Ontvangen 26 oktober 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt onderdeel J als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden: Aan artikel 108 worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De bestraffing, bedoeld in het zesde lid, kan plaatsvinden nadat aan de vreemdeling gedurende een jaar na de uitvaardiging van het inreisverbod de gelegenheid is gegeven om zijn vertrek zelfstandig te regelen en Onze Minister gedurende dat jaar voldoende pogingen heeft ondernomen om dat vertrek gedwongen te realiseren.
Dit amendement beoogt te waarborgen dat de wet in overeenstemming is met de Terugkeerrichtlijn en het arrest El Dridi (HvJ EU 28 april 2011, zaak C-61/11) waar het gaat om de sanctionering van de overtreding van het inreisverbod. Uit dit arrest van het Hof volgt dat pas strafrechtelijke sancties op illegaal verblijf mogen worden gesteld, als eerdere stappen tot verwijdering van de vreemdeling niet tot succes hebben geleid. De verwijdering van een vreemdeling dient volgens de Terugkeerrichtlijn namelijk te worden uitgevoerd met de minst dwingende maatregelen. Dit amendement bouwt deze waarborg in door te bepalen dat een strafsanctie vanwege de overtreding van een inreisverbod pas mag worden opgelegd indien de vreemdeling eerst voldoende gelegenheid is geboden om zelfstandig zijn vertrek te realiseren en de overheid voldoende pogingen heeft ondernomen om dat vertrek gedwongen te realiseren. Hier is bijvoorbeeld sprake van als een vertrektermijn is gegeven, er vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden, gesprekken met het IOM hebben plaatsgevonden of een maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd. Om tevens te waarborgen dat voor zelfstandig of gedwongen vertrek een redelijke termijn wordt genomen, bepaalt dit amendement dat de strafsanctie niet eerder mag worden opgelegd dan nadat een termijn van een jaar is verstreken sinds de uitvaardiging van het inreisverbod.
Spekman