Ontvangen 25 oktober 2011
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel H, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
1a. Onze Minister heft het inreisverbod in ieder geval op indien:
a. er een aanzienlijke kans bestaat dat het een vreemdeling betreft als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, of b, of
b. de vreemdeling in aanmerking komt voor de verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, onder een beperking als bedoeld in artikel 15, voor verblijf bij een in Nederland rechtmatig verblijvend minderjarig kind.
Dit amendement regelt dat het een vreemdeling die een inreisverbod opgelegd heeft gekregen, niet onmogelijk wordt gemaakt om op grond van asielbescherming of het recht op gezinsleven toelating tot Nederland te verkrijgen. Hiermee wordt voorkomen dat Nederland het refoulementverbod of het recht op gezinsleven in individuele zaken schendt. Om dit te bewerkstelligen wordt in de Vreemdelingenwet toegevoegd dat een inreisverbod in elk geval wordt opgeheven, indien;
1. er een aanzienlijke kans bestaat dat de betreffende vreemdeling asielbescherming behoeft, of
2. een vreemdeling op grond van het recht op gezinsleven verzoekt om verblijf bij een in Nederland rechtmatig verblijvend minderjarig kind en die vreemdeling aan de geldende voorwaarden voor toelating voldoet.
Bij een verzoek tot opheffing van het inreisverbod vanwege één van deze beide gronden, dient dus een (voor)beoordeling gemaakt te worden, in grote lijnen vergelijkbaar met die in het geval van een mvv-aanvraag.
Spekman