Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 december 2012 en het nader rapport d.d. 5 maart 2013, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 12 december 2012, no.12.002996, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de modernisering van het loopbaanbeleid en de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met memorie van toelichting.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 december 2012, nr. 12.002996, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermeld ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan de Minister van Veiligheid en Justitie te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 2012, nr. W03.12.0492/II, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel strekt tot implementatie in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Wrra) van twee onderdelen van de op 28 november 2007 gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke macht 1/8/2007–31/12/2010 (de arbeidsvoorwaardenovereenkomst). Voorts voorziet het voorstel in een aantal aanpassingen van de Wrra als gevolg van de inwerkingtreding op 29 december 2005 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking over het tijdsverloop sinds de inwerkingtreding van de WIA onderscheidenlijk de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst van 28 november 2007.
De Afdeling merkt op dat tussen het sluiten van het arbeidsvoorwaardenovereenkomst en de formalisering daarvan in het onderhavige voorstel inmiddels ongeveer vijf jaar is verstreken.2 Tussen de inwerkingtreding van de WIA op 29 december 2005 en de aanhangigmaking van onderhavig wetsvoorstel is bijna zeven jaar gelegen. Dit leidt ertoe dat in het voorstel aan een aantal bepalingen terugwerkende kracht van aanmerkelijke duur moet worden toegekend.
In overeenstemming met eerdere adviezen wijst de Afdeling er op dat als uitgangspunt geldt dat al het overheidshandelen, ook op het terrein van arbeidsvoorwaarden voor overheidspersoneel, gebaseerd moet zijn op een wettelijke grondslag. De late verwerking van de arbeidsvoorwaardenovereenkomst en de WIA heeft als gevolg dat geruime tijd regelingen zijn toegepast zonder toereikende wettelijke grondslag.
De Afdeling wijst in dat verband onder meer op de in artikel I, onderdeel A en onderdeel B, voorgestelde wijziging van artikel 14 Wrra. In artikel 14 Wrra is de opvolgende benoeming in een ambt waaraan een hoger maximum salaris is verbonden, geregeld. In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is overeengekomen dat bij een opvolgende benoeming ten gunste kan worden afgeweken van de, in beginsel verplichte, inschaling op het naast hogere bedrag. Artikel 14, tweede lid, biedt daartoe een grondslag. Het voorgestelde artikel 14, derde lid, bevat een regeling voor het geval over de voorgenomen toepassing van het tweede lid een geschil mocht ontstaan. Blijkens het voorgestelde artikel II moet artikel 14, eerste en tweede lid, zoals gewijzigd in het voorgestelde artikel I, onderdeel A, geacht worden zo te hebben geluid tussen 1 januari 2008 en 1 juli 2010. De Afdeling is van oordeel dat dit, mede uit een oogpunt van rechtszekerheid, vermeden had dienen te worden.3
De Afdeling adviseert in de toelichting de vertraging inhoudelijk te rechtvaardigen en beveelt aan in de toekomst de periode tussen het sluiten van arbeidsvoorwaardenovereenkomsten en de formalisering hiervan zo beperkt mogelijk te houden.
Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een kanttekening. De Afdeling merkt op dat er geruime tijd zit tussen het sluiten van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten en de formalisering daarvan in onderhavig voorstel. De Afdeling adviseert om in de toelichting de vertraging inhoudelijk te rechtvaardigen en beveelt aan om in de toekomst de periode tussen het sluiten van arbeidsvoorwaardenovereenkomsten en de formalisering hiervan, zo beperkt mogelijk te houden.
De toelichting is aangevuld.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
P. van Dijk
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten