Vastgesteld 10 januari 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
||
I. |
ALGEMEEN |
1 |
|
– |
Strekking |
1 |
|
– |
Wijziging van de Wsc |
2 |
|
– |
Advies Raad voor cultuur |
4 |
|
– |
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid |
4 |
Strekking
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. Zij zien aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen.
De leden stemmen in met de herstructurering van het stelsel van cultuursubsidiëring. In de eerdere debatten van de vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het cultuurbeleid van deze regering zijn de argumenten gewisseld. Voor deze leden zijn de herstructurering van het subsidiebeleid noodzakelijk om een omslag in het denken en werken te bewerkstelligen. Deze leden zijn van mening dat voor ondernemerschap en een sterke cultuursector het van belang is dat de subsidiestructuur wordt aangepast. Na de eerdere debatten over de contouren van het beleid is het zaak dat de staatssecretaris nu voortvarend aan de slag gaat.
De leden van de PvdA-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en enkele andere wetten in verband met herstructurering van het stelsel van cultuursubsidies, het van toepassing verklaren van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op de cultuurfondsen en enkele technische aanpassingen.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en enkele andere wetten. De leden zijn positief over de herstructurering van het stelsel van cultuursubsidiëring en de bezuiniging waaruit deze voortkomt. De leden kunnen zich goed vinden in het streven naar een grotere rol voor publiek en private partners en een beperktere rol van de overheid. De leden zien geen aanleiding tot het stellen van vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid en enkele andere wetten in verband met herstructurering van het stelsel van cultuursubsidies. De nu voorziene wetswijziging is een uitvloeisel van eerder in de Kamer genomen besluiten over de toekomst van cultuursubsidies. Ook het toepassen van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op de cultuurfondsen en de voorgenomen technische wijzigingen zijn het gevolg van eerder geaccordeerd beleid. Voornoemde leden hebben, naar aanleiding van de wetswijziging, dan ook een beperkt aantal vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Wijziging van de Wsc
De leden van de VVD-fractie benadrukken dat de herstructurering van de uitgangspunten van het cultuurbeleid in hun ogen niet alleen noodzakelijk is vanwege het op orde krijgen van de overheidsfinanciën. Nog voor de huidige economische crisis pleitten zij al voor een grotere Geefcultuur in Nederland en het ondernemender maken van de sector. Graag vernemen zij de reactie van de regering. Als alleen het tekort noopt tot bezuinigen betekent dat wanneer er voldoende overheidsmiddelen zijn, de herstructurering teruggedraaid wordt en dat is in de ogen van deze leden niet de bedoeling. Graag ontvangen zij hierop de bevestiging van de regering.
De leden onderschrijven voorts dat er geen generieke korting plaatsvindt. Ook onderschrijven zij dat de regering geen kaasschaaf hanteert, maar keuzes maakt. Zij steunen de wijziging van de wet dan ook, zodat gerichte keuzes voor de culturele basisinfrastructuur gemaakt kunnen worden. Het uitgangspunt dat de overheid haar rol beperkt, vergroot de zelfstandigheid en dus kracht van de cultuursector, zo menen deze leden.
De leden stemmen in met de voorgestelde aanpassing aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en onderschrijven dat het vernietigingsrecht inbreuk zou maken op de onafhankelijke besluitvorming, mits er sprake is van inhoudelijke besluiten. Kan de regering aangeven waarom het zolang (sinds 23 januari 2008) heeft geduurd om tot aanpassing ten behoeve van de Kaderwet te komen, zo vragen de leden van voornoemde fractie.
De leden van de PvdA-fractie zijn, zoals bekend mag worden verondersteld, geenszins voorstanders van het cultuurbeleid van deze regering. Het grootschalig en in hoog tempo bezuinigen op cultuur is een onverantwoorde manier van besturen. De schade aan het Nederlandse cultuurlandschap zal groot zijn als deze regering haar hele termijn kan volbrengen. Het nu voorliggende voorstel illustreert dit punt nogmaals. Door het laten samensmelten van twee (van de drie) categorieën in de Wet op het specifiek cultuurbeleid wordt de zekerheid voor grote culturele instellingen afgebroken. Het elke vier jaar opnieuw subsidie aanvragen zorgt voor een hakkelende voortgang en is geen goede methode, zo menen deze leden. De stevige opmerkingen die de Raad voor Cultuur over het voorstel maakt, die overigens zonder gevolg blijven in het wetsvoorstel, geven de leden des te meer aanleiding om er niet op te vertrouwen dat dit voorstel geen schade zal toebrengen aan Nederlandse cultuur(-instellingen). De leden vragen voorts hoe de gevolgen er voor de getroffen gezelschappen en/of instellingen eruit zullen zien en willen van de regering weten of hierdoor banen verloren zullen gaan. Ook vragen de leden hoeveel bezwaarprocedures er verwacht kunnen worden.
De leden zijn niet geneigd dit wetsvoorstel te steunen en zien reikhalzend uit naar de intrekking van het voorstel of tenminste een flinke herziening in de nota naar aanleiding van dit verslag.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Wet op het specifiek cultuurbeleid geen betrekking heeft op de periode van cultuursubsidies die de cultuurfondsen verstrekken aan culturele instellingen buiten de Basis Infrastructuur. De leden vragen waar en hoe dit wordt geregeld.
De leden vragen voorts in hoeverre de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is op de Raad voor Cultuur.
De leden van de SP-fractie willen er nogmaals op wijzen dat zij deze wijziging en de daarmee samenhangende bezuinigingen te fors vinden en te snel ingevoerd. De leden verzoeken de regering over te gaan op een geleidelijke invoering van het nieuwe subsidiestelsel om de schade zo veel mogelijk te beperken. De leden wijzen erop dat de eerdere argumenten om niet te kiezen voor een geleidelijke invoering, zoals het geven van duidelijkheid aan gemeenten en instellingen en het argument dat het niet past in de vierjaarlijkse cyclus, door betrokkenen, waaronder de Raad voor Cultuur, werden verworpen. De leden vragen waarom er toch wordt vastgehouden aan deze snelle invoering in tegenstelling tot een geleidelijke overgang, ondanks de bezwaren tegen de snelle invoering in één keer en het feit dat de argumenten die hiervoor werden aangevoerd door betrokken partijen zijn verworpen.
Wegen de bezuinigingen op tegen de schade en lagere inkomsten voor de sector, bijvoorbeeld ten aanzien van frictiekosten en de afname van inkomsten in samenhangende sectoren? Met andere woorden: gaat er op lange termijn (ook financieel) niet meer verloren dan dat er door bezuinigingen wordt bespaard?
Met betrekking tot gemeentelijke bezuinigingen op culturele instellingen, wijst de regering op de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten en gaat hiermee, zo menen de leden, voorbij aan de immense bezuinigingen die gemeenten vanuit het Rijk te verwerken krijgen. De leden vragen de regering in overleg te treden met de gemeenten, zoals ook gebeurt in verband met de bibliotheken.
De leden wijzen voorts op de volgende passage in de memorie van toelichting: «Het is namelijk ongewis wat de gevolgen van een dergelijke generieke korting zijn voor de continuïteit van de gesubsidieerde activiteiten en zelfs van de instellingen als zodanig. Onduidelijk zou dus ook zijn in hoeverre na de huidige subsidieperiode een volwaardig geheel van cultuurvoorzieningen in de vorm van een basisinfrastructuur is gewaarborgd. Dat staat op gespannen voet met de stelselverantwoordelijkheid van de minister.» Kan de regering toelichten hoe deze afwegingen wel meespeelden ten aanzien van een generieke korting, maar niet lijken mee te spelen in de voorliggende invoering van een nieuw stelsel, zo vragen zij.
De regering stelt dat er na 2016 een herijking van het museale bestel kan plaatsvinden. In de tussentijd lopen verschillende musea grote risico’s door het (gedeeltelijk) wegvallen van gemeentelijke subsidies. In het wetgevingsoverleg van 21 november 2011 stelt de staatssecretaris dat hij geen verantwoordelijkheid kan nemen voor collecties die niet tot de Rijkscollectie behoren. De leden vragen de regering er zorg voor te dragen dat ook collecties die niet onder de Rijkscollectie vallen, maar wel een waardevolle betekenis hebben voor Nederland, niet verloren te laten gaan.
De leden vragen de regering voorts om de gevolgen van deze wijziging van het subsidiebestel kritisch te volgen en in te grijpen wanneer de diversiteit en toegankelijkheid van de cultuursector te zeer wordt aangetast.
Advies Raad voor Cultuur
De leden van de VVD-fractie merken op dat het oorspronkelijke aan de Raad voor Cultuur voorgelegde voorstel van wet voorzag in een wijziging van artikel 4a van de Wsc die erop neerkwam dat de criteria bij de vierjaarlijks vast te stellen ministeriële regeling in ieder geval betrekking hebben op het aandeel eigen inkomsten dat cultuurinstellingen dienen te halen om voor subsidie in aanmerking te komen. De Raad voor Cultuur heeft geadviseerd om daarvan af te zien. In de eerste plaats meent de Raad dat onduidelijkheid zou komen te ontstaan of het aandeel eigen inkomsten op alle criteria in de ministeriële regeling van toepassing is, zo staat in de memorie van toelichting.
Op advies van de Raad voor Cultuur neemt de regering de eigen inkomstennorm niet op in de wet. Kan de regering een overzicht geven van de voor- en nadelen om een bepaling op te nemen in de wet of de ministeriële regeling, zo vragen de leden. Kan de regering tevens verduidelijken waarom in haar ogen een wijziging van de wet nu niet strikt noodzakelijk is en waarom de kritiek van de Raad voor Cultuur in haar ogen terecht was? De passage in de memorie van toelichting biedt, volgens de leden, onvoldoende duidelijkheid.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering het advies van de Raad voor Cultuur heeft overgenomen om artikel 4a niet verder te wijzigen door de toevoeging van het criterium «eigen inkomsten». Maar ondernemerschap is wel een belangrijk speerpunt in het algehele cultuurbeleid. De leden vragen of de regering kan aangeven wat er aan flankerend beleid wordt gedaan om ondernemerschap in het kader van het algehele cultuurbeleid te bevorderen.
De leden vragen ten slotte of de regering kan aangeven op welke wijze de grondslag in het huidige artikel 4a mogelijkheden biedt voor een specifieke normstelling op het gebied van eigen inkomsten.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
De leden van de VVD-fractie vinden de vermindering van lasten belangrijk voor elke vorm van ondernemerschap. Gezien de transitie die de culturele instellingen ondergaan, is het van belang dat zij niet de administratieve rompslomp, die zij in de huidige situatie gewend zijn, behouden. Daarom zou inzage in de uitvoerbaarheid en de administratieve lasten, zodra deze bekend worden bij de ministeriële regeling, volgens de leden, wenselijk zijn. Hoe staat de regering hier tegenover, zo vragen zij.
De voorzitter van de commissie, Van Bochove
De adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković