Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 februari 2018
Bij koninklijke boodschap van 27 september 2010 is het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een bepaling over de Nederlandse taal en het doen vervallen van additionele artikelen die zijn uitgewerkt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden (Kamerstuk 32 522, nr. 1).
Er is sinds 1 december 2010 geen voortgang geweest bij de behandeling van dit wetsvoorstel. In het Verslag (Kamerstuk 32 522, nr. 6) hebben diverse fracties van de toenmalige Tweede Kamer vragen gesteld over het nut, de noodzaak en de praktische meerwaarde van het voorstel. Ook de regeling van het Fries riep vragen op. Het wetsvoorstel houdt voorts geen rekening met de andere officiële talen die binnen Nederland worden gebruikt, het Engels en Papiaments. Dit kabinet is evenmin overtuigd van de noodzaak van het voorstel, gelet op de criteria die het aanhangt voor een wijziging of aanvulling van de Grondwet, te weten een dringende maatschappelijke behoefte en voldoende constitutionele rijpheid van het onderwerp. Verdere behandeling van het aanhangige voorstel acht het kabinet daarom niet opportuun. De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, heeft de Tweede Kamer hierover reeds geïnformeerd bij brief van 1 november 2017 (Kamerstuk 34 700, nr. 50).
Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik het voorstel van wet hierbij in.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren