Ontvangen 8 november 2012
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Het in onderdeel L opgenomen artikel 3.119e, derde lid, tweede volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001 komt te luiden: De belastingplichtige komt vervolgens uiterlijk per 31 december van het vierde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aflossingsachterstand is ontstaan, contractueel een nieuw ten minste annuïtair aflossingsschema overeen met de schuldeiser waarbij de schuld op de daaropvolgende toetsmomenten niet meer bedraagt dan de uitkomst van de formule van artikel 3.119c, eerste lid, waarbij wordt verstaan onder:
B0: de hoogte van de schuld, waarbij de betalingsproblemen zich voordoen, op het moment direct voorafgaand aan het contractueel overeenkomen van het nieuwe ten minste annuïtaire aflossingsschema;
im: de nieuwe maandelijkse rentevoet;
x: het aantal verstreken gehele kalendermaanden van de looptijd vanaf het moment direct voorafgaand aan het contractueel overeenkomen van het nieuwe ten minste annuïtaire aflossingsschema, en
n: de nog resterende maximale looptijd van de oorspronkelijke looptijd van de schuld in gehele kalendermaanden op het moment direct voorafgaand aan het contractueel overeenkomen van het nieuwe ten minste annuïtaire aflossingsschema.
b. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ma
Na artikel 3.120 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.120a Aftrekbare kosten restschuld vervreemde eigen woning
1. Als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 worden voor een periode van vijf jaar na het tijdstip van vervreemding van een eigen woning mede aangemerkt de renten en kosten van geldleningen voor een restschuld van die vervreemde eigen woning.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een restschuld van een vervreemde eigen woning verstaan de schuld die de belastingplichtige had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017 van een eigen woning, voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning.
3. Voor zover de schuld, bedoeld in het tweede lid, wordt omgezet in een andere schuld, wordt de tweede schuld voor de toepassing van dit artikel beschouwd als een voortzetting van de eerste.
4. Artikel 3.120, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
c. Aan het in onderdeel U opgenomen artikel 10bis.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de artikelen 3.111 en 3.119aa, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
d. Aan het in onderdeel U opgenomen artikel 10bis.4, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel f door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «, of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 na 31 december 2012 wordt verhoogd, of bij het ontbreken van een gegarandeerd kapitaal, het op grond van de betreffende overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012 te betalen bedrag na 31 december 2012 wordt verhoogd of de looptijd na 31 december 2012 wordt verlengd.
e. Aan het in onderdeel U opgenomen artikel 10bis.5, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «, of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. het overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december 2012 na 31 december 2012 wordt verhoogd, of bij het ontbreken van een gegarandeerd kapitaal, het op grond van de betreffende overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012 te betalen bedrag na 31 december 2012 wordt verhoogd of de looptijd na 31 december 2012 wordt verlengd.
f. In het in onderdeel U opgenomen artikel 10bis.6, vijfde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt «wordt het in het eerste lid genoemde bedrag verhoogd» vervangen door: worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd.
I. Algemeen
Deze nota van wijziging bevat, naast een aantal technische en redactionele wijzigingen van het voorstel van wet, de in het regeerakkoord VVD-PvdA aangekondigde faciliteit voor restschulden. De budgettaire gevolgen van deze faciliteit zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
(X € mln) |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Derving |
10 |
20 |
30 |
40 |
50 |
40 |
30 |
20 |
10 |
0 |
II. Onderdeelsgewijs
Onderdeel a
Artikel I, onderdeel L (artikel 3.119e van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 3.119e, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bevat naast een redactionele wijziging waardoor het woord «aflosschema» overeenkomstig het gebruik in hoofdstuk 3, afdeling 3.6, van de Wet IB 2001 vervangen wordt door «aflossingsschema», een technische aanpassing.
De in dit onderdeel opgenomen aanpassing van het voorgestelde artikel 3.119e, derde lid, tweede volzin, van de Wet IB 2001 betreft een technische correctie van de formulering van de componenten Bo, x en n van de formule, bedoeld in artikel 3.119c van de Wet IB 2001, die wordt toegepast indien in het kader van (eerdere) betalingsproblemen een nieuw aflossingsschema met de schuldeiser wordt overeengekomen. In het eerste deel van genoemde tweede volzin is opgenomen dat het nieuwe ten minste annuïtaire aflossingsschema uiterlijk moet zijn aangegaan op 31 december van het vierde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aflossingachterstand is ontstaan. Dit kan dus ook op een eerder moment zijn dan per die datum. Bij de formulering van de startschuld (Bo), de looptijd (n) en de verstreken looptijd (x) in het vervolg van de tweede volzin werd ten onrechte alleen aangehaakt bij het moment van 31 december van het vierde kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aflossingachterstand is ontstaan. Om dit te corrigeren wordt voorgesteld bij de formulering van de formulecomponenten Bo, x en n aan te haken bij het moment direct voorafgaand aan het contractueel overeenkomen van het nieuwe ten minste annuïtaire aflossingsschema. De aflossingseis sluit daardoor aan bij het moment waarop het nieuwe annuïtaire aflossingsschema met de schuldeiser ingaat.
Onderdeel b
Artikel I, onderdeel Ma (artikel 3.120a van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Het in dit onderdeel opgenomen voorgestelde artikel 3.120a van de Wet IB 2001 voorziet in een regeling voor de aftrekbaarheid van renten en kosten op restschulden.
Door de prijsdalingen op de huizenmarkt zijn er steeds meer huizen waarvan de waarde lager is dan de eigenwoningschuld die de belastingplichtige heeft op die woning. Indien die woning wordt verkocht zal de verkoopopbrengst van die woning niet voldoende zijn om de eigenwoningschuld en de verkoopkosten te dekken en kan er een schuld overblijven. Een dergelijke schuld (verder: restschuld) van een vervreemde eigen woning behoort onder de huidige regels tot de rendementsgrondslag van box 3 en de rente over die restschuld is niet aftrekbaar in box 1. De restschulden die ontstaan vanwege een negatief vervreemdingssaldo vormen op dit moment een belemmering voor de doorstroming in de woningmarkt. Daarom is in het Regeerakkoord opgenomen dat de problemen met restschulden gericht worden aangepakt door de rente betaald op restschulden tijdelijk (maximaal 5 jaar) in aftrek toe te staan. Dat wordt in het voorgestelde artikel 3.120a van de Wet IB 2001 als volgt geregeld.
De maatregel voor restschulden zal ingaan per 1 januari 2013 en houdt in dat de renten en kosten van restschulden die ontstaan ten gevolge van de vervreemding van een eigen woning in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2017, vanaf het tijdstip van vervreemding gedurende ten hoogste vijf jaar fiscaal aftrekbaar zijn in box 1. Het is daarbij niet vereist dat na het ontstaan van de restschuld een nieuwe eigen woning wordt gekocht. De restschuld zal dan ook niet gerekend worden tot de eigenwoningschuld, maar zal een afzonderlijke categorie tijdelijke schulden in box 1 vormen. De restschuld telt daardoor ook niet mee voor de bijleenregeling. Zo kan een belastingplichtige die met een restschuld blijft zitten na vervreemding van de eigen woning en die vervolgens een woning gaat huren ook recht hebben op fiscale renteaftrek in box 1 over zijn restschuld van die vervreemde eigen woning. Er zal aan de restschulden gedurende deze vijfjaarstermijn geen aflossingseis gesteld worden, met dien verstande dat de tijdelijkheid van de maatregel er wel impliciet toe zal leiden dat de schuld zo veel mogelijk binnen die vijfjaarsperiode afgelost zal worden, omdat daarna geen fiscale renteaftrek in box 1 meer mogelijk is en een eventueel restant van de schuld naar box 3 gaat.
De Belastingdienst moet eenmalig extra kosten maken voor aanpassing van de systemen en voor communicatie. Deze kosten worden geschat op € 0,2 mln euro. De voorgestelde maatregel leidt ook tot extra toezicht. De extra uitvoeringskosten bedragen € 1 mln. In 2014 en in de jaren t/m 2020 € 2 mln per jaar. Het kabinet is desondanks van mening dat – in het licht van het wegnemen van belemmeringen voor de doorstroming op de huizenmarkt – deze extra faciliteit gewenst is.
Onderdeel c
Artikel I, onderdeel U (artikel 10bis.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt een aantal definities uit hoofdstuk 3, afdeling 3.6, van de Wet IB 2001 van overeenkomstige toepassing verklaard door het toevoegen van een vijfde lid aan het voorgestelde artikel 10bis.1 van de Wet IB 2001. In het vijfde lid worden de artikelen 3.111 van de Wet IB 2001, waarin de definitie van eigen woning is opgenomen, en artikel 3.119aa, vierde lid, van de Wet IB 2001, waarin de definities van verwerving en vervreemding zijn opgenomen, van overeenkomstige toepassing verklaard op het in hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001 opgenomen overgangsrecht. Daardoor wordt buiten twijfel gesteld dat deze definities zoals opgenomen in hoofdstuk 3, afdeling 3.6, van de Wet IB 2001 ook gelden voor hoofdstuk 10bis van de Wet IB 2001.
Onderdeel d
Artikel I, onderdeel U (artikel 10bis.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt een onderdeel h aan het voorgestelde artikel 10bis.4, derde lid, van de Wet IB 2001 toegevoegd. In genoemd derde lid is geregeld in welke gevallen een kapitaalverzekering eigen woning wordt geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen. Door de toevoeging van onderdeel h wordt aan de aldaar reeds opgenomen gevallen toegevoegd het geval dat wordt gehandeld in strijd met de voor het van toepassing zijn van het overgangsrecht geldende voorwaarden. De kapitaalverzekering wordt hierdoor onder meer geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen indien sprake is van een gegarandeerd kapitaal en dat kapitaal na 31 december 2012 wordt verhoogd. Indien een gegarandeerd kapitaal ontbreekt wordt de kapitaalverzekering geacht tot uitkering te zijn gekomen indien het op grond van de betreffende overeenkomst zoals die luidde op 31 december 2012 te betalen bedrag na 31 december 2012 is verhoogd of de looptijd na 31 december 2012 is verlengd.
Onderdeel e
Artikel I, onderdeel U (artikel 10bis.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt een onderdeel g aan het voorgestelde artikel 10bis.5, vierde lid, van de Wet IB 2001 toegevoegd. In genoemd vierde lid is geregeld in welke gevallen een beleggingsrecht eigen woning en een spaarrekening eigen woning worden geacht geheel tot uitkering te zijn gekomen. Door de toevoeging van onderdeel g wordt aan de aldaar reeds opgenomen gevallen toegevoegd het geval dat wordt gehandeld in strijd met de voor het van toepassing zijn van het overgangsrecht geldende voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hetzelfde als voor de kapitaalverzekering eigen woning.
Onderdeel f
Artikel I, onderdeel U (artikel 10bis.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van het voorgestelde artikel 10bis.6, vijfde en zesde lid, van de Wet IB 2001 betreft een technische wijziging. In genoemde leden zou anders verwezen worden naar het bedrag, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, terwijl in dat eerste lid twee bedragen worden genoemd. Bedoeld is dan ook om in genoemd vijfde en zesde lid te verwijzen naar beide bedragen die worden genoemd in het eerste lid van genoemd artikel 10bis.6. Met deze wijziging wordt dit hersteld en is derhalve geen inhoudelijke wijziging beoogd.
De minister voor Wonen en Rijksdienst, S. A. Blok