Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 oktober 2011
U hebt mij verzocht om, alvorens de stemming over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag aanstaande donderdag plaatsvindt, te reageren op de amendementen die bij dit wetsvoorstel zijn ingediend.
Ik kom uiteraard gaarne aan dit verzoek tegemoet.
Amendement nr. 7 van de leden Ortega-Martijn en Groot, regelt dat de te subsidiëren percentages boven de kortingsgrens respectievelijk boven de aftoppingsgrens bij wet blijven vastgesteld en wel op het niveau zoals thans in het ontwerpbesluit wordt voorgesteld (65 resp. 45%).
Zoals ik reeds heb aangegeven in het debat van 4 oktober jl., ontraad ik dit amendement. De periode tussen de begrotingsbesluitvorming in het voorjaar en de implementatie in de uitvoering in het najaar is immers te kort voor een wetgevingstraject, maar wel lang genoeg voor een amvb met een voorhang gedurende 8 weken. Aan de mogelijkheid tot inspraak van uw Kamer bij de te nemen maatregelen wordt ook langs deze weg recht gedaan.
De mogelijkheid tot snel en adequaat inspelen op ontwikkelingen in de uitgaven bestaat tot op heden uitsluitend via de opslag van de normhuur. Ik acht het gewenst om daarnaast nog een andere mogelijkheid tot sturing op de uitgaven huurtoeslag te hebben, die tevens bijdraagt aan een betere werking van de huurwoningenmarkt en die mensen met een laag inkomen en een lage huur ontziet.
Om dezelfde reden ontraad ik de amendementen die voorzien in een zware voorhang- of nahangprocedure, in casu de amendementen 8 en 12 van de leden Karabulut, respectievelijk Voortman. Ingeval rekening moet worden gehouden met een zware voorhang of nahang vergt de voorbereiding van een eventuele aanpassing van de kwaliteitskorting dermate lange tijd, dat tijdig inspelen op de noodzaak tot beheersing van de uitgaven niet mogelijk is.
Ten slotte kom ik op de amendementen 14 en 15 van het lid Voortman. Deze amendementen zien beide op het bij wet vastleggen van het te subsidiëren percentage tussen de kortingsgrens en de aftoppingsgrens op 75% voor eenpersoonshuishoudens, ouderenhuishoudens en huishoudens die vanwege een handicap in een aangepaste woning wonen. In subamendement 14 wordt daarnaast voor de resterende huishoudcategorie, in casu de meerpersoonshuishoudens onder de 65 jaar, het te subsidiëren percentage onder de aftoppingsgrens op 65% vastgesteld en blijft de kwaliteitskorting boven de aftoppingsgrens zoals die thans in de wet is geregeld, ongewijzigd.
Met deze maatregelen genoemd in subamendement 14 (in combinatie met amendement 7, zie hiervoor), wordt in plaats van de noodzakelijke € 100 mln. in 2012 slechts € 34 mln. bezuinigd, zodat ik dit subamendement ontraad.
Amendement 15 wijkt in zoverre af van subamendement 14, dat hiermee het te subsidiëren percentage voor meerpersoonshuishoudens jonger dan 65 jaar tussen korting- en aftoppingsgrens bij amvb zal worden vastgesteld. Voor het overige blijft de kwaliteitskorting ongewijzigd ten opzichte van de huidige wet.
Ook dit amendement ontraad ik. Het realiseren van de beoogde bezuiniging in 2012 door middel van een aanscherping van de kwaliteitskorting voor de meerpersoonshuishoudens onder de 65 jaar, zou inhouden dat deze groep (slechts 31% van de totale huurtoeslagpopulatie) onevenredig zwaar zou worden getroffen en niet meer dan ca. 45% van de huur tussen kortingsgrens en de aftoppingsgrens vergoed zou krijgen. Ik acht dit onwenselijk voor deze groep, waarvan ook de gezinnen met kinderen en alleenstaande ouders deel uit maken.
Volledigheidshalve merk ik nog op dat het onderscheid dat de amendementen 14 en 15 beogen te maken in de hoogte van de kwaliteitskorting onder de aftoppingsgrens voor verschillende huishoudcategorieën een nieuw element binnen de huurtoeslag is, waarin het behandelingssysteem van de Belastingdienst/Toeslagen op dit moment nog niet voorziet. Dit houdt in dat, bij aanvaarding van een van deze twee amendementen, de beoogde differentiatie in kwaliteitskorting pas vanaf 2013 daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.
Daarbij memoreer ik nogmaals dat de groepen wier belang de amendementen 14 en 15 beogen te beschermen, te weten de eenpersoonshuishoudens, ouderenhuishoudens en gehandicapten, geen wezenlijk andere positie binnen de huurmarkt innemen ten opzichte van de meerpersoonshuishoudens onder de 65 jaar.
Dit geldt zelfs voor mensen die vanwege beperkingen een aangepaste woning of andere bijzondere woonvorm nodig hebben. Er zijn in totaal zo’n 850 000 voor deze groep geschikte woningen binnen de gereguleerde voorraad. Ongeveer een kwart van deze woningen heeft een huur onder de kwaliteitskortingsgrens. De groep die in principe vanwege matige tot zware beperkingen en vanwege de hoogte van het inkomen op deze voorraad is aangewezen, bedraagt 500 000 huishoudens. Ik concludeer dan ook dat voor mensen met beperkingen in principe de mogelijkheid bestaat om te kiezen voor een betaalbare woning.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en wacht de uitkomst van de stemmingen over het voorliggende wetsvoorstel op donderdag met belangstelling af.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. P. H. Donner