Ontvangen 28 oktober 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel H, wordt aan artikel 66a een lid toegevoegd, luidende:
9. In afwijking van het eerste lid vaardigt Onze Minister geen inreisverbod uit indien het betreft:
a. de vreemdeling die als slachtoffer of getuige-aangever als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder d, direct voorafgaand aan de aanvraag verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, en in aanmerking komt voor verblijf onder een andere beperking;
b. de vreemdeling die huiselijk dan wel eergerelateerd geweld heeft ondervonden;
c. de vreemdeling die buiten zijn schuld niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst omdat de autoriteiten van het land van herkomst daaraan niet meewerken; of
d. de vreemdeling die in het land van herkomst is achtergelaten.
De regering geeft in de nota naar aanleiding van het verslag bij de implementatiewet aan (p. 11) dat de groepen die op humanitaire gronden worden uitgezonderd van de werkingsgrond inzake illegaal verblijf (Kamerstuk 31 549), ook van het inreisverbod worden uitgezonderd. Dit amendement regelt dat deze uitzonderingen in de Vreemdelingenwet worden opgenomen. Het gaat om de volgende groepen:
1. slachtoffers van mensenhandel/mensensmokkel;
2. vreemdelingen die slachtoffer zijn van huiselijk of eergerelateerd geweld;
3. vreemdelingen die buiten hun schuld het land niet kunnen verlaten;
4. vreemdelingen die in het land van herkomst zijn achtergelaten.
Spekman