve lasten als in geval van een reguliere migrant die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aanvraagt. Het aantal uren bedraagt naar schatting 31.782 en de kosten zullen naar schatting circa € 10.640 zijn.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A (artikel 1)
In de voorgestelde aanpassing van onderdeel p van artikel 1 wordt tot uitdrukking gebracht dat het toepassingsbereik van de richtlijn is verruimd naar personen die internationale bescherming genieten. Hiervoor wordt behalve naar richtlijn nr. 2003/109/EG ook naar de wijzigingsrichtlijn nr. 2011/51/EU verwezen. Een langdurig ingezetene is een vreemdeling die door Nederland op grond van deze gewijzigde richtlijn in het bezit is gesteld van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, of een vreemdeling die door een andere lidstaat van de Europese Unie in het bezit is gesteld van een dergelijke Europese verblijfsvergunning en zich daarmee in Nederland heeft gevestigd.
Onderdeel B (artikel 8)
In artikel 8 zijn de onderdelen b, d en g aangevuld met een toevoeging waaruit blijkt dat ook de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of de tijd tussen het indienen van de aanvraag en de beslissing op de aanvraag een vorm van rechtmatig verblijf oplevert. Aangezien de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen bij de implementatie van richtlijn 2003/109/EG in de vorm van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (met daarop de aantekening «EG-langdurig ingezetene») werd verleend,4 was aanpassing van artikel 8, onderdelen b en g niet nodig. Nu de EU-verblijfsvergunning echter op grond van het nieuw in te voeren artikel 45a zal worden verleend dienen deze onderdelen van artikel 8 te worden uitgebreid.
In onderdeel b (de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd) is de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zonder beschermingsaantekening opgenomen. Hierdoor kan een verwijzing naar rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd tevens een verwijzing naar de niet-asielgerelateerde EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen inhouden. Aan onderdeel d (de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd) is de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening toegevoegd. De wijziging van onderdeel g stelt veilig dat ook de proceduretijd in afwachting van de beslissing op de aanvraag van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als rechtmatig verblijf wordt aangemerkt.
Onderdeel C (artikel 17)
De aanpassing betreft een terminologische correctie die verband houdt met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 (PbEU 2010, C 83/13). Het Verdrag van Lissabon wijzigt het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Het laatste verdrag heet nu: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het gevolg is dat de Europese Unie de Europese Gemeenschap heeft opgevolgd, waarvan de uitgebreide bevoegdheden zijn overgegaan op de EU. Waar voorheen sprake was van een EG-verblijfsvergunning, waarvan de grondslag in een richtlijn lag die tot stand was gekomen op basis van het EG-verdrag, is dat nu niet meer het geval. Het gaat sinds de verdragswijziging niet meer om een EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen maar om een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Onderdeel D (artikel 19)
Aan artikel 19 is een zinsnede toegevoegd. Deze zinsnede ziet op de gevallen waarin de houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, verleend door een eerste lidstaat op grond van asielbescherming, zich in Nederland vestigt. Als de verantwoordelijkheid voor de asielbescherming van de vreemdeling op grond van de Europese Overeenkomst geacht wordt aan Nederland te zijn overgedragen, moet de vreemdeling ook in het bezit worden gesteld van een asielgerelateerde verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die Nederland aanvankelijk aan de uit een eerste lidstaat afkomstige langdurig ingezetene heeft verleend, wordt ingetrokken en in plaats daarvan wordt ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Zie verder de toelichting op de onderdelen J en K (artikel 28 en 33, onder d).
Onderdeel E (artikel 20, eerste lid)
Het eerste lid van artikel 20 wordt op twee punten aangepast, die beide verband houden met het onderbrengen van de status van langdurig ingezetene in een aparte afdeling in de Vw 2000. Ten eerste wordt de mogelijkheid een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te wijzigen geschrapt. De mogelijkheid een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te wijzigen was nodig omdat er op grond van artikel 20 twee verschillende soorten verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd konden worden verleend. Ten eerste kon een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen worden verleend indien zich geen afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 21 voordeed. Ten tweede kon de nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend indien was voldaan aan de voorwaarden van artikel 21a. Het verschil tussen deze vergunningen bleek uit de aantekening die op het document werd geplaatst. Het wijzigen van de vergunning betekende in feite het wijzigen van de aantekening «EG-langdurig ingezetene», wat zowel op verzoek van de vreemdeling kon gebeuren als ook wanneer de status van langdurig ingezetene werd ingetrokken. Nu de verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen geen onderdeel meer uitmaakt van artikel 20, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet meer worden gewijzigd. De onderdelen a en b zijn dienovereenkomstig aangepast.
De gronden voor verlies of intrekking van de EU-status van langdurig ingezetene staan in artikel 9 van de richtlijn. Uit het zevende lid van dat artikel blijkt dat, indien het verlies of de intrekking van de status van langdurig ingezetene niet leidt tot verwijdering van het grondgebied, Nederland betrokkene toestaat op het grondgebied te verblijven, indien hij voldoet aan de voorwaarden die de nationale wetgeving hieraan stelt en behoudens gevaar voor de openbare orde of veiligheid. In dergelijke gevallen werd tot nog toe ambtshalve getoetst of betrokkene nog voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van artikel 21a. Was dit het geval dan werd de verblijfsvergunning gewijzigd. De praktijk om bij intrekking van de EU-status ambtshalve te toetsen zal worden voortgezet. Bij de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een langdurig ingezetene die geen internationale bescherming geniet, zal worden getoetst of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze vergunning zal in voorkomende gevallen ambtshalve worden verleend. Het nieuwe onderdeel c ziet hierop.
Onderdelen F en G (artikel 21 en 21a)
Nu de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen – apart van de nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – in een nieuwe afdeling in hoofdstuk 3 wordt ondergebracht en de voorwaarden voor de verlening ervan in het nieuwe artikel 45b worden neergelegd, zijn de bepalingen betreffende de door Nederland te verlenen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening «EG-langdurig ingezetene» in afdeling 3 van hoofdstuk 3 overbodig geworden. Dit betekent dat artikel 21, waar thans nog de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening «EG-langdurig ingezetene» in staan, terug wordt gebracht naar de tekst van vóór de implementatie van richtlijn nr. 2003/109/EG. Artikel 21a, waarin aanvullend aan de voorwaarden voor de Europese verblijfsvergunning de voorwaarden voor verlening van de nationale verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zijn opgenomen, kan vervallen. De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zullen weer in artikel 21 komen te staan; de voorwaarden voor verlening van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen komen in artikel 45b terecht.
Het gewijzigde eerste lid van artikel 21 bevat wederom dezelfde zes onderdelen als voor de wetswijziging in het kader van de implementatie van richtlijn 2003/109/EG. Voor de toelichting bij deze onderdelen wordt verwezen naar pagina 32 van de Memorie van Toelichting bij de Algehele herziening van de Vreemdelingenwet.5 Bij onderhavige wijziging van het artikel is van de gelegenheid gebruik gemaakt de volgorde van de onderdelen aan te passen, om de inhoudelijke samenhang te vergroten. Onderdeel g ziet op de verplichting het inburgeringsexamen te behalen. Voor de toelichting op het inburgeringsvereiste, zoals dit sinds 1 januari 2010 geldt voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aanvragen, wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet inburgering6 en de toelichting op de wijziging van artikel 21 in verband met de wijziging van de wet inburgering, die op 1 januari 2013 in werking is getreden.7
Ook de in het tweede tot en met het vijfde lid neergelegde uitzonderingsgronden en de delegatiegrondslag in het zesde lid komen overeen met het oorspronkelijke artikel 21. In het tweede lid, evenals in de aanhef van het eerste lid, is aan de soorten van rechtmatig verblijf die een vreemdeling voorafgaand aan de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd moet hebben genoten om hiervoor in aanmerking te kunnen komen, ook het verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor EU-langdurig ingezetenen opgenomen, dat in de onderdelen b en d is toegevoegd aan artikel 8.
Onderdeel H (artikel 22)
De intrekkingsgronden voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen komen in het nieuwe artikel 45d te staan. Dit betekent dat artikel 22 slechts de intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bevat. De tekst van het artikel is daarom teruggebracht tot de tekst zoals die luidde voor de implementatie van richtlijn 2003/109/EG. Deze intrekkingsgronden die in het tweede lid zijn opgenomen zijn inhoudelijk niet gewijzigd. Voor de toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar pagina 32 van de Memorie van Toelichting bij de Algehele herziening van de Vreemdelingenwet.8
Het nieuwe eerste lid ziet op de gevallen waarin een vreemdeling zich met zijn EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, afgegeven door een eerste lidstaat, die de langdurig ingezetene tevens internationale bescherming heeft verleend, in Nederland vestigt. Indien op grond van de Europese Overeenkomst de verantwoordelijkheid voor de (internationale bescherming van de) vreemdeling geacht wordt aan Nederland te zijn overgedragen, zal betrokkene ook een asielgerelateerde verblijfsvergunning dienen te krijgen. Indien de vreemdeling dan in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt deze vergunning ingetrokken en ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleend. Zie verder de toelichting op de onderdelen J en K (artikel 28 en 33, onder d).
Onderdeel I (artikel 25)
Artikel 25 ziet op de termijnen waarbinnen een beschikking op een aanvraag van een verblijfsvergunning regulier moet worden gegeven. Naast de termijnen die op grond van nationaal recht gelden en de voorwaarden waaronder deze termijnen kunnen worden verlengd, zijn ook de afwijkende termijnen die de richtlijn langdurig ingezetenen stelt in dit artikel verwerkt. Door het onderbrengen van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een aparte afdeling en de daarmee samenhangende wijziging van artikel 20 kan onderdeel e van het eerste lid vervallen. De mogelijkheid tot wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zonder de aantekening «EG-langdurig ingezetene» in eenzelfde verblijfsvergunning met deze aantekening bestaat in de nieuwe systematiek immers niet meer.
De termijnen die de richtlijn langdurig ingezetenen stelt voor de afgifte van een verblijfsvergunning door de tweede lidstaat van verblijf aan de langdurig ingezetene afkomstig uit een eerste lidstaat zijn relevant voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Artikel 19, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt dat de nationale autoriteiten voor de behandeling van een dergelijke aanvraag over een termijn van vier maanden beschikken, welke in uitzonderlijke gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag, voor ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Deze bepaling was reeds geïmplementeerd in het vierde lid, door te stellen dat de aanvraag van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid, in afwijking van het eerste lid binnen vier maanden moet worden gegeven en dat deze termijn in afwijking van het tweede lid met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Het vierde lid wordt nu zodanig gewijzigd dat dit volledig in overeenstemming is met te tekst van artikel 19, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Aan de mogelijkheid de termijn met ten hoogste drie maanden te verlengen wordt toegevoegd dat dit slechts mogelijk is in bijzondere omstandigheden die verband houden met de complexiteit van de aanvraag. Zonder deze toevoeging is de nationale uitzonderingsgrond uit het tweede lid van toepassing en kan de termijn slechts worden verlengd, indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is. De mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn komt overigens behalve in artikel 19, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen ook in artikel 7, tweede lid, voor. Hier betreft het de termijn waarin op de aanvraag om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen moet worden beslist. In artikel 7 is sprake van «bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek» en in artikel 19, eerste lid, gaat het om «uitzonderlijke gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag». In de Engelse vertaling wordt in beide bepalingen gesproken over «exceptional circumstances linked to the complexity of the examination of the application». Er kan dus van uit worden gegaan dat de verlengingsgrond in beide situaties dezelfde dient te zijn. Omwille van de conformiteit is er daarom voor gekozen om in artikel 25, vierde lid, en in artikel 45g, tweede lid, dezelfde formulering aan te houden; te weten «bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag».
Onderdelen J, K en L (artikel 28 en 33, onder d, en 34)
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 28, 33 en 34 houden verband met de overdracht van de (verantwoordelijkheid voor de) internationale bescherming van de langdurig ingezetene aan Nederland als tweede lidstaat van verblijf op grond van de Europese Overeenkomst. Het al dan niet overnemen van de verantwoordelijkheid voor de bescherming van personen die internationale bescherming genieten valt blijkens overweging 9 van de preambule van richtlijn 2011/51/EU weliswaar buiten de werkingssfeer van deze richtlijn, maar de richtlijn langdurig ingezetenen houdt in de nieuwe artikelen 8, zesde lid en 19 bis wel rekening met een mogelijke overdracht van de (verantwoordelijkheid voor de) internationale bescherming overeenkomstig de desbetreffende internationale instrumenten of overeenkomstig nationaal recht. Voor Nederland is de eerste mogelijkheid relevant aangezien Nederland partij is bij de genoemde Europese Overeenkomst. Dit verdrag gaat voornamelijk over de verantwoordelijkheid van de overeenkomstsluitende staten om aan vluchtelingen in de zin van het Vluchtelingenverdrag en/of het bijbehorend Protocol een reisdocument te verschaffen in de zin van artikel 28 van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) (hierna: Vluchtelingenverdrag), het zogenaamde vluchtelingenpaspoort. De verplichting een vluchtelingenpaspoort af te geven gaat over op een tweede staat als de vreemdeling met instemming van de autoriteiten twee jaar feitelijk en onafgebroken legaal verblijf heeft gehad in die tweede lidstaat, als de tweede lidstaat de vreemdeling verblijf op een permanente basis heeft toegestaan, als de tweede lidstaat de vreemdeling verblijf toestaat voor een periode langer dan de geldigheidsduur van het door de eerste lidstaat afgegeven vluchtelingenpaspoort of als de tweede ontvangststaat geen terugname kan claimen bij de eerste ontvangststaat. Tot nog toe deed dit soort situaties zich nauwelijks voor. Door de uitbreiding van de werkingssfeer van de richtlijn langdurig ingezetenen naar internationaal beschermden is te verwachten dat hier verandering in komt. De overdracht van de verantwoordelijkheid voor een vluchtelingenpaspoort aan Nederland zal zich in ieder geval voordoen wanneer een langdurig ingezetene met internationale bescherming, verleend door een eerste lidstaat, welke lidstaat partij is bij de overeenkomst, zich op grond van zijn Europese status voor langdurig ingezetenen en de verleende vergunning regulier voor bepaalde tijd minimaal twee jaar in Nederland vestigt.
Hoewel het verdrag slechts ziet op de (overdracht van de) verantwoordelijkheid voor de afgifte van het vluchtelingenpaspoort en toegang en verblijf onderworpen blijven aan de nationale vreemdelingenwetgeving, zijn de afgifte van een vluchtelingenpaspoort en de verlening van een verblijfsvergunning asiel niet te scheiden. De eerste reden hiervoor is dat artikel 11 van de Paspoortwet de afgifte van een vluchtelingenpaspoort koppelt aan toelating ingevolge een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd. De tweede reden heeft te maken met het Nederlandse systeem waarin de verblijfsvergunningen regulier en asiel van elkaar zijn gescheiden. De afgifte en het bezit van een vluchtelingenpaspoort aan de houder van een verblijfsvergunning regulier verdraagt zich niet met de systematiek van de Vw 2000 waarin een duidelijk onderscheid bestaat tussen een verblijfsvergunning verleend op asielgronden en een verblijfsvergunning verleend op andere gronden. Voorts blijkt uit de Memorie van Toelichting inzake de goedkeuring van de Europese Overeenkomst dat, als de verantwoordelijkheid voor een door eerste ontvangststaat erkende vluchteling eenmaal is overgenomen, hij dan als vluchteling in Nederland zal worden toegelaten en hij, zoals artikel 5 van de overeenkomst verlangt, uit dien hoofde recht heeft op een paspoort voor vluchtelingen en op de met die status verbonden bescherming en rechtspositie.9
Gelet op het bovenstaande is er voor gekozen ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd mogelijk te maken. Deze ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning asiel zal slechts mogelijk zijn in de situatie zoals hieronder beschreven:
Een vreemdeling die in een eerste EU-lidstaat internationale bescherming geniet en de status van langdurig ingezetene heeft verworven, vestigt zich vervolgens op grond van deze Europese status in Nederland. Nederland verleent betrokken vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De internationale bescherming wordt (nog) door de eerste EU-lidstaat verleend. Indien het om een EU-lidstaat gaat die tevens partij is bij de Europese Overeenkomst, kan betrokken vluchteling in de hierboven uiteengezette gevallen van overdracht van de verantwoordelijkheid in aanmerking komen van een door Nederland afgegeven vluchtelingenpaspoort. Slechts wanneer er daadwerkelijk sprake is van een aanvraag van een vluchtelingenpaspoort en Nederland gehouden is dit af te geven, zal de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken en ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zal ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden verleend.
Aan artikel 33 wordt een onderdeel d toegevoegd dat het mogelijk maakt het verblijf dat een langdurig ingezetenen afkomstig uit een eerste lidstaat, aan wie na verloop van tijd op grond van de Europese Overeenkomst ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en wiens aanvankelijk verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ingetrokken, aan te merken als verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na vijf jaar rechtmatig verblijf kan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden aangevraagd.
Om het voor deze groep vreemdelingen niet onmogelijk te maken na vijf jaar rechtmatig verblijf, eerst op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en daarna op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verkrijgen wordt in artikel 34 opgenomen dat de periode van rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt gelijkgesteld met het verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Overigens kunnen deze vreemdelingen na vijf jaar rechtmatig verblijf ook de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in Nederland aanvragen. Indien deze vergunning wordt verleend, wordt de vreemdeling niet daarnaast nog in het bezit gesteld van een nationale verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
Onderdeel K (artikel 33, onder c)
Aan artikel 33 wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd dat het mogelijk maakt in een specifieke situatie ambtshalve een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen. Het gaat om vreemdelingen die een door Nederland verleende EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen hebben, welke vervolgens op grond van artikel 45d wordt ingetrokken. Artikel 9, zevende lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen schrijft voor dat, indien het verlies of de intrekking van de status van langdurig ingezetene niet leidt tot verwijdering van het grondgebied, Nederland betrokkene toestaat op het grondgebied te verblijven, indien hij voldoet aan de voorwaarden die de nationale wetgeving hieraan stelt en behoudens gevaar voor de openbare orde of veiligheid. Dit betekent dat bij intrekking van de EU-verblijfsvergunning van een langdurig ingezetene met internationale bescherming dient te worden getoetst of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Het ambtshalve toetsen aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is wenselijk om de volgende redenen: Ten eerste kan een vreemdeling die niet eerder een verblijfsvergunning op grond van internationale bescherming heeft gehad alleen een aanvraag indienen voor en in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De EU-status van langdurig ingezetene kenmerkt zich echter juist door het feit dat de houder ervan reeds duurzaam (minimaal vijf jaar) in een lidstaat heeft verbleven en banden met die lidstaat heeft opgebouwd. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ligt na een periode van rechtmatig verblijf van minimaal vijf jaar dan ook niet voor de hand. Daarnaast zou er voor de vreemdeling wiens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen wordt ingetrokken een zogenaamd «verblijfsgat» ontstaan voor de periode tussen de intrekking van de verblijfsvergunning en de verlening van een nieuwe verblijfsvergunning asiel. Dit verblijfsgat heeft de consequentie dat de periode van rechtmatig verblijf die van belang is voor naturalisatie en voor de aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd opnieuw begint te tellen. Daarnaast kan de vreemdeling als gevolg van de beëindiging van zijn rechtmatig verblijf, hoe kort ook, in de problemen raken met werkgevers en uitkeringsinstanties. Ten slotte is de verplichting tot het indienen van een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet bevorderlijk voor het streven de aantallen (onnodige) aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning terug te dringen.
Onderdeel M (artikel 44)
In de richtlijn is in een nieuwe alinea in het tweede lid van artikel 4 een speciale bepaling opgenomen met betrekking tot de berekening van de duur van het vereiste van vijf jaar legaal verblijf van degenen die internationale bescherming genieten. Die bepaling houdt in dat ten minste de helft van de periode tussen de datum van de aanvraag van internationale bescherming en de datum van de (positieve) beslissing in aanmerking wordt genomen bij die berekening en dat de gehele periode in aanmerking wordt genomen als deze meer dan 18 maanden bedraagt.
Deze bepaling heeft in de Nederlandse situatie slechts een beperkt belang, aangezien de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het huidige artikel 44, tweede lid, in het algemeen wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Dit kan als volgt worden toegelicht.
Verblijf hangende de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt in de Nederlandse situatie aangemerkt als zijnde een formeel beperkt verblijfsrecht in de zin van artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Zolang daarvan sprake is, is de richtlijn niet van toepassing op de betrokken vreemdeling (zie voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook artikel 3, onder d, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Ingeval bij de (definitieve) beslissing op de betreffende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt vastgesteld dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, wordt de verblijfsvergunning op grond van het huidige artikel 44, tweede lid, verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Als gevolg daarvan wordt de richtlijn langdurig ingezetenen alsnog op de vreemdeling van toepassing en wordt de gehele verblijfsperiode hangende de beslissing op de aanvraag betrokken bij de berekening van de duur van het in aanmerking te nemen verblijf, bedoeld in artikel 4 van de richtlijn langdurig ingezetenen.
Aanvragers die pas hangende hun procedure waarin zij om bescherming hebben verzocht zijn gaan voldoen aan de voorwaarden voor internationale bescherming, nemen hierin een uitzonderingspositie in. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geval dat tijdens het verblijf van de vreemdeling buiten het land van herkomst de omstandigheden in het land van herkomst zodanig wijzigen door een machtswisseling dat de vreemdeling bij terugkeer gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. In deze gevallen wordt de verblijfsvergunning onder de huidige wet niet verleend met terugwerkende kracht tot en met de datum waarop de aanvraag is ontvangen, maar met ingang van de datum waarop de aanvrager aan de voorwaarden is gaan voldoen. Deze regeling kan op gespannen voet staan met de richtlijn, met name in de gevallen waarin de aanvrager pas laat in de procedure aan de voorwaarden is gaan voldoen. De tijd waarin de aanvrager in afwachting was van de beslissing wordt dan immers niet omgezet in legaal verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en kan daarmee ook niet worden meegerekend voor de periode van vijf jaar rechtmatig verblijf die recht geeft op de status van langdurig ingezetenen. De richtlijn schrijft echter voor dat minimaal de helft van de proceduretijd moet worden meegerekend.
Het is van belang te voorkomen dat er een conflict met de richtlijn ontstaat, dat de beslispraktijk te maken zal krijgen met ingewikkelde termijnberekeningen en dat de vreemdeling onnodig in onzekerheid komt te verkeren over het moment waarop hij in aanmerking komt voor de status van langdurig ingezetene. Daarom wordt voorgesteld om in artikel 44 de bepaling te schrappen dat de verblijfsvergunning op aanvraag pas kan worden verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen.
Onderdeel N (artikelen 45a tot en met 45h)
Afdeling 5
De EU-status van langdurig ingezetenen
Artikel 45a
Het voorgestelde eerste artikel van de nieuwe afdeling 5 van hoofdstuk 3, over de EU-status van langdurig ingezetenen, geeft de minister de bevoegdheid om op aanvraag een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te verlenen of te wijzigen of de aanvraag buiten behandeling te stellen. Ook kan de minister de verblijfsvergunning ambtshalve wijzigen of intrekken. Het wijzigen van de verblijfsvergunning ziet op het wijzigen, toevoegen of verwijderen van de aantekening op het verblijfsdocument waaruit blijkt dat de langdurig ingezetene internationale bescherming geniet. De status van langdurig ingezetene kan worden verkregen indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, waarvan 5 jaar ononderbroken verblijf de belangrijkste is. De achtergrond (asiel of regulier) van de betrokken vreemdeling is voor de toekenning van de status van langdurig ingezetene niet van belang. Personen die internationale bescherming genieten moeten de status van langdurig ingezetene kunnen verwerven onder dezelfde voorwaarden als andere onderdanen van derde landen.10 Wordt de status van langdurig ingezetene echter toegekend aan een vreemdeling die internationale bescherming geniet, dan moet dit duidelijk uit het verblijfsdocument blijken, door middel van de aantekening «Internationale bescherming verleend op [datum] door Nederland». Deze aantekening heeft tot doel andere lidstaten op de hoogte te brengen van de beschermingsachtergrond van de betrokken persoon, in verband met het beginsel van non-refoulement.11 Met het oog op dit beginsel geldt er een hogere mate van bescherming bij de voorgenomen verwijdering van het grondgebied van een lidstaat naar een andere lidstaat van de Europese Unie en bij de voorgenomen verwijdering van het grondgebied van de Europese Unie. De rechtspositie tussen een langdurig ingezetene met de aantekening van internationale bescherming verschilt daarmee van de rechtspositie van een langdurig ingezetene zonder een dergelijke aantekening. Wijziging van de vergunning kan ambtshalve plaatsvinden in gevallen waarin de internationale bescherming van de langdurig ingezetene is komen te vervallen of wanneer een andere lidstaat de internationale bescherming voor de vreemdeling van Nederland over neemt. Ook is het denkbaar dat de aantekening alsnog op het verblijfsdocument wordt geplaatst als aan een vreemdeling in eerste instantie een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zonder aantekening is verleend en later blijkt dat hij toch internationale bescherming geniet.
Artikel 45b
In het nieuwe artikel 45b zijn de voorwaarden opgenomen waaraan moet zijn voldaan om de EU-status van langdurig ingezetene te kunnen verkrijgen. Het eerste lid brengt tot uitdrukking welke soorten verblijf direct voorafgaand aan de aanvraag geen recht geven op de EU-status van langdurig ingezetene omdat de richtlijn langdurig ingezetenen niet op vreemdelingen met een dergelijk verblijfsrecht van toepassing is. In het tweede lid zijn in grote lijnen de gronden opgenomen waarop de toekenning van de EU-status van langdurig ingezetenen kan worden geweigerd. De aanvraag tot het verlenen van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen kan slechts worden afgewezen op één of meer van deze gronden. Deze voorwaarden hebben betrekking op de termijn van het ononderbroken en rechtmatig verblijf van vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag (artikel 4, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezetenen), de afwezigheid in die periode van het Nederlandse grondgebied (artikel 4, derde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen), het beschikken over voldoende en duurzame middelen van bestaan (artikel 5, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezetenen), het ontbreken van gevaar voor de openbare orde en openbare veiligheid (artikel 6, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen), het beschikken over een toereikende ziektekostenverzekering (artikel 5, eerste lid, onder b, van de richtlijn langdurig ingezetenen) en de inburgeringsverplichting (artikel 5, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Het derde lid ziet op de berekening van de periode van vijf jaar, waarbij verblijf van tijdelijke aard niet meetelt (artikel 4, tweede lid in samenhang met artikel 3, tweede lid, onder e en f van de richtlijn langdurig ingezetenen).
In het Vb 2000 zullen regels worden gesteld omtrent de gronden uit het eerste en tweede lid.
Artikel 3 van de richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt het toepassingsbereik ervan. De richtlijn is uitsluitend van toepassing op onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven (artikel 3, eerste lid van de richtlijn langdurig ingezetenen), maar niet op onderdanen van derde landen die in Nederland verblijven voor studie of beroepsopleiding, dan wel voor een (ander) tijdelijk verblijfsdoel, als beschermde uit hoofde van een andere vorm van bescherming dan internationale bescherming, of als geprivilegieerd vreemdeling (artikel 3, tweede lid, onder a tot en met f, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Om hier uitvoering aan te geven wordt in het eerste lid bepaald welke soorten verblijfsrecht op het moment van de aanvraag geen recht geven op de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
In onderdeel a van het eerste lid wordt artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen geïmplementeerd. Ten eerste gaat het daarin om personen die in een lidstaat verblijven uitsluitend om redenen van tijdelijke aard. Artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn geeft enkele voorbeelden, maar geen limitatieve opsomming van tijdelijke verblijfsdoelen. Weliswaar zou aan het – enuntiatieve – karakter van die opsomming kunnen worden getwijfeld omdat in de Nederlandse taalversie van de richtlijn verblijfsdoelen worden opgesomd die telkens worden voorafgegaan door het woord «als», maar die twijfel wordt geheel weggenomen, doordat in de overige taalversies is vermeld «par exemple en tant que» (in de Franse tekst), «such as» (in de Engelse), «por ejemplo» (in de Spaanse) en «wie etwa» (in de Duitse tekst). De Nederlandse taalversie van de richtlijn langdurig ingezetenen is onder meer op dit punt gerectificeerd (PbEU 2006, L 169/60). Om ervoor te zorgen dat personen die uitsluitend om redenen van tijdelijke aard in Nederland verblijven niet in aanmerking komen voor de EU-status, worden personen uitgezonderd die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke is verleend in verband met een verblijfsrecht van tijdelijke aard. De regeling van de tijdelijke verblijfsdoelen in artikel 3.5 van het Vb 2000 bepaalt dat verblijfsdoelen kunnen worden aangemerkt als tijdelijk. Indien een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op een tijdelijke grond is verleend kan de houder ervan geen aanspraak maken op de EU-status van langdurig ingezetene. Echter, op 18 oktober 2012 heeft het Europese Hof van Justitie in het arrest-Mangat Singh,12 waarin een prejudiciële vraag over de betekenis van het begrip «formeel beperkte verblijfsvergunning» aan de orde was, onder meer duidelijk gemaakt dat alleen sprake is van een tijdelijk verblijfsrecht in de zin van richtlijn 2003/109/EG, indien dit verblijfsrecht ook naar zijn aard tijdelijk is. Verblijfsrechten uit artikel 3.5 Vb 2000, die ongelimiteerd kunnen worden verlengd zonder uitzicht te geven op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zijn naar hun aard niet tijdelijk. Deze verblijfsrechten mogen dan ook niet langer worden aangemerkt als tijdelijk in de zin van artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen.
Ook onderdeel b van het eerste lid voorziet in omzetting van artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Het gaat om een zogenaamd «formeel beperkt» verblijfsrecht. De zinsnede: «in gevallen waarin de verblijfsvergunning formeel beperkt is» is in de richtlijn langdurig ingezetenen en de preambule niet nader omschreven. Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn langdurig ingezetenen13 kon er in twee situaties sprake zijn van een verblijfsrecht dat werd aangemerkt als formeel beperkt. Ten eerste viel hieronder: het rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, van de beslissing op bezwaar of beroep, alsmede indien tegen de uitzetting beletselen bestaan, dan wel gedurende de periode waarin de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om aangifte te doen van een strafbaar feit met het oog op de vervolging van mensenhandel, bedoeld in achtereenvolgens de onderdelen f, g, h, j en k, van artikel 8 Vw 2000. Ten tweede kon het gaan om verblijfsvergunningen welke werden verleend voor verblijfsdoelen die bij of ingevolge artikel 3.5 Vb 2000 werden aangemerkt als tijdelijk. Artikel 3.5 bevat immers categorieën verblijfsdoelen die naar hun aard tijdelijk zijn, zoals verblijf als au pair, maar ook verblijfsdoelen die als tijdelijk zijn aangemerkt omdat daarbij het uitzicht op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ontbreekt, zoals verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. In de praktijk werd slechts het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar (artikel 3.5, eerste lid, onder d) aangemerkt als formeel beperkt verblijfsdoel. Voorts wees de Regering er in de Memorie van Toelichting op dat de Nederlandse invulling van het begrip «formeel beperkt» onder voorbehoud van een anders luidende uitleg van het Europese Hof van Justitie was, aangezien hier ten tijde van de implementatie van de richtlijn langdurig ingezetenen op Europees niveau geen helderheid over bestond. Het Europese Hof van Justitie heeft hieromtrent op 18 oktober 2012 meer duidelijkheid gegeven in het hierboven reeds genoemde arrest- Mangat Singh. In dit arrest bepaalt het Hof dat een formeel beperkte verblijfsvergunning in de zin van het nationale recht van een lidstaat, waarvan de formele beperking niet belet dat de betrokken onderdaan van een derde land zich duurzaam in de betrokken lidstaat vestigt, niet kan worden aangemerkt als een formeel beperkte verblijfsvergunning in de zin van artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Indien dit wel het geval zou zijn dan zou dit immers het doel en het nuttig effect van de richtlijn (de integratie van onderdanen van derde landen die duurzaam in de lidstaten zijn gevestigd) in gevaar brengen. Voor de Nederlandse situatie betekent dit dat tijdelijke verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.5 van het Vb 2000, die als formeel beperkt worden aangemerkt en waarvan de geldigheid voor achtereenvolgende tijdvakken kan worden verlengd, ook gedurende meer dan vijf jaar, niet formeel beperkt kunnen zijn in de zin van artikel 3, tweede lid, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Het arrest-Mangat Singh heeft als gevolg dat in Nederland het begrip «formeel beperkt verblijfsrecht» enkel nog geldt voor de proceduretijd in afwachting van een verblijfsvergunning.
Het eerste lid, onderdeel c, strekt tot omzetting van artikel 3, tweede lid, onder f, van de richtlijn langdurig ingezetenen, waarbij bijzonder geprivilegieerden worden uitgesloten.
Onderdeel d strekt ertoe (gedeeltelijk) uitvoering te geven aan artikel 3, tweede lid, onder b en c, van de richtlijn langdurig ingezetenen. In deze bepalingen worden personen van de toepassing van de richtlijn uitgesloten die toestemming hebben om in een lidstaat te verblijven uit hoofde van tijdelijke, dan wel andere vormen van bescherming dan internationale bescherming. Ook vreemdelingen die op een van deze gronden een beslissing over hun status afwachten vallen niet onder de richtlijn. Houders van een asielvergunning die is verleend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard (artikel 29, eerste lid, onder c), of op grond van het categoriaal beschermingsbeleid (artikel 29, eerste lid, onder d) kunnen geen aanspraak maken op een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Vreemdelingen die de beslissing op een aanvraag tot verlening van een vergunning op een van deze gronden afwachten, hebben in de Nederlandse situatie een verblijfsrecht dat formeel beperkt is. De gedeelten van artikel 3, tweede lid, onder b en c, van de richtlijn langdurig ingezetenen die hierop zien, zijn reeds omgezet in onderdeel b.
Door middel van onderdeel e van het eerste lid worden ook de na- of meereizende gezinsleden van personen die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben die niet is verleend uit hoofde van internationale bescherming uitgesloten van het verkrijgen van de EU-status van langdurig ingezetene.
Het tweede lid bevat de voorwaarden voor toekenning van de EU-status van langdurig ingezetene. Het belangrijkste criterium voor de verwerving van de EU-status van langdurig ingezetene is de duur van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat, waarbij het moet gaan om een langdurig en onafgebroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft gekregen.14 Dit houdt in dat de vreemdeling onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van de aanvraag gedurende ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken in Nederland moet hebben verbleven (artikel 4, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Met de wijzigingsrichtlijn is het toepassingsbereik van de richtlijn langdurig ingezetenen verruimd naar personen die internationale bescherming genieten. Deze voorwaarde van vijf jaar legaal verblijf lijdt geen uitzondering en is omgezet in onderdeel a.
Aan het eerste lid van artikel 4 van de richtlijn langdurig ingezetenen is een nieuw lid, lid 1 bis, toegevoegd. Hierin is bepaald dat de EU-status van langdurig ingezetene niet op basis van internationale bescherming wordt toegekend indien de internationale bescherming is ingetrokken of beëindigd of indien is geweigerd deze te verlengen, overeenkomstig artikel 14, derde lid, en artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn. De in deze bepalingen opgenomen intrekkings- en niet-verlengingsgronden zijn in artikel 32, eerste lid, onder a en onder c, en tweede lid, van de Vw 2000 geïmplementeerd en voorts in artikel 3.105c en artikel 3.105f van het Vb 2000. Het volgt uit de artikelen 34 en 35 van de wet dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op een van deze gronden kan worden afgewezen dan wel ingetrokken. De afwijzing dan wel intrekking van deze vergunning in verband met artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vindt plaats op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens, dan wel het hebben achtergehouden van gegevens. Indien tijdens de behandeling van de aanvraag van de verblijfsvergunning van EU-langdurig ingezetene blijkt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet worden ingetrokken dan wel niet verlengd of dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van de aanvrager moet worden ingetrokken, zal deze vergunning met terugwerkende kracht worden ingetrokken. Dit houdt in dat de aanvrager niet aan het criterium voldoet dat er op het moment van de aanvraag sprake is van vijf jaar ononderbroken en rechtmatig verblijf en dat de aanvraag om de verblijfsvergunning van EU-langdurig ingezetene op deze grond zal worden afgewezen.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen wordt niet elke vorm van rechtmatig verblijf in aanmerking genomen voor de berekening van de vereiste duur van verblijf. Het al dan niet meetellen van verblijf voor de termijn van vijf jaar wordt geregeld in het derde lid. Het verblijf in Nederland van vijf jaar moet in beginsel ononderbroken zijn. De richtlijn langdurig ingezetenen laat daarop enkele uitzonderingen toe. Periodes van afwezigheid uit Nederland vormen geen onderbreking van het verblijf en tellen ook mee bij de berekening van de duur van dat verblijf, indien zij minder dan zes achtereenvolgende maanden duren en binnen de periode van vijf jaar niet langer zijn dan in totaal tien maanden (artikel 4, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Deze hoofdregel is opgenomen in het tweede lid, onderdeel b. Daarnaast is het mogelijk om langere perioden van afwezigheid uit Nederland als gevolg van beroepsmatige detachering, al dan niet in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, bij de berekening van de totale verblijfsduur te betrekken (artikel 4, derde lid, derde alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Voorts mag in geval van specifieke of buitengewone redenen van tijdelijke aard en overeenkomstig het nationale recht, worden aanvaard dat een langere periode van afwezigheid geen onderbreking vormt van het verblijf. In die laatstbedoelde gevallen mag bij de berekening van de totale verblijfsduur echter geen rekening worden gehouden met de periode van verblijf buiten Nederland (artikel 4, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Dit zal in het Vb 2000 worden uitgewerkt.
Onderdeel c van het tweede lid bevat het middelenvereiste voor de verkrijging van de status van langdurig ingezetene, zoals dat voortvloeit uit artikel 5, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezetenen. De vreemdeling die de Europese status aanvraagt dient bewijs te overleggen dat hij voor zichzelf en zijn gezinsleden beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en het gezin te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand. De nadere bepalingen omtrent de beoordeling van het middelenvereiste zijn neergelegd in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 van het Vb 2000. Op de voorwaarde van voldoende bestaansmiddelen kan geen uitzondering worden gemaakt. Indien in voorkomende gevallen de EU-status van langdurig ingezetene met voorbijgaan aan de middelentoets zou worden verleend, zou dat in strijd komen met de normen van de richtlijn, wat het vertrouwen van de andere lidstaten in de door Nederland afgegeven EU-status van langdurig ingezetene kan aantasten.
De onderdelen d en e van het tweede lid bevatten de excepties op grond van de openbare orde en de nationale veiligheid. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen mag Nederland om deze redenen weigeren de status van EU-langdurig ingezetene toe te kennen. Bij de besluitvorming moet onder meer rekening worden gehouden met de ernst van de inbreuk, het soort inbreuk, of het gevaar dat van de betrokken vreemdeling uitgaat, en met de duur van het verblijf. Deze factoren zijn in het Nederlandse stelsel verdisconteerd in de zogeheten glijdende schaal, waarin de verblijfsduur van de vreemdeling is gerelateerd aan de ernst van het gepleegde misdrijf. Het in het Nederlandse vreemdelingenrecht gehanteerde openbare orde criterium is derhalve in overeenstemming met deze vereisten en kan ook dienen bij de beoordeling van de aanvraag om toekenning van de Europese status. Voorts moet bij de toepassing van de excepties op grond van de openbare orde en de nationale veiligheid rekening worden gehouden met het bestaan van banden met het land van verblijf. Dit volgt ook uit artikel 8 EVRM, dat reeds is verdisconteerd in de bestaande uitzonderingen ten aanzien van secundaire migranten.
Op grond van het tweede lid, onderdeel f, kan de aanvraag worden afgewezen wegens het ontbreken van een toereikende ziektekostenverzekering. Deze verplichting komt voort uit artikel 5, eerste lid, onder b, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Om voor de EU-status van langdurig ingezetene in aanmerking te komen moet de aanvrager bewijs overleggen dat hij voor zichzelf en de te zijnen laste komende gezinsleden beschikt over een toereikende ziektekostenverzekering voor alle risico’s die in de betrokken lidstaat normaliter voor de eigen onderdanen zijn gedekt. Op deze voorwaarde kan geen uitzondering worden gemaakt. Een toereikende ziektekostenverzekering is ook van belang indien de langdurig ingezetene zich op de voet van hoofdstuk III van de richtlijn langdurig ingezetenen in een andere lidstaat wil vestigen.
Onderdeel g in het tweede lid geeft uitvoering aan artikel 5, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen waarin lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om aan het toekennen van de EU-status van langdurig ingezetene integratievoorwaarden overeenkomstig het nationale recht te stellen. De voorwaarde dat de vreemdeling met succes een inburgeringexamen als bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering moet hebben afgelegd geldt thans voor de nationale verblijfsvergunning (asiel en regulier) voor onbepaalde tijd. Het ligt voor de hand dat deze ook geldt voor het verkrijgen van de EU-status van langdurig ingezetene. Overigens zijn langdurig ingezetenen die al hebben voldaan aan een inburgeringvereiste om de EU-status van langdurig ingezetene in een andere lidstaat te verkrijgen op grond van artikel 15, derde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen uitgezonderd van de inburgeringsplicht. Deze uitzondering is geïmplementeerd in artikel 5, tweede lid, onder c, van de Wet inburgering.
Artikel 4, tweede lid, eerste alinea van de richtlijn langdurig ingezeten bepaalt dat niet elke vorm van legaal verblijf (volledig) wordt meegeteld voor de berekening van de vereiste periode van vijf jaar. Zo telt verblijf uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, verblijf op grond van een formeel beperkt verblijfsrecht, verblijf op grond van een andere vorm van bescherming dan internationale bescherming of als geprivilegieerd vreemdeling niet mee. Ook periodes van verblijf buiten Nederland van zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden tellen niet mee voor de berekening van de vereiste periode van vijf jaar (dit volgt uit artikel 4, derde lid, eerste alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Voor verblijf voor studie of beroepsopleiding geldt een uitzondering, zodat dit voor de helft wel meetelt, indien de student inmiddels een verblijfsvergunning heeft verkregen die hem in staat stelt de EU-status van langdurig ingezetene te verkrijgen (artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Het derde lid ziet op de omzetting van deze bepalingen. Overigens leidt een tussentijdse periode van een dergelijk verblijfsrecht er, behalve dat deze periode niet wordt meegeteld bij de berekening van de periode van vijf jaar, niet toe dat bij beëindiging ervan een nieuwe termijn van vijf jaar begint te lopen, zoals tot nog toe op grond van artikel 21, lid 1, aanhef en onder b, van de Vw 2000 werd aangenomen. In jurisprudentie15is naar voren gekomen dat uit artikel 4, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen niet volgt dat een periode van verblijf dat niet wordt meegerekend voor de termijn van vijf jaar een onderbreking van het legale verblijf vormt. De periode wordt alleen niet meegeteld, zodat een vreemdeling die in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag enige tijd een verblijfsrecht als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen heeft gehad, of langer dan zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven, eenzelfde periode langer legaal en ononderbroken in de lidstaat zal dienen te verblijven om aan de vereisten van artikel 4, eerste lid, van de richtlijn te voldoen.
Het vierde lid bevat de delegatiegrondslag voor de uitwerking van de afwijzingsgronden uit het eerste en tweede lid. Voor het eerste lid zijn met name de regeling van de tijdelijke verblijfsdoelen in artikel 3.5 en de artikelen 3.105c en 3.105f van het Vb 2000 van belang. Voor het tweede lid gaat het over de beoordeling van het middelenvereiste, de excepties op grond van de openbare orde en de nationale veiligheid en de regels over de toepassing van het inburgeringsvereiste. Zo zijn de uitzonderingssituaties waarin het niet behalen van het inburgeringsexamen niet leidt tot afwijzen van de aanvraag opgenomen in artikel 3.107a van het Vb 2000.
Artikel 45c
Artikel 45c strekt tot omzetting van bepalingen uit de wijzigingsrichtlijn die zien op het plaatsen of wijzigen van een aantekening op de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen waaruit blijkt welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielbescherming van de langdurig ingezetene.
In het eerste lid wordt de verplichting tot uitdrukking gebracht om, indien het bij de verlening van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen om een persoon gaat die in Nederland internationale bescherming geniet, dit door middel van een aantekening op het verblijfsdocument kenbaar moet worden gemaakt. Op grond van het nieuwe artikel 8, vierde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen dient Nederland een aantekening te plaatsen, waaruit blijkt dat, en per wanneer Nederland internationale bescherming aan de betrokken vreemdeling heeft verleend. Deze verplichting heeft tot doel andere lidstaten op de hoogte te stellen van de beschermingsachtergrond van de vreemdeling, zodat zij het beginsel van non-refoulement in acht kunnen nemen. In aanmerking voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening komt de vreemdeling die aan alle voorwaarden in artikel 45b voldoet, die tevens op het moment van de aanvraag in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel en die op dat moment ook daadwerkelijk nog internationale bescherming geniet. Hiervoor zal worden getoetst aan artikel 29 van de Vw2000.
Het tweede lid ziet op de praktische uitvoering bij toekenning van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen aan een vreemdeling die reeds in het bezit is van de EU-status van langdurig ingezetene afgegeven door een eerste lidstaat op basis van internationale bescherming in het geval dat de verantwoordelijkheid niet door Nederland is overgenomen. Het gaat dan om de situatie waarin Nederland als tweede lidstaat een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgeeft aan een langdurig ingezetene uit een eerste lidstaat. Het nieuwe artikel 8, vijfde lid, eerste alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen schrijft voor dat uit het door Nederland verstrekte document moet blijken welke lidstaat van de Europese Unie verantwoordelijk is voor de internationale bescherming van de vreemdeling en vanaf wanneer.
Het derde lid strekt tot omzetting van het nieuwe artikel 19bis van de richtlijn langdurig ingezetenen. Nederland is verplicht de aantekening op de door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen te wijzigen indien de internationale bescherming van de betrokken vreemdeling door een andere lidstaat wordt overgenomen en deze lidstaat zelf (nog) geen EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft afgegeven.
Op grond van de delegatiebepaling in het vierde lid zullen in het Vb 2000 nadere regels worden opgenomen over de verplichting van Nederland als tweede lidstaat om bij de eerste lidstaat na te gaan of de informatie omrent de beschermingsaantekening nog juist is (artikel 8, vijfde lid, tweede alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen). Verder zal in het Vb 2000 worden geregeld dat de wijziging van de aantekening door Nederland als eerste lidstaat binnen drie maanden na het verzoek daartoe van de tweede lidstaat moet geschieden (artikel 19bis, derde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen).
Artikel 45d
Artikel 45d verschaft het kader waarbinnen intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen mogelijk is. Zowel de voorwaarden voor de intrekking van de EU-status van langdurig ingezetene (artikel 9 van de richtlijn langdurig ingezetenen) als de normen voor de verwijdering van langdurig ingezetenen (artikel 12 van de richtlijn langdurig ingezetenen) worden in deze bepaling omgezet. De drie nieuwe leden van artikel 12 van de richtlijn langdurig ingezetenen (lid 3 bis, lid 3 ter en lid 3 quater) zullen in het Vb 2000 worden opgenomen.
In het eerste lid van artikel 45d staan de facultatieve intrekkingsgronden voor de EU-status van langdurig ingezetene.
Lid 1, onderdeel a, strekt tot omzetting van artikel 9, eerste lid, onder c, en het vierde lid, derde alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen waarin regels worden gesteld met betrekking tot afwezigheid uit Nederland, onderscheidenlijk de Europese Unie. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder c, van de richtlijn langdurig ingezeten mogen langdurig ingezetenen hun status niet behouden, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden niet op het grondgebied van de Europese Unie verblijven. Het is de lidstaten echter op grond van artikel 9, tweede lid, toegestaan om bij afwezigheid van meer dan twaalf aaneensluitende maanden of bij afwezigheid om specifieke of uitzonderlijke redenen niet tot intrekking over te gaan. Omdat er in een voorkomend geval geen sprake zal blijken te zijn van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, zal in het Vb 2000 worden opgenomen dat intrekking van de vergunning in dat geval achterwege kan blijven. Daarnaast zal worden opgenomen dat in geval van verblijf buiten de Europese Unie, maar nog wel binnen de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen, Liechtenstein) of Zwitserland intrekking eveneens achterwege blijft, tenzij sprake is van verblijf buiten Nederland van langer dan zes jaren.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, tweede alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen mag een langdurig ingezetene zijn status evenmin behouden indien hij zes jaar afwezig is geweest van het grondgebied van de lidstaat. Artikel 9, vierde lid, derde alinea, van de richtlijn langdurig ingezeten maakt het mogelijk om om specifieke redenen ten gunste van de vreemdeling van deze termijn af te wijken. Ook hier ligt het voor de hand dat van die mogelijkheid slechts gebruik wordt gemaakt in die gevallen waarin de vreemdeling aantoont dat hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.
In onderdeel b van het eerste lid is de intrekkingsgrond wegens gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid uitgewerkt. Langdurig ingezetenen mogen hun status op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de richtlijn langdurig ingezetenen niet behouden indien ten aanzien van hen een verwijderingsmaatregel – in het Nederlandse stelsel de meeromvattende beschikking tot intrekking van de verblijfsvergunning – wordt genomen. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen mag een dergelijke maatregel uitsluitend worden genomen indien de langdurig ingezetene een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of de openbare veiligheid vormt. Artikel 12, derde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt dat bij de voorbereiding van de verwijderingsmaatregel in ieder geval rekening moet worden gehouden met de verblijfsduur, de leeftijd, de gevolgen van verwijdering voor de betrokken vreemdelingen zijn gezinsleden, en diens banden met het land van verblijf en het land van herkomst. Aan deze eis wordt uitvoering gegeven door bij de voorbereiding van het intrekkingsbesluit te toetsen aan de zogeheten «glijdende schaal», waarin onder meer de verblijfsduur van de vreemdeling is verdisconteerd. Met de leeftijd van de vreemdeling en diens banden met Nederland wordt rekening gehouden via de leden dertien en veertien van het bestaande artikel 3.86 Vb 2000, dat van overeenkomstige toepassing zal worden verklaard. Dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de verwijdering voor de vreemdeling en diens gezinsleden, alsmede de banden met het land van herkomst, vloeit reeds voort uit artikel 3:2 in samenhang met artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht, alsmede het gevoerde beleid, neergelegd in Hoofdstuk B1/8.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Daarnaast is bij de toepassing van die beleidsregels artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht van belang, dat een kennelijk onredelijke belangenafweging verbiedt. Ingevolge bedoelde beleidsregels is een belangenafweging voorgeschreven aan de hand van de «guiding principles» die zijn gegeven door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (uitspraak d.d. 2 augustus 2001 inzake Boultif, nr. 54273/00). Voorts wordt – ook bij de voorbereiding van een intrekkingsbesluit op grond dat de betrokkene een ernstige en actuele bedreiging van de (nationale) veiligheid vormt – getoetst aan artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dat een evenwichtige en op het individuele geval toegespitste belangenafweging vergt.
Artikel 12, eerste lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt dat lidstaten uitsluitend een besluit tot verwijdering ten aanzien van een langdurig ingezetene mogen nemen wanneer de langdurig ingezetene een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of openbare veiligheid vormt. Daarmee verkrijgt de langdurig ingezetene indachtig overweging 2 van de considerans van de richtlijn langdurig ingezetenen een bescherming die zo dicht mogelijk aanligt tegen, maar niet gelijk is aan de bescherming die burgers van de Unie, die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer en verblijf in andere lidstaten, genieten. Voor burgers van de Unie geldt immers als extra vereiste dat door de bedreiging, die zij door hun persoonlijk gedrag vormen, een fundamenteel belang van de samenleving wordt aangetast, gelet op artikel 27, tweede lid, van de richtlijn vrij verkeer (2004/38/EG), waaraan artikel 8.22, eerste lid, van het Vb 2000 uitvoering geeft. Voorts vormt in het kader van richtlijn 2004/38/EG een strafrechtelijke veroordeling op zich zelf onvoldoende grond om het rechtmatig verblijf te ontzeggen of te beëindigen. In geval van een langdurig ingezetene, die al dan niet zijn recht op verblijf in een andere lidstaat uitoefent, geldt dat niet, gelet op overweging 8 van de considerans in samenhang met de artikelen 9, 12 en 17 van de richtlijn langdurig ingezetenen. Bij de redactie van zowel artikel 6 als 17 van de richtlijn langdurig ingezetenen is aangesloten bij artikel 6 van de richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG).
Het beschermingsniveau van artikel 12 van de richtlijn ligt derhalve lager dan dat van artikel 27, tweede lid, van de richtlijn 2004/38/EG, omdat het niet alle elementen en principes daarvan bevat, en de richtlijn langdurig ingezetenen van toepassing is op een andere doelgroep.
Het tweede lid voorziet in de omzetting van artikel 9, derde lid bis, van de richtlijn langdurig ingezetenen. Hierin is bepaald dat lidstaten tot intrekking van de op grond van internationale bescherming verleende EU-status van langdurig ingezetenen kunnen overgaan, indien de asielbescherming is ingetrokken, beëindigd of niet verlengd overeenkomstig artikel 14, derde lid, en artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Het tweede lid is slechts van toepassing op de EU-status van langdurig ingezetenen die is verkregen op grond van eerder asielgerelateerd verblijf, hetgeen tot uidrukking is gebracht door middel van de aantekening «Internationale bescherming op [datum] verleend door [lidstaat]» op het verblijfsdocument.
Artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn ziet op intrekkings- en niet-verlengingsgronden van de vluchtelingenstatus. De vluchtelingenstatus op grond van de Kwalificatierichtlijn komt direct overeen met de verblijfsvergunning die op basis van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw 2000 aan de verdragsvluchteling kan worden verleend. Artikel 19 van de Kwalificatierichtlijn bevat de intrekkings- en niet-verlengingsgronden van de subsidiaire beschermingsstatus. De subsidiaire beschermingsstatus op grond van de Kwalificatierichtlijn komt overeen met de verblijfsvergunning die op grond van artikel 29, eerste lid onder b, Vw 2000 kan worden verleend. Voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn deze bepalingen omgezet in artikel 32, eerste lid, onder a en onder c, en tweede lid, van de Vw 2000 en voorts in artikel 3.105c en artikel 3.105 f van het Vb 2000.
Om artikel 9, derde lid bis, van de richtlijn langdurig ingezetenen te implementeren zijn de artikelen 14, derde lid, en 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn van belang. In artikel 14, derde lid, respectievelijk artikel 19, derde lid, onder a, staat dat de lidstaten de vluchtelingenstatus, respectievelijk subsidiaire beschermingsstatus van een onderdaan van een derde land of staatloze intrekken, beëindigen of weigeren deze te verlengen, indien, nadat hem de vluchtelingenstatus, respectievelijk subsidiaire beschermingsstatus is verleend, door de betrokken lidstaat wordt vastgesteld dat hij op grond van artikel 12, respectievelijk artikel 17 van het Vluchtelingenverdrag van de vluchtelingenstatus, respectievelijk subsidiaire beschermingsstatus uitgesloten is of had moeten zijn.
Artikel 12 van de Kwalificatierichtlijn somt een aantal situaties op waarin een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus. Ingevolge onderdeel a van het eerste lid is dit allereerst het geval, indien de vreemdeling onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Ingevolge deze verdragsbepaling is het Verdrag niet van toepassing op vreemdelingen die bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.
Ingevolge onderdeel b van het eerste lid vindt voorts uitsluiting van de vluchtelingenstatus plaats, indien de desbetreffende vreemdeling door de bevoegde autoriteiten van het land waar hij zich heeft gevestigd, beschouwd wordt de rechten en verplichtingen te hebben, welke met het bezit van de nationaliteit van dat land verbonden zijn, of daarmee gelijkwaardige rechten en verplichtingen. Dit onderdeel komt overeen met het bepaalde in artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag. Wat betreft de vraag wanneer sprake is van evenbedoelde «rechten en verplichtingen» biedt paragraaf 145 van het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for determining Refugee Status (hierna: UNHCR Handbook) de volgende aanwijzing: «There is no precise definition of «rights and obligations» that would constitute a reason for exclusion under this clause. It may, however, be said that the exclusion operates if a person’s status is largely assimilated to that of a national of the country. In particular he must, like a national, be fully protected against deportation or expulsion.»
Tot slot is in het tweede lid van artikel 12 van de richtlijn bepaald dat uitsluiting van de vluchtelingenstatus plaatsvindt, indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat de desbetreffende vreemdeling – kort weergegeven – een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan (onderdeel a), een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan (onderdeel b) of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties (onderdeel c). Deze onderdelen worden geacht overeen te komen met het bepaalde in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Hoewel de tekst van onderdeel b van de richtlijn niet geheel overeenkomt met die van onderdeel b van artikel 1F, dient er niettemin vanuit te worden gegaan dat beide onderdelen hetzelfde toepassingsbereik hebben. Met andere woorden, onderdeel b van artikel 12, tweede lid, van de richtlijn is van toepassing in dezelfde gevallen als waarin onderdeel b van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. Uit de juridische basis en de preambule van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat de bepalingen van de richtlijn in overeenstemming dienen te zijn met het Vluchtelingenverdrag. Wat betreft de vraag in welke gevallen «bijzonder wrede handelingen» ook als ernstige, niet-politieke misdrijven kunnen worden aangemerkt, wordt verwezen naar paragraaf 152 van het UNHCR Handbook:
«In determining whether an offence is «non-political» or is, on the contrary, a «political» crime, regard should be given in the first place to its nature and purpose i.e. whether it has been committed out of genuine political motives and not merely for personal reasons or gain. There should also be a close and direct causal link between the crime committed and its alleged political purpose and object. The political element of the offence should also outweigh its common-law character. This would not be the case if the acts committed are grossly out of proportion to the alleged objective. The political nature of the offence is also more difficult to accept if it involves acts of an atrocious nature.»
Samengevat weergegeven, volgt uit de Kwalificatierichtlijn dat een onderdaan van een derde land of staatloze slechts in aanmerking kan komen voor de vluchtelingenstatus, indien artikel 12 van die richtlijn niet op hem van toepassing is, welke bepaling overeenkomt met de artikelen 1D, 1E en 1F van het Vluchtelingenverdrag. Deze artikelen worden ook wel aangeduid als de «exclusion clauses».
In artikel 19, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn, dat betrekking heeft op de subsidiaire beschermingsstatus, wordt verwezen naar artikel 17, leden 1 en 2. De inhoud hiervan is van dezelfde strekking als de inhoud van artikel 12, die ziet op artikel 1 F Vluchtelingenverdrag.
Voor de omzetting van het gedeelte van artikel 9, derde lid bis, van de richtlijn langdurig ingezetenen dat betrekking heeft op deze zogenoemde «exclusion clauses» dient gekeken te worden welke van deze gronden zich in de Nederlandse situatie kunnen voordoen. De gronden die zich voor kunnen doen zullen expliciet als intrekkingsgrond moeten worden opgenomen.
Voor Nederland is van deze exclusion clauses slechts de bepaling over 1F van het Vluchtelingenverdrag relevant. De overige twee uitsluitingsgronden zien meer op de grond van verlening van de internationale bescherming. Voor wat betreft uitsluiting op grond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag, dat bepaalt dat het Verdrag niet van toepassing is op vreemdelingen die bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen is het denkbaar dat een persoon aan wie internationale bescherming is verleend, zich alsnog weer onder de bescherming van de UNWRA kan stellen. In de praktijk zal een dergelijke situatie zich zelden of nooit voordoen. Mocht de situatie zich in een voorkomend geval toch voordoen, geldt hetzelfde principe zoals dat geldt in de situatie van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ten aanzien van wie de aanleiding voor het verlenen van internationale bescherming is komen te vervallen. Ingevolge artikel 35 juncto artikel 32 Vw 2000 kan de vergunning voor onbepaalde tijd in dergelijke situaties niet meer worden ingetrokken. Aangezien het ook bij de status van EU-langdurig ingezetenen om een permanente verblijfstitel gaat, zal ook deze niet worden ingetrokken.
Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag is voor Nederland slechts van toepassing op Molukkers die geen Nederlanders zijn, maar ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers wel als Nederlander worden beschouwd. Sinds de inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 1977 is aan personen die onder deze categorie vallen geen internationale bescherming meer verleend. Ook is deze bepaling niet geïmplementeerd in Afdeling 4 (Asiel) van de Vw 2000 of het Vb 2000. In lijn hiermee zal omzetting van artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag ook in de Afdeling voor de EU-status achterwege blijven.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag dient wel in de nationale wetgeving te worden opgenomen. Hierdoor wordt het immers mogelijk de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in te trekken indien, nadat deze is toegekend, wordt vastgesteld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is op de vreemdeling. Deze situatie kan zich ondermeer voordoen op basis van betrouwbare informatie die nog niet eerder bekend was. Het is van belang om op deze grond de verblijfsvergunning te kunnen intrekken aangezien Nederland geen vluchthaven voor vreemdelingen dient te zijn ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven, andere ernstige misdrijven of handelingen als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Vreemdelingen ten aanzien van wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is dienen geen verblijfsrecht in Nederland te genieten. Tevens is het met het oog op de internationale betrekkingen van Nederland van belang van dat een dergelijke vreemdeling die buiten het land van toevlucht een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd en daarmee een bedreiging vormt voor de openbare orde het recht op verblijf van langer dan drie maanden in andere lidstaten wordt ontzegd. In onderdeel a van het tweede lid is deze intrekkingsgrond opgenomen.
In artikel 14, derde lid, onder b, en in artikel 19, derde lid, onder b, is voorts vastgelegd dat de vluchtelingenstatus, respectievelijk de subsidiaire-beschermingsstatus moet worden ingetrokken, beëindigd of niet verlengd indien blijkt dat de vreemdeling feiten verkeerd heeft weergegeven of achtergehouden, of indien hij valse documenten heeft gebruikt en dit doorslaggevend is geweest voor de verlening van de vluchtelingenstatus. Deze intrekkingsgrond wordt opgenomen in het tweede lid, onder b, en is evenals onderdeel a, slechts van toepassing op de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening.
Het derde lid van artikel 45d strekt tot implementatie van de imperatieve intrekkingsgronden.
In onderdeel a staat de verplichting de status van een langdurig ingezetene in te trekken, die zich overeenkomstig hoofdstuk III van de richtlijn in een andere lidstaat heeft gevestigd en ook daar op grond van artikel 23 van de richtlijn de status van langdurig ingezetene (opnieuw) heeft verkregen. Artikel 9, vierde lid, eerste alinea, van de richtlijn langdurig ingezetenen schrijft voor dat de in de eerste lidstaat verkregen status in geen geval mag worden behouden.
Onderdeel b ziet op de verstrekking van onjuiste gegevens. Langdurig ingezetenen mogen hun status ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de richtlijn langdurig ingezetenen niet behouden, indien wordt vastgesteld dat deze status op frauduleuze wijze is verkregen. De richtlijn langdurig ingezetenen voorziet niet in een uitzondering op deze intrekkingsgrond. Wel zijn de lidstaten er op grond van artikel 9, zevende lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen toe gehouden om wanneer de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet leidt tot verwijdering van het grondgebied, de vreemdeling toestemming te geven om op het grondgebied van de lidstaat te blijven indien hij voldoet aan de voorwaarden van de nationale wetgeving en behoudens gevaar voor de openbare orde of veiligheid. In voorkomende gevallen zal daarom ambtshalve worden getoetst aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd. In dit verband zij ook verwezen naar de toelichting op de onderdelen E (artikel 20) en K (artikel 33).
Het vierde lid van artikel 45d voorziet in de delegatiebepaling voor de facultatieve intrekkingsgronden van het eerste en het tweede lid.
Artikel 45e
Artikel 45e ziet op procedurele bepalingen omtrent de aanvraag of wijziging van een verblijfsvergunning, de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag, de wijze waarop de vreemdeling gegevens dient te verstrekken, de wijze van bekendmaking van beschikkingen of andere voor de vreemdeling relevante kennisgevingen en de bevoegdheid van de Minister tot het heffen van leges. Door de artikelen 23, 24 en 24a van overeenkomstige toepassing te verklaren is voor deze zaken aangesloten bij de procedurele bepalingen hieromtrent voor de reguliere verblijfsvergunningen. De EU-status van langdurig ingezetene, die immers gekoppeld is aan een Europeesrechtelijk verblijfsrecht en los staat van het in het Nederlandse vreemdelingenrecht geldende onderscheid tussen reguliere en asielgerelateerde verblijfstitels, kent ook specifiek voor deze verblijfstitel geldende procedurele bepalingen. Voor de bovengenoemde zaken is er voor artikel 45e voor gekozen aan te sluiten bij de corresponderende artikelen in afdeling 3 van hoofdstuk 3 van de Vw 2000. De artikelen 23 en 24 zijn met de Wet modern migratiebeleid gewijzigd en uitgebreid met artikel 24a. Deze wijzigingen zijn vooral het gevolg van de versterking en wettelijke verankering van de positie van de referent in het reguliere vreemdelingenbeleid. Met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid wordt het uitgangspunt dat een aanvraag van een verblijfsvergunning uitsluitend kan worden ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger voor de reguliere migratie losgelaten.16 In plaats daarvan geldt als nieuw principe dat de aanvraag (waar mogelijk schriftelijk) wordt ingediend door de vreemdeling of diens wettelijk vertegenwoordiger of door diens referent. Het ligt voor de hand om voor de aanvraag van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen aan te sluiten bij deze bepalingen, waardoor het mogelijk wordt een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ook door een referent in te laten dienen. Verblijf op grond van de EU-status van langdurig ingezetene is immers in veel gevallen het vervolg op verblijf op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Indien de eerdere vergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd door een referent, bijvoorbeeld de werkgever, zal, na een periode van vijf jaar, de aanvraag voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, in dit geval de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, veelal opnieuw door de referent worden ingediend. Daarnaast is de indiening door de referent reeds mogelijk bij aanvragen van langdurig ingezetenen afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie die zich op de voet van hoofdstuk III van de richtlijn langdurig ingezetenen in Nederland vestigen en daarvoor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel14 Vw dienen aan te vragen. Om volledig aan te sluiten bij de systematiek omtrent het stelsel van de referent, zoals dat door de Wet modern migratiebeleid wordt ingevoerd, zijn de voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen relevante artikelen van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 45f
Met artikel 45f wordt geregeld dat de voornemenprocedure van toepassing is indien de aanvraag van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, ingediend door een vreemdeling die internationale bescherming geniet, wordt afgewezen of als diens EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening wordt ingetrokken. Ook wanneer de aanvraag, ingediend door de houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd, wordt ingewilligd, zonder dat op de verleende EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen de beschermingsaantekening wordt geplaatst, is de voornemenprocedure van toepassing. Bij de aanvraag van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling die op het moment van de aanvraag in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel zal moeten worden getoetst of de vreemdeling nog steeds recht heeft op internationale bescherming. Deze toets is van belang omdat moet worden bepaald of de vergunning met of zonder beschermingsaantekening moet worden verleend. De toets die in het kader van de internationale bescherming wordt uitgevoerd is inhoudelijk gelijk aan de toetsing die bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt uitgevoerd en waarbij de voornemenprocedure wordt gehanteerd. Evenals bij de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zal daarom, wanneer het gaat om vreemdelingen met een asielachtergrond, ook voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen de voornemenprocedure worden gevolgd. Om dit mogelijk te maken bepaalt het eerste lid van het nieuwe artikel 45f dat artikel 39 van overeenkomstige toepassing is.
Ook wanneer de aanvrager wel in aanmerking komt voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar niet (meer) voldoet aan de eisen voor internationale bescherming, en de beschermingsaantekening daarom niet op de verblijfsvergunning zal worden geplaatst, zal de voornemenprocedure moeten worden gevolgd. Het tweede lid ziet hierop.
Bij de intrekking van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen van een vreemdeling die tevens internationale bescherming geniet moet, indien de vreemdeling niet kan worden uitgezet, ambtshalve een verblijfsvergunning op nationale gronden worden verleend indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden. Dit is het gevolg van artikel 9, zevende lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen, dat voor asiel is omgezet in het nieuwe onderdeel c van artikel 33. Hierdoor zal er bij de intrekking van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening getoetst worden of de betrokken vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Ook bij deze toetsing wordt standaard de voornemenprocedure gehanteerd. In het derde lid wordt daarom artikel 41 van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 45g
In artikel 45g zijn zowel de beslistermijn voor de aanvraag van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en de mogelijkheid deze te verlengen opgenomen. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen dient de aanvrager zo spoedig mogelijk doch in geen geval later dan zes maanden nadat het verzoek is ingediend een schriftelijke mededeling van de genomen beslissing te ontvangen. Deze bepaling wordt geïmplementeerd in het eerste lid.
Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt voorts dat in bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek, de beslistermijn kan worden verlengd. Omdat de richtlijn langdurig ingezetenen aan deze mogelijke verlenging van de beslistermijn geen maximum termijn stelt, is aangesloten bij de termijn die hiervoor zowel voor de beschikking op de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel als van een verblijfsvergunning regulier geldt. Het tweede lid bepaalt aldus dat de termijn met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd indien er naar het oordeel van de minister sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Indien de minister gebruik maakt van deze mogelijkheid dient hij, ingevolge het derde lid, de vreemdeling in kennis te stellen van het feit dat de beslistermijn wordt verlengd.
Artikel 45h
Artikel 45h, eerste lid, geeft uitvoering aan artikel 7, derde lid, van de richtlijn langdurig ingezetenen, waarin is bepaald dat de lidstaat de EU-status van langdurig ingezetenen verleent op het moment waarop blijkt dat de vreemdeling aan de voorwaarden voor verlening voldoet.
Het tweede lid maakt het mogelijk de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in aansluiting op de eerdere verblijfsvergunning te verlenen, indien de termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend. Door deze regeling inzake de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding kunnen veel nodeloze procedures worden voorkomen.
Onderdeel O (Artikel 73)
De wijzigingen in artikel 73 zijn van wetstechnische aard en noodzakelijk in verband met de wijzigingen in artikel 21 en 22 en wegens de invoering van de nieuwe artikelen 45b en 45c.
Onderdeel P (Artikel 79)
Met de wijziging van artikel 79 wordt de toepasbaarheid van Afdeling 3 (Asiel) van Hoofdstuk 7 (Rechtsmiddelen) op beroep tegen een besluit omtrent de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met een asielachtergrond en op beroep tegen een intrekkings- of wijzigingsbesluit van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met beschermingsaantekening geregeld.
Artikel 79 voorziet in een specifieke beroepsprocedure in asielzaken. Dit betekent onder andere dat tegen dergelijke besluiten geen bezwaar kan worden gemaakt, dat voor het beroep geen griffierecht wordt geheven alsmede dat een dergelijk besluit ex nunc kan worden getoetst.
Hoewel de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen geen asielvergunning is, maar gegrond is op langdurig rechtmatig verblijf, kan het voorafgaande verblijf wel asielgerelateerd zijn. De beschermingsaantekening die op het verblijfsdocument wordt geplaatst getuigt hiervan. In de gevallen die aan artikel 79 zijn toegevoegd zal het om een beoordeling van het al dan niet (langer) verlenen van asielbescherming gaan. Dat maakt het noodzakelijk om bij beroep tegen asielgerelateerde besluiten over EU-verblijfsvergunningen voor langdurig ingezetenen aan te sluiten bij de procedure die op asielzaken van toepassing is.
Onderdeel Q (Artikel 83)
De wijziging van artikel 83, tweede en zevende lid, hangt samen met de wijziging van artikel 79, waarin de beroepsprocedure voor asiel ook van toepassing wordt verklaard op besluiten omtrent de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen die asielgerelateerd zijn. Met de onderhavige wijziging worden dergelijke besluiten toegevoegd aan het tweede en zevende lid van artikel 83.
Artikel II (Wet Inburgering)
Door de aanpassing van artikel 5, tweede lid, onderdeel c, van de Wet inburgering wordt de uitzondering op de inburgeringsplicht voor langdurig ingezetenen aangepast aan de uitgebreide werkingssfeer van de gewijzigde richtlijn. Hiervoor is naast richtlijn 2003/109/EG ook de wijzigingsrichtlijn 2011/51/EU in deze bepaling vermeld.
Artikel III (Overgangsrecht)
In artikel III is het overgangsrecht opgenomen dat veilig stelt dat op grond van artikel 21 van de Vw 2000 verleende verblijfsvergunningen voor EU-langdurig ingezetenen worden aangemerkt als zijnde verblijfsvergunningen voor EU-langdurig ingezetenen die op grond van het nieuwe artikel 45a zullen worden verleend. Hetzelfde geldt voor aanvragen, ingestelde bezwaarschriften, beroepen en hoger beroepen die nog op grond van artikel 21 van de Vw 2000 zijn gedaan.
Artikel IV (Samenloopbepaling Wet nationale visa)
Artikel IV regelt de situatie indien de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Vw 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (Stb. 2012, 258); later in werking treedt dan het onderhavige wetsvoorstel. Het gaat daarbij om de wijziging van artikel 25 van de Vw 2000.
Artikel V (Samenloopbepaling Wet modern migratiebeleid)
In artikel V wordt de situatie geregeld waarin onderhavig wetsvoorstel eerder in werking zal zijn getreden dan de Wet modern migratiebeleid. In dat geval zullen slechts de artikelen 23 en 24 Vw2000 van overeenkomstige toepassing worden verklaard op artikel 45e, aangezien het nieuwe artikel 24a pas na inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in de Vw2000 zal worden opgenomen.
Artikel VI (Samenloopbepalingen wetsvoorstel herschikking asielgronden)
In artikel VI, onderdeel A, wordt ten eerste de situatie geregeld indien het bij koninklijke boodschap van 6 juni 2012 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Vw 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33 293) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderhavig wetsvoorstel. Die situatie heeft gevolgen voor de voorgestelde wijzigingen van de artikelen 19, 28, 34 en 44 en voor het nieuwe artikel 45b van de Vw 2000.
Als artikel I, onderdeel A van het bovengenoemde wetsvoorstel later in werking treedt dan onderhavig wetsvoorstel, heeft dit gevolgen voor de voorgenomen wijziging van artikel 28 en het nieuwe artikel 45b van de Vw 2000. De samenloopbepalingen van artikel V, onderdeel B, zien hierop.
Artikel VII
Dit wetsvoorstel zal de dag na plaatsing in het Staatsblad in werking treden. Hiermee wordt
afgeweken van de vaste veranderingsdata en de minimale invoeringstermijn, bedoeld in het kabinetsstandpunt Vaste VeranderMomenten17. Gelet op aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is afwijken van de vaste veranderingsdata gerechtvaardigd aangezien het de implementatie van een bindende EU-rechtshandeling betreft.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Artikel, lid of onderdeel |
Te implementeren in |
Bijzonderheden |
|
---|---|---|---|
Artikel 1 (1) Wijziging definitie in artikel 2, onder f (internationale bescherming) |
Wijziging art. 1, onder p, Vw 2000 Wijziging artt. 17, 28, 33, 44 Vw 2000 |
||
Artikel 1 (2a) wijziging in artikel 3, lid 2, sub c en d (aanpassing van uitgesloten groepen in verband met de definitie internationale bescherming) |
Nieuw art. 45b. |
||
Artikel 1 (2b) wijziging artikel 3, lid 3, punt c (toevoeging Vluchtelingenverdrag en Europees verdrag overdracht verantwoordelijkheid vluchtelingen) |
Artikel 28, lid 1, nieuw onderdeel d, artikel 33, nieuw onderdeel d. |
||
Artikel 1 (3a) toevoeging nieuw lid 1 bis aan artikel 4 (status wordt niet toegekend op basis internationale bescherming ingeval betrokkene daarvan had moeten worden uitgesloten of onjuiste gegevens heeft verstrekt) |
Nieuw artikel 45b, lid 2. |
||
Artikel 1 (3b) Toevoeging nieuwe alinea aan artikel 4 lid 2 (de helft van de procedure tijd in de asielprocedure wordt meegeteld voor de vereiste duur van legaal verblijf en de gehele tijd ingeval de procedure langer heeft geduurd dan 18 maanden) |
Wijziging art. 44 Vw 2000 |
In de Nederlandse situatie alleen relevant voor de «refugiés sur place» (vreemdelingen die aanvankelijk geen vervolging te wachten stond, maar later wel, bijvoorbeeld wegens politieke activiteiten gericht op het herkomstland, of omdat de situatie in het herkomstland is gewijzigd). |
|
Artikel 1 (4) wijziging artikel 8 (toevoeging drie nieuwe leden): lid 4: verplichte vermelding op verblijfsdocument «internationale bescherming op [datum] verleend door [naam van de lidstaat]» ingeval de status van langdurig ingezetene wordt verleend aan een vreemdeling aan wie internationale bescherming is verleend lid 5, eerste alinea: (verplichting voor tweede lidstaat om dezelfde vermelding (inzake bescherming door eerste lidstaat) over te nemen indien die tweede lidstaat ook de status van langdurig ingezetene verleent) lid 5, tweede alinea (verplichting voor tweede lidstaat om na te gaan of de informatie over de internationale bescherming op het document afgegeven door de eerste lidstaat nog juist is en verplichting voor eerste lidstaat tot tijdige beantwoording aan de tweede lidstaat) lid 6: (verplichting voor tweede lidstaat om na eventuele overdracht van de verantwoordelijkheid voor de bescherming op het verblijfsdocument de vermelding over de bescherming dienovereenkomstig aan te passen) |
Nieuw art. 45c, lid 1. Art. 45c, lid 2, Vw 2000 Nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3 (onder procedurele bepalingen) Vb 2000 Art. 45c, lid 3, |
||
Artikel 1 (5) Nieuw artikel 9, lid 3 bis (de status van langdurig ingezetene, op grond van internationale bescherming verkregen, kan worden ingetrokken ingeval de bescherming is ingetrokken of beëindigd) |
Nieuw art. 45d, lid 2. |
||
Artikel 1 (6) Toevoeging van nieuw lid 4 bis aan artikel 11 [de tweede lidstaat kan de gelijke behandeling (als eigen onderdanen) beperken: a. door beperkingen te handhaven inzake de toegang tot arbeid als werknemer (prioriteit genietend aanbod) of zelfstandige b. door voor de toegang tot onderwijs en opleiding een bewijs van passende taalvaardigheid te eisen en voor toegang tot de universiteit te verlangen dat aan specifieke onderwijsvoorwaarden wordt voldaan; c. door de sociale bijstand te beperken tot de belangrijkste prestaties] |
Behoeft geen implementatie. |
Op grond van de artikelen 10 en 11 Vw 2000 is het recht op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen afhankelijk van de aard van het verblijfsrecht; op grond van het Koppelingsbeginsel is in de diverse materiewetten bepaald dat rechtmatig verblijf op grond van de Vw 2000 is vereist. Daarvan kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid en de rechtsbijstand aan de vreemdeling. |
|
Artikel 1 (7a) Invoeging drie nieuwe leden artikel 12 betreffende bescherming tegen verwijdering: Lid 3 bis: (verificatie of betrokkene nog bescherming in eerste lidstaat geniet, alvorens de tweede lidstaat langdurig ingezetene verwijdert; verplichting voor eerste lidstaat tot beantwoording binnen een maand) Lid 3 ter: (indien nog bescherming in eerste lidstaat, verwijderen naar die lidstaat; verplichting om betrokkene en gezinsleden zonder formaliteiten terug te nemen) Lid 3 quater: (de verwijderende lidstaat mag de beschermde naar een ander land dan de eerste lidstaat of ander land dan land van herkomst verwijderen, in geval van gevaar nationale veiligheid of gevaar voor de samenleving wegens onherroepelijke veroordeling wegens bijzonder ernstig misdrijf) |
Artikel in nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3 (onder procedurele bepalingen) Vb 2000 Wijziging art. 2.1a, nieuw artikel in Hoofdstuk 6, afdeling 1 van het Vb 2000 Wijziging art. 1.3, nieuw artikel in Hoofdstuk 6, afdeling 1 van het Vb 2000 |
||
Artikel 1 (7b) Invoeging nieuw lid 6 artikel 12 (lidstaten moeten bij toepassing van dit artikel nog steeds het beginsel van non refoulement in acht nemen) |
Nieuw artikel in Hoofdstuk 6, afdeling 1 van het Vb 2000 |
||
Artikel 1 (8) Invoeging nieuw artikel 19 bis: Lid 1: (na overdracht verantwoordelijkheid bescherming aan tweede lidstaat van langdurig ingezetene moet eerste lidstaat de vermelding inzake overgedragen verantwoordelijkheid bescherming aanpassen) Lid 2: (idem ingeval tweede lidstaat verantwoordelijkheid bescherming van de langdurig ingezetene op zich heeft genomen zonder overdracht) Lid 3: (uiterlijk drie maanden na verzoek van tweede lidstaat geeft eerste lidstaat de gewijzigde EU-verblijfsvergunning af) |
Nieuw art. 45c, lid 3. Nieuw art. 45c, lid 3. Artikel in nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3 (onder procedurele bepalingen) Vb 2000. |
||
Artikel 1 (9) Invoeging nieuw lid 3 bis in artikel 22: (tweede lidstaat mag niet besluiten de langdurig ingezetene met internationale bescherming, verleend door eerste lidstaat, van grondgebied van de Unie te verwijderen wegens ernstige redenen verband houdend met openbare orde of openbare veiligheid, tenzij: a. de bescherming inmiddels is ingetrokken, of b. sprake is van gevaar nationale veiligheid of gevaar samenleving wegens onherroepelijke veroordeling wegens bijzonder ernstig misdrijf) |
Nieuw artikel in Hoofdstuk 6, afdeling 1 van het Vb 2000. |
||
Artikel 1 (10) Vervanging eerste alinea artikel 25: (uitbreiding van de verplichting voor lidstaten om contactpunten aan te wijzen voor de uitwisseling tussen de lidstaten van de informatie, benodigd voor de uitvoering van de richtlijn) |
O.a. wijziging art. 3.103a artikel in nieuwe afdeling 6 van hoofdstuk 3 (onder procedurele bepalingen) Vb 2000. |
||
Artikel 2 Omzetting |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 3 Inwerkingtreding |
Behoeft geen implementatie |
||
Artikel 4 Adressaten |
Behoeft geen implementatie |