Gepubliceerd: 30 maart 2012
Indiener(s): Hero Brinkman (Brinkman)
Onderwerpen: immigratie migratie en integratie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33068-7.html
ID: 33068-7

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 30 maart 2012

De algemene commissie voor Immigratie en Asiel, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN DEEL

2

 

Inleiding

2

 

1. Probleemschets

4

   

Lange procedures

4

   

Rol van de overheid bij ontstaan lange procedures

5

   

Terugkeer

6

   

Kinderrechten niet in wet

6

   

Gewortelde kinderen worden uitgezet

7

   

Conclusie

8

 

2. Doelstellingen wet

9

 

3. Wetsvoorstel

10

   

Acht jaar verblijf tijdens de minderjarigheid

10

   

Lang verblijf toerekenbaar aan de overheid

12

   

Niet onttrokken aan toezicht van de overheid

14

   

Geworteld

15

 

4. Belangen van minderjarige kinderen

17

 

5. Rechten van kinderen

17

 

6. Kader

18

 

7. Financiële effecten

20

       

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

20

 

Artikel I

20

   

Artikel 15, aanhef en onderdeel a

20

   

Artikel 15, aanhef en onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°

21

 

Artikel II

21

I. ALGEMEEN DEEL

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Samsom en Voordewind tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 houdende versterking van de positie van in Nederland gewortelde minderjarige vreemdelingen. Het gebeurt niet vaak dat Kamerleden van hun recht van initiatief gebruik maken. De initiatiefnemers hebben bij hun wetsvoorstel het belang van kinderen voor ogen. Dit kan op instemming van deze leden rekenen. Aan de andere kant merken zij op dat het wetsvoorstel geen oplossing biedt voor de door de initiatiefnemers gevoelde problematiek en dat het een onjuist signaal afgeeft aan vreemdelingen. Voornoemde leden hebben nog een aantal vragen en een enkele opmerking.

De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggend voorstel. Zij kunnen zich geheel vinden in de doelstelling namelijk om onder de in het wetsvoorstel genoemde voorwaarden gewortelde kinderen na zeer lang verblijf in Nederland te kunnen laten blijven.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het bovengenoemd voorstel van wet. Naar aanleiding van het wetsvoorstel hebben zij een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij constateren dat de positie van langdurig in Nederland verblijvende kinderen de afgelopen tijd heeft geleid tot maatschappelijke en politieke discussie. Begrijpelijk, want kinderen vormen een kwetsbare groep. Het gaat om alleenstaande minderjarige vreemdelingen en kinderen van gezinnen, die ooit een asielverzoek hebben ingediend dat vervolgens is afgewezen. Door het lange verblijf raken kinderen ingeburgerd in de Nederlandse samenleving en mogen zij volgens velen niet meer worden teruggestuurd naar het land van herkomst.

Alvorens in te gaan op het initiatiefwetsvoorstel, willen deze leden kort hun visie op immigratie schetsen. Voornoemde leden willen het immigratiebeleid langs drie lijnen vormgeven. Ten eerste willen zij open staan voor echte vluchtelingen. Ten tweede moet het immigratiebeleid strikt zijn als het gaat om de immigratie van mensen voor wie het zicht op succesvolle participatie ver weg is. Ten derde moet het uitnodigend zijn voor talent, studie of werk. Daar waar problemen bestaan, is participatie en niet polarisatie de oplossing.

De aan het woord zijnde leden staan pal voor de rechtstaat en fundamentele mensenrechten, inclusief de Rechten van het Kind. Dit betekent dat de rechtsstaat zekerheid en duidelijkheid moet bieden. Dat houdt in dat de overheid er alles aan doet om mensen niet lang in het ongewisse te laten. Daarnaast schuilt rechtvaardigheid niet in regels, maar in zorgvuldige toepassing die recht doet aan individuele omstandigheden. Dat betekent snelle procedures en effectieve handhaving, zorgvuldige beoordeling, individuele toetsing, ruimte om de discretionaire bevoegdheid in noodzakelijke gevallen te gebruiken en verbinding leggen tussen asiel, kennis en perspectief op integratie in de wetenschap dat er in de nabije toekomst extra mensen nodig zijn in het belang van de samenleving c.q. de economie.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij staan positief tegenover de algehele strekking van dit wetsvoorstel. Op dit moment zijn de rechten van in Nederland geworteld geraakte kinderen van (voormalige) asielzoekers onvoldoende gewaarborgd. De mogelijkheid die wordt geboden om een beroep te doen op de discretionaire bevoegdheid brengt geen rechtszekerheid met zich mee en een beroep op deze bevoegdheid is rechtens niet afdwingbaar. De voorwaarden zijn onvoldoende duidelijk en er wordt geen rekening houden met de integratie en worteling van minderjarige vreemdelingen. Ondanks dat deze leden positief gestemd zijn over dit voorstel, hebben zij toch nog een aantal opmerkingen en vragen.

Reeds in april 2010 is in de Tweede Kamer overeenstemming bereikt over de noodzaak om in Nederland gewortelde kinderen van vreemdelingen onder bepaalde voorwaarden aanspraak te geven op een verblijfsvergunning. Deze stellingname wordt ondersteund door een aantal onderzoeken en adviezen, zoals die van de Kinderombudsman,1 de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)2 en Dr. M.E. Kalverboer en Drs. A.E. Zijlstra van de Rijksuniversiteit Groningen.3 Deze onderzoeken en adviezen hebben laten zien dat gewortelde kinderen schade oplopen bij uitzetting naar een vrijwel onbekend land waar ze zich opnieuw moeten aanpassen. Dit wetsvoorstel komt hieraan tegemoet. Deze leden vragen of dit voorstel ter advisering is overlegd aan belangenorganisaties zoals Defence for Children en de Vereniging van Asieladvocaten en juristen Nederland. Zo nee, waarom niet en wordt dit nog gedaan? Zo ja, kan de Kamer worden geïnformeerd over het commentaar van de geraadpleegde organisaties?

De leden van de D66-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorstel om de positie van in Nederland gewortelde kinderen te versterken. Zij constateren net als de initiatiefnemers dat de situatie waarin deze kinderen na een lang verblijf in Nederland alsnog kunnen worden uitgezet, onwenselijke en schadelijke gevolgen heeft voor de kinderen die het betreft. Deze leden vinden het dan ook evenzeer wenselijk dat voor deze kinderen een oplossing wordt geboden die recht doet aan hun belangen en welzijn.

Voornoemde leden complimenteren de initiatiefnemers met het door hen genomen initiatief om de rechten van gewortelde kinderen te waarborgen. Zij hebben voorts nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorliggende voorstel waarmee zij de toereikendheid van het voorstel ten aanzien van het voorliggende probleem verduidelijkt willen zien.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij geven graag blijk van hun waardering voor het initiatief en de moeite die de initiatiefnemers nemen om de rechten en belangen van kinderen van asielzoekers een eigen plaats in het vreemdelingenbeleid te geven.

Deze leden onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel. Zij achten het van groot belang dat de fundamentele rechten en belangen van kinderen voorop worden gesteld wanneer besluiten op basis van de Vreemdelingenwet direct in Nederland gewortelde kinderen raken. Deze leden hebben op een enkel punt nog behoefte aan een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij begrijpen de beweegredenen van de initiatiefnemers. Het wetsvoorstel beoogt het belang van de minderjarige asielzoeker te waarborgen en poogt tegelijkertijd de nodige voorwaarden aan de vergunningverlening te verbinden om ongewenste effecten tegen te gaan. Desondanks vragen deze leden zich af of het wetsvoorstel een oplossing biedt voor de ook door deze leden gevoelde problematiek.

1. Probleemschets

Lange procedures

De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel geen voorstellen doet om de lengte van procedures te verkorten. Zij vragen hoe de initiatiefnemers denken dat met hun wetsvoorstel het door hen geconstateerde probleem wordt opgelost. Het valt deze leden op dat de schuld eenzijdig bij de overheid wordt neergelegd en niet mede de verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de vreemdeling.

Voornoemde leden vragen de initiatiefnemers of zij denken dat lange procedures te wijten zijn aan de overheid als een zaak moet worden aangehouden in afwachting van bijvoorbeeld prejudiciële vragen. De initiatiefnemers beschrijven de procedures die een asielzoeker kan doorlopen van asielaanvraag tot en met de reguliere aanvraag. Kunnen zij kwantificeren in hoeveel van de vreemdelingenzaken er naar hun oordeel een trage of nalatige overheid is geweest en in hoeveel van de zaken de vreemdeling zelf meerdere keren een procedure heeft opgestart?

De Afdeling advisering van de Raad van State meldde dat het wetsvoorstel probeert om eerdere oordelen omtrent het verblijfsrecht alsnog feitelijk en juridisch hun werking te ontnemen. De leden van de VVD-fractie merken hierbij op dat het de initiatiefnemers hierbij niet gaat om een goede en zorgvuldige procedure, maar om de uitkomst ervan. Deze leden zijn van mening dat de rechtseenheid alsmede de rechtszekerheid hier absoluut niet mee is gediend. Graag ontvangen zij hierop een reactie. Temeer ook daar de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkte dat met het initiatiefwetsvoorstel wordt getracht veranderingen te brengen in het feitelijk resultaat, niet in de procedures die daartoe hebben geleid.

Ook merken deze leden op dat het wetsvoorstel ongelijkheid creëert voor de vreemdeling die wel gehoor heeft gegeven aan de oproep Nederland te verlaten ten opzichte van de vreemdeling die illegaal verblijft in Nederland. Graag ontvangen zij hierop een reactie van de initiatiefnemers.

De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre de initiatiefnemers denken dat het de eigen verantwoordelijkheid is voor de ouders? Zij hebben immers invloed op de lengte en uitkomst van hun verblijf in Nederland. Denken de initiatiefnemers dat hun wetsvoorstel niet tot misbruik van kinderen door hun ouders zal leiden? Worden immers niet zo kwaadwillende ouders voor hun slecht gedrag beloond ten koste van hun kinderen?

Deze leden vragen of de initiatiefnemers bij hun wetsvoorstel hebben gekeken naar andere landen in de Europese Unie (EU)? Welke EU-landen kennen dezelfde wetgeving als dat het wetsvoorstel wil introduceren in Nederland?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het kritische advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Zij onderschrijven de bezwaren die de Afdeling advisering tegen het voorstel heeft ingebracht. De Afdeling advisering stelt vast dat het initiatiefvoorstel iets wil doen aan de gevolgen van lange procedures, maar geen voorstel doet om de oorzaken daarvan te bestrijden en dat hierdoor het probleem blijft bestaan. Daarom zou het volgens de Afdeling advisering de voorkeur verdienen de inspanningen te richten op maatregelen om de procedures waar mogelijk te versnellen en zo nodig te verbeteren, zodat wordt voorkomen dat toelatingsprocedures onnodig lang duren.

Voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat volgens de geschetste berekening de procedure voor het afhandelen van een eerste asielaanvraag in het verleden soms wel twee jaar duurde, de daarna doorlopen beroepsprocedures gemiddeld een half tot anderhalf jaar en de hoger beroepsprocedure gemiddeld een half jaar. Daarmee komt de totale procedure uit op gemiddeld drie-en-een-half jaar. Deze leden vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat asielzoekers ook in het verleden in de eerste asielprocedure redelijk snel in ieder geval een eerste signaal en daarna regelmatig voldoende volgende signalen hebben gekregen of zij wel of niet in Nederland mochten blijven? Zijn zij van mening dat asielzoekers veelal tegen beter weten in (zijn) blijven doorprocederen?

De initiatiefnemers stellen dat de grote meerderheid van toelatingsprocedures in Nederland wel binnen een redelijke termijn wordt afgerond en dat dit aantal in de toekomst vermoedelijk zal toenemen. Voornoemde leden vragen of kan worden aangeven wat de initiatienemers een redelijke termijn achten, bezien naar de beslissing op de (eerste) asielaanvraag en in het (hoger) beroep daarna?

De aan het woord zijnde leden vragen waarom de initiatiefnemers zelf geen voorstellen hebben gedaan ter verbetering en versnelling van de asielprocedure, maar slechts verwijzen naar de in 2010 in werking getreden vernieuwde asielprocedure en de in 2011 aangekondigde Beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures.

De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemers er niet voor kiezen om de duur van procedures te wijzigen maar de rechten van gewortelde kinderen bij wet te waarborgen. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat reeds maatregelen getroffen zijn ter versnelling van procedures die het gewenste effect niet hebben gehad. Zijn de initiatiefnemers van mening dat een verkorting van procedures waarmee onderhavige schrijnende gevallen voorkomen kunnen worden, geheel niet haalbaar is en ook niet op enig termijn verwacht kan worden?

De initiatiefnemers beschouwen de aangekondigde en al getroffen maatregelen om procedures te versnellen, niet als oplossing voor de reeds in Nederland verblijvende gewortelde kinderen.

Voornoemde leden constateren dat in vele gemeenteraden moties zijn aangenomen waarin wordt opgeroepen tot een kinderpardon voor die reeds in Nederland verblijvende gewortelde kinderen. Deze leden vragen de initiatiefnemers hoe zij deze oproep beschouwen in het licht van hun voorstel?

Rol van de overheid bij ontstaan lange procedures

De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers vermelden dat onjuist of traag handelen van de overheid aantoonbaar heeft geleid tot langere toelatingsprocedures, waardoor is bijgedragen aan de worteling van het kind. Graag vernemen voornoemde leden een compleet overzicht van al het handelen of nalaten van de overheid dat bijdraagt aan de worteling.

Daarbij merken deze leden op dat de overheid als zodanig gehouden is aan de beginselen van behoorlijk bestuur. Eén van deze beginselen is het zorgvuldigheidsbeginsel. Een besluit moet zorgvuldig voorbereid en genomen worden. In de reactie op de Afdeling advisering stellen de initiatiefnemers dat zij op geen enkele wijze de legitimiteit en zorgvuldigheid van de overheid van overheidshandelingen betwisten, maar wel dat dit handelen de verblijfstijd kan verlengen en bij kan dragen aan de worteling. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe dit zich verhoudt tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers niet betwisten dat de legitimiteit en zorgvuldigheid van deze overheidshandelingen in geval van feitenonderzoek of onderzoek naar de echtheid van documenten, alsmede besluit- of vertrekmoratoria of het aanhouden van beslissingen in afwachting van richtinggevende uitspraken van bijvoorbeeld het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Zij stellen dat dergelijke handelingen de overheid lang niet altijd kunnen worden aangerekend, maar dat dit niet betekent dat de vreemdeling automatisch verwijt treft en een geworteld kind de nadelige consequenties ervan zou moeten dragen. Delen de initiatiefnemers de opvatting dat de daardoor optredende verlenging van het verblijf de overheid niet, laat staan verwijtbaar, kan worden aangerekend? De initiatiefnemers geven ook het voorbeeld van het aanhouden van de overdrachten van Griekse «Dublin-claimanten» vanwege de problematische staat van de asielprocedure in Griekenland, waarbij Nederland er uiteindelijk noodgedwongen voor heeft gekozen deze asielaanvragen zelf af te handelen. Vinden de initiatiefnemers niet dat dit de indruk wekt dat de Nederlandse overheid uiteindelijk wordt gestraft voor de nalatigheid van een andere lidstaat?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de memorie van toelichting laat zien dat er allerlei redenen zijn die niet aan de overheid zijn toe te rekenen waardoor procederen op zich al jaren kan duren. Zij vragen hoe de voorgestelde termijnen zich verhouden tot deze ongewenste, maar helaas realistische constatering.

Terugkeer

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State voorts stelt dat in het voorstel diegenen worden beloond die niet zijn vertrokken, nadat door de rechter is geoordeeld dat de beslissing terecht is geweest om een verblijfsvergunning te weigeren. Dat schept rechtsongelijkheid ten opzichte van diegenen die zich wel bij een negatief oordeel hebben neergelegd en uit Nederland zijn vertrokken. Het initiatiefvoorstel werkt daardoor willekeur in de hand.

Kinderrechten niet in wet

De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers verwijzen naar de in april 2010 aangenomen motie van de leden Spekman en Anker (Kamerstuk 19 637, nr. 1340) en de reactie van de regering hierop (Kamerstuk 19 637, nr. 1345). In die reactie van de regering wordt ook verwezen naar een andere brief, namelijk de brief van 11 december 2009 (Kamerstuk 31 994, nr. 29). Deze brief is een reactie op het amendement van de leden Spekman en Anker (Kamerstuk 27 062, nr. 64). Graag vernemen de aan het woord zijnde leden een reactie van de initiatiefnemers op deze brief. Immers, de toenmalige regering oordeelde dat het amendement ontraden moest worden en dat het instrument van de discretionaire bevoegdheid het element van langdurig verblijf van minderjarige kinderen betrekt bij de beoordeling.

De leden van de PvdA-fractie vrezen dat louter rationele argumenten tegen het wetsvoorstel en een ongefundeerde vrees voor een aanzuigende werking, voorbij gaan aan het feit dat het om kinderen gaat die zonder dat hen dat op enigerlei wijze valt toe te rekenen lange tijd in onze samenleving verkeren en die bij uitzetting in een situatie zouden komen te verkeren die niet alleen hoogst onwenselijk is, maar tevens indruist tegen kinderrechten. Naar de mening van deze leden kan een op zich welgemeende en zelfs ruim gebruik van de discretionaire bevoegdheid om bij schrijnende gevallen een verblijfsvergunning te kunnen verlenen, niet in de plaats komen van een goed omklede en nauw omschreven wettelijke regeling. Kunnen de initiatiefnemers hier op in gaan?

Voornoemde leden lezen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat de discretionaire bevoegdheid van de minister naar de aard van die bevoegdheid bedoeld is voor het maken van uitzonderingen op de regel en niet voor beleid ten aanzien van een bepaalde groep als geheel (categoriaal beleid). Deze leden menen begrepen te hebben dat de discretionaire bevoegdheid nu alleen toegepast wordt als daar doorslaggevende schrijnende redenen voor zijn. Begrijpen zij dat goed? Zo ja, waarom zou die bevoegdheid dan niet gebruikt kunnen worden als de regering van mening is dat een nauw omschreven bepaalde groep als schrijnend kan worden gedefinieerd? Gesteld dat de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel nu te kennen zou geven om zijn discretionaire bevoegdheid te gebruiken in de zin dat de groep die de initiatiefnemers voor ogen staat een verblijfsvergunning zou krijgen, achten de initiatiefnemers dan wetgeving nog nodig? Zo ja, waarom?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de initiatiefnemers kennis hebben genomen van het advies van de ACVZ van december 2011 over het betrekken van het lokale bestuur en de lokale gemeenschap bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid. Wat is de reactie van de initiatiefnemers op dit stuk? Welke zienswijze van de ACVZ zien de initiatiefnemers als onderbouwing van hun wens om gewortelde minderjarigen een verblijfsvergunning te verlenen en welke juist niet?

De leden van de CDA-fractie delen de zorgen van de initiatiefnemers over de positie van langdurig in Nederland verblijvende kinderen. Ook zij zijn van mening dat het onwenselijk is dat kinderen, overwegend door factoren die zij zelf niet in de hand hebben, langdurig in een onzekere situatie verkeren wat betreft hun toekomstperspectief.

Deze leden hebben echter bedenkingen bij het initiatiefwetsvoorstel. Naar hun mening druist het voorstel in tegen het principe en de uitkomst van de Nederlandse asielprocedure. Als na een individuele toetsing van een asielaanvraag is vastgesteld dat men gevaar loopt op vervolging, krijgt men een verblijfsvergunning. Als geen bescherming nodig is, moet men Nederland verlaten. De meerderheid van de afgewezen asielzoekers voldoet aan die verplichting en verlaat Nederland vrijwillig. Daaronder zijn ook gezinnen met kinderen. Velen voldoen echter niet aan die plicht en dienen soms meerdere en doorgaans kansloze asiel- of reguliere vervolgaanvragen in. Dat recht hebben zij, maar tegelijkertijd en primair is het hun eigen verantwoordelijkheid als dit leidt tot langdurig verblijf en worteling van hun kinderen in de Nederlandse samenleving.

Behoudens zeer bijzondere omstandigheden moet dit er naar de mening van deze leden niet toe leiden dat men alsnog in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. In zulke bijzondere individuele gevallen is het aan de verantwoordelijke bewindspersoon om eventueel te beslissen of, met toepassing van de discretionaire bevoegdheid, alsnog verblijf wordt toegestaan, waarbij factoren als tijdsverloop en geworteldheid kunnen worden meegewogen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers stellen dat zij met de door hen voorgestelde wijziging kiezen voor een wijziging van het beleid in plaats van te rekenen op een toevallige correctie van ontoereikend beleid door middel van het instrument van de discretionaire bevoegdheid. In een reactie op een opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State stellen zij dat voor de invulling van de discretionaire bevoegdheid geen criteria in wet- of regelgeving zijn neergelegd. Dit maakt de toepassing ervan in individuele zaken onzeker en deels willekeurig. Voornoemde leden vragen of hiermee wordt beweerd dat de toepassing van deze bevoegdheid niet op een gewetensvolle en weloverwogen wijze zou gebeuren.

Ook stellen de initiatiefnemers dat bij de beoordeling van schrijnende zaken die in aanmerking komen voor toepassing van de discretionaire bevoegdheid in de bijkomende redenen van humanitaire aard die zijn vereist het bestaan van lang verblijf, de worteling van minderjarige kinderen en de toerekenbaarheid van de overheid niet worden meegewogen. Kunnen zij aangeven waarop zij deze stellingen baseren?

De leden van de D66-fractie delen de mening dat de discretionaire bevoegdheid door zijn onheldere criteria en politieke invulling niet volstaat voor de schrijnende gevallen waarop het initiatiefvoorstel ziet. Zij onderschrijven de stellingname dat een andere oplossing met objectiveerbare regels geboden is.

De leden van de SGP-fractie vragen een onderbouwing van het genoemde nadeel dat toepassing van de discretionaire bevoegdheid afhankelijk is van politieke verhoudingen. Blijkt bijvoorbeeld uit cijfers dat het aantal gevallen waarin gebruikt gemaakt wordt van de discretionaire bevoegdheid sterk correleert met de striktheid van het beleid dat door het kabinet wordt voorgestaan?

Voornoemde leden lezen dat naar de mening van de initiatiefnemers de belangen van gewortelde minderjarige kinderen in het kader van de discretionaire bevoegdheid onvoldoende aan bod komen. Zij vragen een nadere onderbouwing van deze stelling. Zij wijzen in dit verband op de brief van de voormalige staatssecretaris van Justitie, Albayrak, waarin expliciet vermeld wordt dat het element van langdurig verblijf van minderjarige kinderen uitdrukkelijk wordt meegenomen als een van de mee te wegen omstandigheden (Kamerstuk 31 994, nr. 29).

De aan het woord zijnde leden vragen of het sluitstuk van het toelatingsbeleid met het oog op de belangen van asielzoekers niet juist gebaat kan zijn met een zekere mate van schimmigheid in de vorm van een discretionaire bevoegdheid. Zij wijzen op het aanmerkelijke risico dat de ruimte voor gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid juist beperkt kan worden door het vastleggen van concrete criteria in regelgeving. Het kan het bijvoorbeeld door het bepalen van een termijn moeilijker worden om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid in zaken waarin deze termijn niet is gehaald. Zij vragen een reactie op dit dilemma.

Gewortelde kinderen worden uitgezet

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers in hun reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State stellen dat zij het uitzetten van in Nederland gewortelde kinderen naar een voor hen onbekend land in beginsel altijd als schrijnend beschouwen en dat zulke kinderen ernstig beschadigd raken in hun emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling als zij gedwongen hun thuisbasis moeten achterlaten. Betekent dit in hun visie dan ook dat kinderen die zijn opgegroeid in het land van herkomst en die vervolgens door hun ouders worden meegenomen om in Nederland asiel aan te vragen, hier beschadigd aankomen? Is er in gevallen waarin Nederlandse ouders met hun in Nederland opgegroeide kinderen gaan emigreren naar een land waarvan zij de taal en de cultuur niet kennen, bij die kinderen ook sprake van ontworteling en daardoor veroorzaakte schade? Kunnen de initiatiefnemers voorbeelden geven van wat er is geworden van in Nederland gewortelde asielzoekerskinderen die naar het land van herkomst zijn teruggekeerd? Is er verschil in opgelopen schade, afhankelijk van of men Nederland vrijwillige dan wel gedwongen heeft verlaten? Graag vernemen voornoemde leden hoe de initiatiefnemers een en ander zien. Ook vragen zij of de aangehaalde onderzoeken en onderzoekers daarover iets zeggen. Is er wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit kan worden afgeleid dat in een bepaald land gewortelde kinderen na vertrek naar een ander land zonder veel problemen daar ook weer ontwortelen en herwortelen?

De initiatiefnemers stellen dat zij met hun initiatiefvoorstel de belangen van gewortelde kinderen beschermen door objectiveerbare regels neer te leggen in een wet, hetgeen volgens hen de rechtszekerheid waarborgt en ervoor zorgt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Is op dit laatste niet het nodige af te dingen? Immers, ook het initiatiefvoorstel bevat criteria en voorwaarden die van geval tot geval, ook qua weging, anders zouden kunnen uitpakken, zoals de mate van geworteldheid die wordt gekoppeld aan een (discutabel) termijncriterium, de mate van toerekenbaarheid van de overheid en de onttrekking aan het toezicht van de overheid. Hier komt bij dat de nadere invulling van beide laatstgenoemde criteria nog moet nog gebeuren bij algemene maatregel van bestuur. Kunnen de initiatiefnemers hierop ingaan?

Conclusie

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de initiatiefnemers in dit verband het gegeven beoordelen dat voormalige PvdA-staatssecretarissen in vorige regeerperiodes hebben aangegeven dat zij tegen (een vorm van) een pardonregeling waren. Deze leden beschouwen het initiatiefwetsvoorstel als zodanig. Hoe beoordelen de initiatiefnemers de opmerking van voormalig staatssecretaris Kalsbeek die in 2001 stelde dat kinderen geen ticket voor verblijf zijn, dat het enkele feit van een bepaald tijdsverloop niet mag leiden tot het verstrekken van een verblijfstitel, ook al is er sprake van integratie in de Nederlandse samenleving en dat in zeer incidentele gevallen kan worden afgeweken van de regels en gebruik worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid? Waarom wijken de initiatiefnemers van deze lijn af?

2. Doelstellingen wet

De leden van de VVD-fractie lezen dat een randvoorwaarde van dit wetsvoorstel is dat wordt voorkomen dat deze wet leidt tot het frustreren van terugkeer en het bewust inzetten op lang verblijf door asielzoekers en andere vreemdelingen. Het is deze leden niet duidelijk hoe de initiatiefnemers dit willen borgen. Graag ontvangen zij uitleg daarover.

Voornoemde leden zijn van mening dat dit wetsvoorstel juist zal leiden tot het frustreren van terugkeer en het bewust inzetten op lang verblijf. Door immers lang te blijven procederen zullen onder andere ouders proberen via hun kinderen alsnog een verblijfsvergunning te krijgen. Is het niet zo dat na een negatieve beslissing door de rechtbank de vreemdeling Nederland moet verlaten? Denken de initiatiefnemers niet dat door hun wetsvoorstel meer mensen ervoor zullen kiezen, al dan niet voor zes maanden, niet mee te werken aan hun terugkeer?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat illegaal verblijf niet beloond mag worden. In de memorie van toelichting wordt als randvoorwaarde gesteld dat voorkomen wordt dat deze wet leidt tot het frustreren van terugkeer en het bewust inzetten op lang verblijf door asielzoekers en andere vreemdelingen. Daartoe wordt een lange termijn van verblijf gehanteerd dat mede is toe te rekenen aan de overheid als criterium voor een verblijfsvergunning. Deze leden zien geen nadere definiëring van het woord «mede» en vragen om een nadere toelichting hierop.

De leden van de SGP-fractie vragen een reactie op hun suggestie dat het wetsvoorstel mogelijk contraproductief kan werken. Zij merken op dat na het jaar 2000 brede steun is ontstaan voor strikter beleid ten aanzien van minderjarige asielzoekers, juist om de aantallen terug te dringen. Dat beleid heeft blijkens de instroom de afgelopen jaren kennelijk gewerkt. Het is bepaald niet denkbeeldig dat een verruiming dan wel codificatie van het beleid een stijging van de aantallen in de hand kan werken. Hoe beoordelen initiatiefnemers het risico dat door verruiming dan wel codificatie van beleid meer minderjarigen in de situatie van langdurige onzekerheid komen?

3. Wetsvoorstel

Acht jaar verblijf tijdens de minderjarigheid

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minderjarigheid volgens de initiatiefnemers eenvoudig is vast te stellen op basis van de reeds bekende identiteitsgegevens. Kunnen de initiatiefnemers dit specificeren? Deze leden vragen dit omdat in lang niet alle gevallen minderjarigen identiteitspapieren hebben. Zijn de initiatiefnemers van mening dat een leeftijdsonderzoek dan volstaat? Indien de initiatiefnemers van mening zijn dat een leeftijdsonderzoek niet volstaat, hoe moet dan de leeftijd worden vastgesteld? Als de minderjarige niet wil meewerken aan het leeftijdsonderzoek, zijn de initiatiefnemers van mening dat de minderjarige dan als meerderjarige moet worden geregistreerd?

Voornoemde leden lezen dat kinderen van asielzoekers tot hun 21e levensjaar de gelegenheid hebben om een aanvraag voor verblijf te doen. Waarom is gekozen voor de leeftijd van 21 jaar en bijvoorbeeld niet voor achttien jaar? Is achttien niet veel gebruikelijker? Is het niet denkbaar dat ouders hun vertrek zullen frustreren om zo te wachten tot hun kind eenentwintig is geworden? Hoe zit het bijvoorbeeld met mensen die twintig jaar en 364 dagen oud zijn of die hier zeven-en-een-half jaar verblijven?

Waarom hebben de initiatiefnemers gekozen voor een periode van zes maanden waarbinnen de vreemdeling zich aan het toezicht mag onttrekken en niet bijvoorbeeld voor een maand?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Afdeling advisering van de Raad van State zich zorgen maakt op het punt dat vreemdelingen, mocht het initiatiefwetsvoorstel in werking treden, er belang bij kunnen krijgen om de procedures zo lang mogelijk op te rekken. Na acht of vijf jaar zou dan immers een recht op een verblijfsvergunning ontstaan. Deze leden begrijpen de zorgen van de Afdeling advisering wel enigszins, maar menen ook dat het gebruik maken van wettelijk vastgelegde procedures het recht van iedere vreemdeling is. Dan kan het die vreemdeling niet worden aangerekend als dat lang duurt. Echter in het geval de vreemdeling in kwestie aantoonbaar willens en wetens procedures door zijn eigen handelen of juist het niet-handelen vertraagt, zijn deze leden wel van mening dat dit ook aan die vreemdeling toegerekend mag worden. In hoeverre bevat de Vreemdelingenwet 2000 of andere wet- of regelgeving al bepalingen om dergelijk gedrag tegen te gaan? Achten de initiatiefnemers het nodig om in het kader van hun wetsvoorstel een bepaling tegen oneigenlijk gebruik van de regels op te nemen?

De leden van de PVV-fractie lezen dat de initiatiefnemers stellen dat de periode van acht jaar verblijf in Nederland in beginsel aaneengesloten moet zijn. Als het gezin waartoe het kind behoort gedurende die periode in het buitenland heeft verbleven, is een verblijfsvergunning op grond van deze wet niet mogelijk, tenzij sprake is van een kort verblijf. Deze leden vragen wat de initiatiefnemers verstaan onder de term kort verblijf. Waar wordt de grens gesteld? Kan nauwkeurig worden aangeven hoe lang een vreemdeling buiten Nederland mag hebben verbleven om nog onder de reikwijdte van het onderhavige voorstel te vallen?

In dit verband vragen voornoemde leden tevens wat de gevolgen voor de betrokken vreemdelingen zullen zijn wanneer zij Nederland tijdelijk hebben verlaten om in een ander land een asielverzoek in te dienen en vervolgens weer in Nederland zijn teruggekeerd. Vallen de betrokken vreemdelingen na een dergelijk buitenlands verblijf nog onder de werking van dit wetsvoorstel?

Deze leden lezen in het voorstel dat een vreemdeling onder meer tenminste acht jaar in Nederland moet hebben verbleven om voor een verblijfsvergunning in aanmerking te kunnen komen. In de pers hebben de initiatiefnemers echter laten blijken dat zij er de voorkeur aan geven om deze termijn op vijf jaar verblijf te stellen. Wat is de reden dat de betreffende termijn toch op acht jaar is vastgesteld?

Het is de leden van de SP-fractie duidelijk wat de redenen zijn waarom de initiatiefnemers hebben gekozen voor de voorwaarde dat een kind vijf dan wel acht jaar in Nederland moet hebben verbleven. Wel vragen zij hoe deze voorwaarde in verhouding wordt gezien tot de beduidend kortere procedures in het vreemdelingenbeleid en de plannen van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel om deze strakker te stroomlijnen. Welke meerwaarde heeft dit voorstel voor toekomstige gevallen, waarbij kortere procedures gelden dan voorheen? De kans dat een vreemdeling langer dan vijf of acht jaar in Nederland verblijft, wordt immers steeds kleiner. In de prognose in de memorie van toelichting wordt bijvoorbeeld gesproken over niet meer dan 100 aanvragen per jaar. Over welke tijdspanne gaat het dan? Blijft dit structureel een maximum van 100 aanvragen of zal dat verder afnemen? Zo ja, vrezen de initiatiefnemers dan niet dat de wet in de toekomst overbodig zal worden bevonden en men de discretonaire bevoegdheid afdoende zal achten?

Het vijf dan wel achtjarig verblijf moet in beginsel aaneengesloten zijn. Er mag echter sprake zijn van een kort verblijf in het buitenland. Wat wordt precies bedoeld met de term kort verblijf? Wat is «zich vestigen»? Ontstaat er niet alsnog een onzekere situatie als onduidelijk is hoe de afweging wordt gemaakt tussen de termijn dat iemand afwezig is en de termijn dat iemand in Nederland heeft verbleven? Wat gebeurt er als (gezinnen met) kinderen wegens gedwongen of zelfstandige terugkeer zijn teruggekeerd naar land van herkomst, maar weer terug naar Nederland zijn gekomen? Wanneer en onder welke voorwaarden wordt dan de onderbreking aan hen tegengeworpen?

De initiatiefnemers stellen vervolgens dat de minderjarigheid in beginsel eenvoudig is vast te stellen. Toch zijn er bij asielaanvragen nogal eens problemen met de vaststelling van minderjarigheid.4 Wat is in dit licht de reactie op de kritiek die is geleverd op het vaststellen van de leeftijd van minderjarige asielzoekers? Vrezen de initiatiefnemers niet dat hun voorstel zal leiden tot meer fraude bij het opgeven van de leeftijd?

Voorts hebben deze leden nog vragen over de voorwaarde dat kinderen voor hun tiende levensjaar naar Nederland moeten zijn gekomen. Waarom is deze leeftijdsgrens ingesteld, terwijl een aanvraag tot het 21e jaar kan worden ingediend? Wat als een alleenstaande minderjarige asielzoekers van zijn elfde tot zestiende jaar in Nederland heeft verbleven en zich beroept op de wortelingsgrond?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemers zijn afgeweken van de termijn van tien jaar die was opgenomen in het amendement Spekman/Anker (Kamerstuk 31 994, nr. 26), dat met het oog op dezelfde problematiek als die waarop het wetsvoorstel ziet is ingediend.

Voornoemde leden menen uit de memorie van toelichting te kunnen opmaken dat de initiatiefnemers de indruk hebben dat er een vrij helder onderscheid gemaakt kan worden tussen enerzijds asielzoekers die terecht langdurig in procedure zijn en anderzijds asielzoekers die enkel kansloze aanvragen indienen. De laatste categorie aanvragen kan volgens de initiatiefnemers vrij snel worden afgedaan. Het is volgens hen in beginsel onmogelijk op deze wijze de termijn van acht jaar te vullen. Deze leden vragen of dit onderscheid recht aan de asielpraktijk en of het onderscheid tussen deze groepen zo eenvoudig te trekken is. Zij vragen of veeleer de inschatting niet reëel is dat er – naast de doelgroep die het wetsvoorstel beoogt – een grote groep asielzoekers kan ontstaan die er in slaagt de voorgestelde termijn van acht jaar te halen door het indienen van kansloze aanvragen en het op subtiele wijze frustreren van de procedure. Zij vragen bovendien of de stellige overtuiging van initiatiefnemers dat de voorgestelde termijn gehaald kan worden met het voeren van kansloze procedures ook betrekking heeft op de termijn van vijf jaar.

De aan het woord zijnde leden vragen welke gevolgen het stellen van een afwijkende termijn voor alleenstaande minderjarige asielzoekers kan hebben voor de overwegingen van deze groep en hun familie om asiel in Nederland aan te vragen. Kan het hanteren van uiteenlopende termijnen tot ongewenste effecten leiden?

Lang verblijf toerekenbaar aan de overheid

De leden van de CDA-fractie merken op dat wat betreft de voorwaarde «mede aan de overheid toe te rekenen handelen of nalaten» (waardoor de verblijfsduur wordt verlengd), de initiatiefnemers, ondanks het woord mede, de zwaarte van de toerekenbaarheid naar de mening van deze leden ten volle bij de overheid leggen en in feite geheel voorbijgaan aan de toerekenbaarheid van het handelen of nalaten van de minderjarige vreemdeling zelf of zijn ouders. Hoe zwaar is het de overheid aan te rekenen als de zesmaanden beslistermijn bij het eerste asielverzoek bijvoorbeeld met één week is overschreden ten opzichte van de zeven en een half jaar daarna, waarin de vreemdeling is blijven doorgaan – dat is zijn recht, zeggen de initiatiefnemers – met (kansloos) procederen? Een marginaal medetoedoen van de overheid kan, volgens het initiatiefvoorstel, dus al leiden tot een verblijfsvergunning. Delen de initiatiefnemers de mening dat dit disproportioneel is ten opzichte van het medetoedoen van de vreemdeling zelf? Zij hebben zich klaarblijkelijk gerealiseerd dat een eenduidig antwoord in dergelijke gevallen niet eenvoudig is te geven en hebben geworsteld met dit criterium. Is het daarom dat de initiatiefnemers de nadere invulling van dit criterium voor zich hebben uitgeschoven, gezien het feit dat deze voorwaarde nog nader moet worden uitgewerkt in de algemene maatregel van bestuur?

De initiatiefnemers kiezen er niet voor om het indienen van toelatingsaanvragen of het instellen van bezwaar, beroep of hoger beroep door de vreemdelingen zelf aan hen toe te rekenen, omdat dit namelijk wettelijke middelen zijn om toelating te verkrijgen of tegen de afwijzing van een vergunningsaanvraag te procederen. Als daarentegen de overheid van dezelfde middelen gebruik maakt, ten gevolge waarvan er overschrijding van een termijn zou kunnen optreden, dan wordt in het voorstel dit de overheid aangerekend. Creëert het initiatiefwetsvoorstel zo bezien geen rechtsongelijkheid?

Het is de leden van de SP-fractie, net zo min als bij de Afdeling advisering van de Raad van State, nog steeds niet voldoende duidelijk wat «mede vanwege handelen of nalaten van de overheid» betekent. Terecht stellen de initiatiefnemers dat niet elke handeling toerekenbaar is aan de overheid, maar dat dit niet direct betekent dat de vreemdeling automatisch een verwijt treft en een geworteld kind daar de nadelige consequenties van draagt. Waar ligt die grens en hoe ver wil men gaan in deze belangenafweging? Vrezen de initiatiefnemers niet dat hierdoor alsnog een onzekere situatie wordt gecreëerd indien onvoldoende duidelijk is wanneer sprake is van een fout door de overheid die ook leidt tot een vergunning bij worteling? Wat als iemand niet alleen wegens handelen of nalaten van de overheid na jaren nog steeds in Nederland verblijft, maar ook zelf niet heeft meegewerkt aan terugkeer? Welk belang weegt dan het zwaarst en waarom? Wordt er nog gekeken naar andere redenen die hebben geleid tot het langere verblijf of mogen (gezinnen met) kinderen per definitie blijven als de worteling mede vanwege het handelen of nalaten door de overheid is?

Voornoemde leden merken op dat het intrekken van een besluit één van de redenen is om te stellen dat de overheid een toerekenbare fout heeft gemaakt. Wat als deze intrekking het gevolg is van valse informatie van de ouders van het kind? Deze leden nemen aan dat op dat moment geen beroep kan worden gedaan op de door de initiatiefnemers voorgestelde verblijfsgrond. Zo nee, waarom niet? Wordt er wel bekeken waarom een vergunning is ingetrokken?

Vrezen de initiatiefnemers niet dat de overheid in eerste instantie altijd zal proberen zich te beroepen op het argument dat de vreemdeling onvoldoende heeft gedaan aan terugkeer? In de praktijk is namelijk gebleken dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als snel het verwijt bij de vreemdeling legt dat onvoldoende is ondernomen om te komen aan benodigde identiteitspapieren. Ook wordt bij terugkeer niet snel aangenomen dat sprake is van het buitenschuld-criterium. Als argument wordt daarbij dan vaak gegeven dat niet alles in het werk is gesteld om terug te keren. Hoe willen de initiatiefnemers dit voorkomen?

Het instellen van een categoriaal beschermingsbeleid, besluitmoratoria en vertrekmoratoria kunnen wat deze leden betreft gezien worden als besluiten, dus handelingen, van de overheid. Kunnen dergelijke besluiten de overheid worden tegengeworpen indien sprake is van worteling? Zo ja, vrezen de initiatiefnemers niet dat de overheid nog terughoudender zal zijn bij het instellen van besluit- of vertrekmoratoria en categoriaal beschermingsbeleid? Zo ja, hoe gaan ze dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie zien geen gradaties vermeld bij de mate van toerekenbaarheid aan de overheid. Bij de genoemde vormen van toerekenbaarheid staan geen nader geëxpliciteerde redenen vermeld die toerekenbaar aanleiding hebben kunnen geven tot overschrijding van termijnen. Er wordt ook geen nadere analyse gegeven van de knelpunten die leiden tot de overschrijdingen. Kunnen de initiatiefnemers nader duiden hoe hun keuze voor toerekenbaarheid aan de overheid zich verhoudt tot de knelpunten die zich in de procedures voordoen en tot de toerekenbare rol die vreemdelingen daar zelf in vervullen?

De initiatiefnemers beschouwen het initiatiefvoorstel als een dwingende stimulans voor de IND om juiste en tijdige beslissingen te nemen. Voornoemde leden vragen welke concrete mogelijkheden zij daarvoor zien bij de IND om beslissingen in de toekomst wel tijdig af te doen en schrijnende situaties te voorkomen?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat in de memorie van toelichting terecht gesteld wordt dat minderjarige kinderen van asielzoekers volledig afhankelijk zijn van het handelen van hun ouders, maar ook van de handelwijze van de Nederlandse overheid. Deze leden verzoeken toe te lichten in hoeverre, op grond van (intern)nationale wet- en regelgeving en jurisprudentie, het gedrag van ouders dat heeft geleid tot een lang verblijf, mag worden toegerekend aan het kind.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemers een oplossing beogen te vinden voor situaties waarin sprake is van een falende overheid. Deze leden vragen of de gekozen formulering van de wettekst dat falen voldoende tot uitdrukking brengt. Zij vragen of in veel procedures niet vrij snel kan worden aangenomen dat het lange verblijf mede door toedoen van de overheid is ontstaan. Zou het niet beter zijn te kiezen voor het criterium dat de duur in overwegende mate door toedoen van de overheid is ontstaan? Zij vragen of het naar de mening van de initiatiefnemers billijk is toerekenbaarheid te veronderstellen als de overheid gedurende de voorgestelde periode bijvoorbeeld eenmaal een nieuw besluit moet nemen of eenmaal de bezwaartermijn met vier weken heeft overschreden.

Niet onttrokken aan toezicht van de overheid

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de termijn van niet langer dan zes maanden aan het toezicht van de overheid onttrekken zich verhoudt tot het terugkeerbesluit? Dit hanteert namelijk een termijn van achtentwintig dagen waarbinnen de vreemdeling moet terugkeren naar het land van herkomst. Wie dat niet doet krijgt een inreisverbod en is strafbaar.

De leden van de PVV-fractie vragen de initiatiefnemers waarom zij illegaal verblijf van vreemdelingen tolereren nu zij in de memorie van toelichting hebben aangegeven een periode van illegaal verblijf van een half jaar niet tegen te zullen werpen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe is vast te stellen dat iemand zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Deze leden stellen dat men al in het zicht van de overheid is puur door het indienen van een (vervolg)aanvraag. Daarbij wordt in het midden gelaten of dit een kansloze aanvraag is. Ook op dit punt hebben de initiatiefnemers blijkbaar geworsteld met deze voorwaarde, getuige hun opmerking dat in het Vreemdelingenbesluit nader wordt uitgewerkt in welke situaties er sprake is van het zich onttrekken aan het toezicht van de overheid. Zien deze leden dit juist?

De initiatiefnemers stellen dat het gaat om vreemdelingen die minstens in een bepaalde periode een concreet zicht op legaal verblijf in Nederland hebben gehad. Voornoemde leden vragen wanneer er concreet sprake is van zicht op legaal verblijf. Is dat puur vanwege het indienen van een asielaanvraag (ook al is de uitkomst van de procedure ongewis)? In hoeverre kan, bijvoorbeeld in gevallen van manifest ongeloofwaardige asielrelazen, worden gesteld dat er concreet zicht is op legaal verblijf? Kunnen de initiatiefnemers hierop ingaan?

De initiatiefnemers stellen dat de randvoorwaarde dat de initiatiefwet niet mag leiden tot het frustreren van terugkeer en het bewust inzetten op lang verblijf door vreemdelingen, wordt gerealiseerd door middel van de geformuleerde voorwaarden voor verblijf. De combinatie van de lange termijn van verblijf en het zich niet mogen onttrekken aan het toezicht van de overheid, zorgt ervoor dat kansloos doorprocederen in de praktijk niet snel zal kunnen leiden tot vergunningverlening op grond van deze wet. Het is in beginsel onmogelijk om met kansloze verblijfsvragen een verblijfsperiode van acht jaar vol te maken. Kan worden aangegeven in welke gevallen er sprake is van een kansloze verblijfsaanvraag? Hoe en op welk moment wordt dit (mede bezien naar de door de initiatiefnemers gestelde voorwaarden, in casu de termijnen van acht en vijf jaar) vastgesteld? Is het zo dat ook al zou er sprake zijn van een kansloze verblijfsaanvraag, er reeds bij een geringe mate van mede aan de overheid toe te rekenen handelen of nalaten niettemin een grond ontstaat voor vergunningverlening? Kan in gevallen waarin achtereenvolgens verschillende kansloze verblijfsaanvragen worden ingediend, waarmee de termijn van vijf of acht jaar wordt vol gemaakt, er sprake zijn van vergunningverlening op basis van het initiatiefwetsvoorstel, of moet er binnen deze termijnen op enig moment altijd sprake zijn geweest van medetoerekenbaarheid van de overheid? Hoe zeker is het dat louter door het voortdurend indienen van kansloze verblijfsaanvragen, ook al worden die snel afgedaan, de termijn van acht jaar niet kan worden vol gemaakt en er in die zin geen aanzuigende werking optreedt? Wanneer is er volgens de initiatiefnemers in dit verband sprake van wel of niet meewerken aan terugkeer? Hoe wordt dit gewogen?

Zullen statushouders van wie de tijdelijke asielvergunning na bijvoorbeeld ruim vierenhalf jaar wordt ingetrokken en die vervolgens gebruik maken van de wettelijke middelen van bezwaar, beroep, hoger beroep, of het indienen van een nieuwe asiel- of reguliere aanvraag, niet al vrij snel zullen kunnen voldoen aan de voorwaarde van vijf of acht jaar verblijf en daarmee in aanmerking komen voor vergunningverlening?

De leden van de SP-fractie lezen dat er een drietal duidelijke voorbeelden worden gegeven wanneer geen sprake zal zijn van ontrekken aan het toezicht van de overheid. Deze leden vragen echter nog wel hoe het niet meewerken aan terugkeer wordt gekwalificeerd. Kan dit ook een vorm zijn van onttrekking aan het toezicht van de overheid? Er moet immers met medeweten van de overheid worden gewerkt aan terugkeer. Wat als de (gezinnen met) kinderen zich wel elke keer netjes melden, maar aangeven niet terug te willen? Indien (gezinnen met) kinderen op laste van een beslissing Nederland heeft verlaten en toch is teruggekomen, heeft deze zich dan ook aan toezicht onttrokken?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom initiatiefnemers ten opzichte van de motie Spekman/Anker (Kamerstuk 31 994, nr. 26) de voorwaarde hebben laten vervallen dat minimaal sprake moet zijn van twee jaar rechtmatig verblijf.

Geworteld

De leden van de VVD-fractie merken op dat de initiatiefnemers geen criteria geven om de term geworteldheid te kunnen vaststellen. De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat de worteling als toelatingsgrond in de toelichting ontoereikend is uitgewerkt om in de praktijk te worden toegepast en dat een dergelijk criterium leidt tot willekeur. Dat zal volgens de Afdeling advisering met name het geval zijn wanneer worteling wordt verbonden aan de mate van mogelijk identiteitsverlies of verlies van ontwikkelingsperspectief ten gevolge van terugkeer in het land van herkomst. In antwoord op deze kritiek van de Afdeling advisering gaven de initiatiefnemers aan dat de term worteling dient, evenals de term verwestering, daarom ook meer om het kernachtige element van de groep kinderen aan te geven, dan als toetsvoorwaarde. Dit verbaast deze leden enigszins. Het lijkt hun dat dit wetsvoorstel vooral stoelt op de worteling van kinderen. Graag ontvangen deze leden een nadere uiteenzetting wat nu precies onder worteling of geworteldheid moet worden verstaan, om op die manier willekeur en rechtsonzekerheid te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie lezen in de voorgestelde wetstekst dat een vreemdeling die op grond van het wetsvoorstel alsnog in aanmerking wil komen voor een verblijfsvergunning een gewortelde vreemdeling moet zijn. Uit de memorie van toelichting kunnen deze leden weliswaar opmaken wat de initiatiefnemers met het begrip geworteld bedoelen, maar toch vragen zij of door het begrip worteling ook in de wetstekst op te nemen daarmee een – wellicht onbedoeld – extra en ook nog multi-interpretabele voorwaarde voor een verblijfsvergunning in de wetstekst is gekomen? Bovendien raken voornoemde leden in verwarring als zij in de memorie van toelichting lezen dat pas als er sprake is van acht jaar verblijf gedurende de minderjarigheid van kinderen de wet er van uit gaat dat deze kinderen geworteld zijn in Nederland. In de wetstekst wordt het begrip worteling immers ook genoemd in het verband van alleenstaande minderjarigen die vijf jaar in Nederland zijn. De term geworteld komt naar de aan het woord zijnde leden menen ook niet elders voor in de Vreemdelingenwet 2000. Zou het niet beter zijn om het begrip worteling uit de wetstekst te laten? Juist ook om te voorkomen dat in de uitleg van de wet, door degene die moet beoordelen of er een basis voor een verblijfsvergunning is of de rechter die de wet moet interpreteren, worteling als een extra voorwaarde voor een verblijfsvergunning wordt gezien. Zo nee, wat voegt die worteling in de wet dan toe? Waarom zijn de verblijfsduren van acht respectievelijk vijf jaar niet genoeg om worteling op voorhand aan te nemen?

De leden van de PVV-fractie merken op dat door de initiatiefnemers is aangevoerd dat lange toelatingsprocedures zorgen voor lang verblijf, waardoor de band van vreemdelingen met Nederland sterk kan groeien. Dit zou in het bijzonder voor kinderen gelden. Voor deze groep zou gelden dat zij Nederland als hun moederland gaan beschouwen en volledig zijn opgegroeid in en zijn gewend aan de Nederlandse samenleving. Daarmee raken deze kinderen volgens de initiatiefnemers geworteld in ons land. Voornoemde leden vinden deze omschrijving van het begrip geworteldheid niet bijzonder concreet en als gevolg daarvan niet toetsbaar. Deze leden vragen of een nauwkeurige en in de praktijk bruikbare omschrijving van het begrip geworteldheid kan worden gegeven.

De leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat de initiatiefnemers het vaststellen van criteria voor geworteldheid zelf klaarblijkelijk ook lastig hebben gevonden en dat zij daarom zijn uitgaan van de fictie dat kinderen van gezinnen na acht en alleenstaande minderjarige vreemdelingen na vijf jaar in Nederland zijn geworteld. Zien zij dit juist? Zijn de initiatiefnemers van mening dat deze termijnen arbitrair geacht kunnen worden en dat bij kinderen de mate van geworteldheid aanzienlijk uiteen kan lopen?

Deze leden zijn van mening dat het begrip geworteldheid niet duidelijk is omschreven en uitgewerkt, maar wordt louter afgeleid uit het tijdsverloop van vijf of acht jaar verblijf in Nederland. Daardoor zal dit criterium in de praktijk moeilijk hanteerbaar zijn en aanzuigende werking krijgen. Naar de mening van voornoemde leden hebben de initiatiefnemers de bezwaren van de Afdeling advisering onvoldoende weerlegd.

De leden van de SP-fractie merken op dat op basis van verschillende onderzoeken door de initiatiefnemers wordt gesteld dat sprake is van worteling, indien een kind vijf respectievelijk acht jaar in Nederland verblijft. Hoeft er wat betreft de initiatiefnemers niet meer naar andere omstandigheden te worden gekeken? Kan een dergelijke opvatting samengaan met de interpretatie van een speciale commissie voor schrijnende gevallen, zoals voorgesteld door de ACVZ? Deze leden kunnen zich voorstellen dat bij verschillende interpretaties van de term worteling onduidelijkheid kan ontstaan bij alle betrokkenen. Zal dit voorstel de instelling van een dergelijke commissie niet dwarsliggen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemers hebben gekozen voor de term worteling en daarmee hebben aangesloten bij de regeling die is getroffen voor Verwesterde Afghaanse meisjes. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt deze toelatingsgrond als ontoereikend en wijst erop dat dit criterium zou kunnen leiden tot willekeur. Kunnen de initiatiefnemers nader toelichten hoe in hun optiek de verblijfsduur van vijf, respectievelijk acht jaar de genoemde bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ondervangt?

De leden van de SGP-fractie vragen of zij terecht hebben begrepen dat het wetsvoorstel ten aanzien van de geworteldheid van asielzoekers geen weging beoogt te introduceren, maar dat verondersteld wordt dat sprake is van geworteldheid wanneer de voorgestelde termijn is bereikt. Biedt het wetsvoorstel ruimte om een vergunning te weigeren indien er contra-indicaties zijn met betrekking tot de geworteldheid van de minderjarige asielzoeker?

4. Belangen van minderjarige kinderen

De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers stellen dat het in hun initiatiefwetsvoorstel gaat om een speciale, kwetsbare groep, namelijk minderjarige kinderen. Kinderen die, als zij in Nederland zijn geworteld, schade oplopen als zij noodgedwongen uit hun omgeving in Nederland worden verwijderd en moeten terugkeren naar het land van herkomst van hun ouders. Deze leden vragen of kan worden aangegeven van welke concrete schade er sprake is bij de kinderen waar het initiatiefvoorstel op ziet, van welke mate van worteling daarbij sprake is, om wat voor soort schade het gaat en aan de hand van welke methodieken dit is vastgesteld. Over welke informatie beschikken de initiatiefnemers om een goed beeld te hebben van aantallen, verblijfsduur, welzijn en andere relevante aspecten waar het de groep kinderen betreft?

Onder verwijzing naar de Afdeling advisering van de Raad van State, die in haar voorlichting over de initiatiefnota «Altijd onderdak voor kinderen» (Kamerstuk 32 566, nr. 4) concludeert dat de eerbiediging van de rechten van het kind, ..., niet afhankelijk is gesteld van legaal of illegaal verblijf op het grondgebied, stellen de initiatiefnemers enerzijds dat kinderrechten niet slechts zijn voorbehouden aan kinderen die legaal verblijf hebben. Aan de andere kant stellen de initiatiefnemers dat de voorwaarde dat de vreemdeling zich niet aan het toezicht van de overheid mag hebben onttrokken, uitsluit dat kinderen van vreemdelingen die zijn ondergedoken en langdurig in de illegaliteit hebben verbleven in aanmerking kunnen komen voor deze wet. De initiatiefnemers stellen dat het initiatiefvoorstel geen legaliseringsmogelijkheid biedt voor deze groep, omdat dit een enorme aanzuigende werking tot gevolg kunnen zou hebben en ook praktisch onuitvoerbaar is. Voornoemde leden vragen, gegeven hun uitvoerige betoog over de belangen van gewortelde kinderen en de schade die zij bij gedwongen vertrek uit Nederland oplopen, waarom de initiatiefnemers van mening zijn dat langdurig in Nederland verblijvende en hier gewortelde kinderen die niet aan de voorwaarden van het initiatiefwetsvoorstel voldoen, wel mogen worden teruggestuurd. Zij komen immers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning ondanks de, in de redenering van initiatiefnemers per definitie ook bij die kinderen opgelopen of op te lopen schade. Speelt het belang van het kind in deze gevallen geen rol en hebben deze kinderen gewoon pech? Welke oplossing is er voor deze kinderen? Graag vernemen deze leden de mening van de initiatiefnemers hierover.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het juist is, dat altijd het belang van het kind expliciet moet worden afgewogen tegen andere belangen, waaronder zelfs het belang van een effectief vreemdelingenbeleid.

5. Rechten van kinderen

De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers van mening zijn dat uit de door hen aangehaalde jurisprudentie eerder is af te leiden dat zaken als de lengte van de verblijfsduur en de banden met het gastland eerder elementen zijn van een groter aantal factoren die altijd in een individuele toetsing in samenhang moeten worden gewogen? Zou dit eigenlijk niet een genuanceerdere en meer gewenste benadering zijn, daar waar zij op grond van een bepaalde lengte van verblijfduur zonder meer concluderen dat er sprake is van worteling en van schade die optreedt als in zulke gevallen vertrek uit Nederland aan de orde is?

Kunnen de initiatiefnemers aangeven of en in hoeverre de door hen aangehaalde Europese en andere internationale verdragen uitsluitend zien op de belangen en rechten van rechtmatig verblijvende kinderen of ook op die van illegaal verblijvende kinderen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat kinderrechten naar de mening van initiatiefnemers voor asielzoekers in Nederland onvoldoende gewaarborgd zijn. Deze leden vragen welke specifieke verdragsrechten initiatiefnemers op het oog hebben, afgezien van de algemene bepaling dat belangen van kinderen meegewogen dienen te worden. Zij vragen of de initiatiefnemers de constatering delen dat het Kinderrechtenverdrag niet zozeer ziet op de asielcontext, maar op een min of meer reguliere situatie. Gelet op de doelstelling van het Kinderrechtenverdrag zou het daarom te verwachten zijn dat het wetsvoorstel zich zoud richten op de rechten van minderjarige asielzoekers tijdens hun verblijf in Nederland. Het wetsvoorstel richt zich daarentegen enkel op toelatingsrecht. Voornoemde leden vragen een nadere toelichting op dit punt. Rechtvaardigt de inhoud van de Kinderrechtenverdrag de stellige bewering dat deze rechten in Nederland onvoldoende zijn gewaarborgd?

De aan het woord zijnde leden lezen dat het wetsvoorstel noodzakelijk is omdat de discretionaire bevoegdheid te weinig zekerheid biedt. Deze leden vragen of naast de algemene overwegingen met betrekking tot langdurig verblijf en worteling uit de jurisprudentie ook opgemaakt kan worden dat het opstellen van een regeling met concrete criteria voor vereist is of verwacht mag worden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemers in feite een strikte scheiding beogen tussen de belangen van kinderen en de verantwoordelijkheid van ouders. Als er al iemand schuld heeft aan lange procedures, dan betreft het in ieder geval niet de schuld van het kind. De minderjarige dient een zelfstandig recht te hebben. Deze leden vragen hoe deze opvatting in overeenstemming gebracht moet worden met het wetsvoorstel, waarin wel degelijk wordt geregeld dat een verblijfsvergunning kan worden onthouden wanneer het langdurig verblijf te wijten is aan de ouders van minderjarige.

Voornoemde leden merken op dat de initiatiefnemers zowel het zelfstandig recht van de minderjarige als het recht op gezinsleven onverkort willen handhaven. Zij vragen of de toenemende spanning worden onderkend die hierdoor ontstaat. Hoe wordt voorkomen dat ouders het zelfstandig recht van de minderjarige gebruiken als ticket om verblijf in Nederland te krijgen? Achten de initiatiefnemers het wenselijk dat meer mogelijkheden worden geboden om beperkingen te stellen aan het recht op gezinsleven van de ouders ten gunste van het zelfstandig recht van de minderjarige op verblijf in Nederland?

6. Kader

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemers denken dat een termijn van acht jaar verblijf niet zal leiden tot aanzuigende werking. Zij zijn van mening dat er een groot risico ontstaat dat ouders met de acht-jarentermijn in het vooruitzicht zich juist daarop zullen richten in plaats van op terugkeer. Dat is uiteindelijk niet in het belang van het kind. Graag ontvangen deze leden een uitgebreide uiteenzetting van de initiatiefnemers hierop.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de initiatiefnemers stellen dat ten aanzien van het risico dat vreemdelingen door middel van het telkens opnieuw indienen van aanvragen hun verblijf weten te rekken om op die manier aan de termijn van acht jaar verblijf hier te lande te voldoen dat het in beginsel onmogelijk is om op die manier een verblijfsperiode van acht jaar vol te maken. De leden van de PVV-fractie vragen waarop de initiatiefnemers deze stellingname baseren. Graag ontvangen deze leden een nadere onderbouwing van deze stelling.

Tevens vragen voornoemde leden waarom de initiatiefnemers het telkens opnieuw indienen van verblijfsaanvragen door vreemdelingen om het verblijf te rekken, het zogenaamde procedure stapelen, niet als afwijzingsgrond in het voorstel hebben opgenomen.

Deze leden merken op dat uit het voorstel niet blijkt dat de initiatiefnemers rekening hebben gehouden met vreemdelingen die (soms herhaaldelijk) de verplichting Nederland te verlaten na afwijzing van de verblijfsaanvraag naast zich neer hebben gelegd en evenmin met vreemdelingen die rechterlijke uitspraken hebben genegeerd. Waarom zijn deze belangrijke aspecten niet in het voorstel opgenomen?

Voornoemde leden vragen of de initiatiefnemers de mening delen dat het voorstel niet eerlijk is ten opzichte van vreemdelingen die zich na afwijzing van hun verblijfsaanvraag wel aan de vertrekplicht houden of al zijn teruggekeerd naar hun land van herkomst nu het voorstel tot gevolg zal hebben dat vreemdelingen die zich niet aan de vertrekplicht houden beloond kunnen worden met een verblijfsvergunning.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat het onderhavige voorstel er toe zal leiden dat procedure stapelen, illegaal verblijf en het negeren van de vertrekplicht en rechterlijke uitspraken beloond worden met een verblijfsvergunning. Zijn de initiatiefnemers zich er van bewust dat het bovenstaande tot gevolg zal hebben dat andere vreemdelingen zullen worden aangemoedigd om hetzelfde te doen en dat het onderhavige voorstel tot gevolg zal hebben dat veel vreemdelingen na uitgeprocedeerd te zijn Nederland nooit meer zullen verlaten?

De aan het woord zijnde leden vragen of in het voorstel rekening is gehouden met mogelijke contra-indicaties, zoals het door een vreemdeling verstrekken van valse gegevens. Zo nee, waarom niet?

Voorts vragen deze leden welke maatregelen worden genomen tegen ouders die zonder enig uitzicht op rechtmatig verblijf in Nederland toch kinderen hier te lande laten opgroeien met het oog op het uiteindelijk op grond van het recht op gezinsleven verkrijgen van een verblijfsvergunning via deze kinderen.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de initiatiefnemers geen afstand hebben genomen van de door de GroenLinks-fractie geïnitieerde actie «Kinderpardon nu». Zij hebben zelfs samen met de GroenLinks-fractie het voorstel gepresenteerd. De initiatiefnemers hebben daarmee derhalve geen afstand genomen van de kwalificatie pardonregeling. Volgens deze leden is dat het natuurlijk ook, aangezien vreemdelingen die niet aan de gebruikelijke voorwaarden voldoen gelegaliseerd worden. Het onderhavige wetsvoorstel krijgt daarmee de uitstraling van een pardonregeling. Graag vernemen deze leden een reactie op de kwalificatie pardonregeling die door de samenwerking met de GroenLinks-fractie aan het wetsvoorstel is komen te hangen.

Tevens vragen deze leden hoe het bovenstaande zich verhoudt tot de uitspraak van voormalig staatssecretaris van Justitie Albayrak, die tijdens een plenair debat op 8 april 2008 nadrukkelijk heeft verklaard dat geen sprake meer zal zijn van welk volgende pardon dan ook. Hoe is het te verklaren dat het onderhavige wetsvoorstel, mede van PvdA-huize, openlijk samen optrekt met een oproep tot een kinderpardon, terwijl enige jaren eerder een PvdA-bewindspersoon stelde dat er geen pardonregelingen meer zullen volgen?

De leden van de PVV-fractie vragen of er naast het onderhavige voorstel ook nog een regeling komt voor zaken als die van Mauro. Mauro, naar wie door de initiatiefnemers zowel in de memorie van toelichting als in de pers herhaaldelijk is verwezen als voorbeeld van de categorie vreemdelingen voor wie het wetsvoorstel is bedoeld, zou immers op grond van het onderhavige voorstel geen verblijfsvergunning kunnen krijgen vanwege het feit dat hij langer dan zes maanden illegaal in Nederland heeft verbleven.

Tevens vragen deze leden of de initiatiefnemers de mening delen dat dit gegeven wederom aantoont dat het telkens opnieuw opstellen van speciale regelingen en wetswijzigingen als de onderhavige een heilloze weg is. Reden daarvoor is dat de regels voor uitgeprocedeerde vreemdelingen steeds weer worden opgerekt, omdat er altijd weer grensgevallen zullen zijn die niet onder de betreffende regeling of het betreffende voorstel vallen. Voor hen zal naar verloop van tijd weer een nieuw voorstel worden bedacht.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemers stellen dat zij voor de noodzaak van hun voorstel steun vinden in de belangen en rechten van kinderen, dat de schade die de kinderen kunnen oplopen de noodzaak tot een oplossing evident maakt en dat puur vanuit de belangen van de kinderen geredeneerd, het de voorkeur zou verdienen om gewortelde kinderen niet uit te zetten en in hun stabiele omgeving te houden. Aan de andere kant stellen zij dat de wet zich eveneens verhoudt tot de verdere context van het vreemdelingenbeleid, waarin ook de eigen verantwoordelijkheden van de ouders van belang zijn en waarin het uitgangspunt is dat niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen Nederland behoren te verlaten. Daaraan verbinden zij de conclusie dat als uitgeprocedeerde vreemdelingen weigeren terug te keren naar het land van herkomst, kiezen voor een verblijf in de illegaliteit of voor het indienen van kansloze toelatingsaanvragen, een verblijfsvergunning op grond van hun wetsvoorstel niet binnen bereik is. Deze leden vragen of het zo is dat (een groot deel van) de groep waar hun voorstel op ziet wordt gekenmerkt door de genoemde contra-indicaties, maar dat een aantal van hen niettemin in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning, louter omdat zij voldoen aan de criteria van het initiatiefwetsvoorstel?

Kunnen de initiatiefnemers aangeven op welke wijze gevallen die onder de werking van hun voorstel kunnen vallen in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Moet men daartoe zelf een aanvraag indienen of ligt het initiatief bij de Nederlandse overheid?

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de initiatiefnemers toe te lichten of het rapport van de Kinderombudsman «Wachten op je toekomst», dat is verschenen na het indienen van het initiatiefwetsvoorstel, naar hun mening nog iets toevoegt of afdoet aan de noodzaak om te komen tot deze regeling.

7. Financiële effecten

De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers bekend zijn met de opmerkingen van de Commissie Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 (CEV) in de rapportage van augustus 2006 over verstoringen en negatieve consequenties met betrekking tot de uitvoeringspraktijk van het vreemdelingenbeleid, onder andere door incidentele maatregelen, die een grote belasting voor de capaciteit van de uitvoering betekenen, in verband waarmee de CEV pleitte voor meer rust en ruimte op dit beleidsterrein? Zijn de initiatiefnemers ermee bekend dat hetzelfde eerder is bepleit door de Algemene Rekenkamer in het rapport over de IND van september 2005? Hoe beoordelen zij tegen de achtergrond van deze opmerkingen de gevolgen van hun initiatiefwetsvoorstel?

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Artikel 15, aanhef en onderdeel a

De leden van de SP-fractie vragen of indien de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, voor hoeveel jaar deze dan zal worden afgegeven. Is dit in ieder geval voor vijf jaar? Deze leden vrezen anders problemen bij de aanvraag van bijvoorbeeld een twintigjarige, die na drie jaar geen beroep kan doen op onderhavige bepaling, maar wegens de te korte termijn ook geen aanspraak kunnen maken op een reguliere vergunning voor onbepaalde tijd.

Artikel 15, aanhef en onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de initiatiefnemers ervoor hebben gekozen om niet zelf in hun initiatiefwetsvoorstel invulling te geven aan de in artikel 15, onderdeel b, sub 1 en 2, geformuleerde criteria («niet aan het toezicht heeft onttrokken» respectievelijk «mede vanwege aan de overheid toe te rekenen handelen of nalaten»), maar dit verder bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Kunnen zij een nadere indicatie geven van die verdere uitwerking? Kan de Kamer vóór de plenaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel kennis nemen van de algemene maatregel van bestuur met de concrete invulling van beide criteria?

Artikel II

De leden van de SP-fractie vragen opheldering over de wijziging van artikel 15 bij het inwerkingtreden van de Wet modern migratiebeleid. Wat verstaat men onder niet-tijdelijke humanitaire gronden en zal dit hetzelfde worden geïnterpreteerd als «worteling»?

De voorzitter van de commissie, Brinkman

De adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts