Gepubliceerd: 17 april 2015
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten provincies
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32389-17.html
ID: 32389-17

Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 april 2015

Tijdens de parlementaire behandeling van de wet Revitalisering Generiek Toezicht (Wet RGT) is door mijn voorganger de toezegging1 gedaan dat twee jaar na inwerkingtreding van deze wet een tussenmeting plaats zou vinden. Met deze brief en bijgevoegd rapport «Tussenmeting herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht» doe ik deze toezegging gestand2.

Als Minister van Binnenlandse zaken heb ik een stelselverantwoordelijkheid voor de vormgeving van het interbestuurlijke toezicht. De Wet RGT trad op 1 oktober 2012 in werking en bracht enkele fundamentele wijzigingen aan in het stelsel van toezicht op de uitvoering van medebewindstaken tussen bestuurslagen. Deze wijziging betreft de uitwerking van het kabinetsstandpunt op het advies van de commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen (commissie Oosting)3.

Met de Wet RGT is het specifieke toezicht in afzonderlijke wetten zo veel als mogelijk komen te vervallen en zijn de generieke toezichtinstrumenten in de Gemeente- en Provinciewet (indeplaatstreding bij taakverwaarlozing en schorsing en vernietiging) ontdaan van hun «ultimum remedium» karakter. Tevens is vanuit het nabijheidbeginsel het interbestuurlijke toezicht in beginsel belegd bij de naast hogere bestuurslaag. Dit betekent dat voor een groot aantal gemeentelijke wettelijke medebewindstaken de provincie sinds 1 oktober 2012 de interbestuurlijke toezichthouder is. Als uitzondering op dit nabijheidprincipe geldt dat waar de provincie geen taak, en daarmee geen expertise, heeft het interbestuurlijke toezicht is belegd bij het Rijk. Deze uitzonderingen zijn terug te vinden in de bijlage bij artikel 124b Gemeentewet.

Tussenmeting naar het herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht

In de periode juni tot en met december 2014 vond het onderzoek in het kader van de tussenmeting inzake het herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht plaats. Gezien het tijdsbestek waarin de verschillende delen van het onderzoek hebben plaatsgevonden zijn eventuele interventies die eind 2014 zijn gepleegd in het kader van de decentralisaties in het sociaal domein niet meegenomen in deze tussenmeting.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van BZK en werd begeleid door een ambtelijke begeleidingscommissie, waarin ook gemeenten, provincies, VNG, IPO en Rijk vertegenwoordigd waren. Doelstelling van de tussenmeting was om een eerste indruk, een eerste algemeen beeld te verkrijgen van hoe er op dit moment gedacht wordt over en gewerkt wordt binnen het herziene stelsel van interbestuurlijk toezicht, twee jaar na de inwerkingtreding van de Wet RGT.

Uit de voorliggende tussenmeting blijkt dat de provincies hun nieuwe rol van interbestuurlijke toezichthouder in relatie tot gemeenten adequaat lijken te hebben opgepakt. In de vormgeving van het herziene interbestuurlijke toezicht is er bewust voor gekozen om niet voor te schrijven op welke wijze deze rol moest worden ingevuld; hierdoor is een differentiatie in rolopvatting ontstaan, maar dit heeft vooralsnog voor de gemeenten niet tot onduidelijkheid geleid. Uitgangspunt bij de herziening van het interbestuurlijke toezichtstelsel was voorts dat de horizontale controle door gemeenteraad resp. provinciale staten op de wettelijke taakuitvoering door het college van burgemeester & wethouders, resp. het college van gedeputeerde staten, moest kunnen fungeren als «eerste lijn van toezicht». Uit de tussenmeting komt naar voren dat dit uitgangspunt in de praktijk wel is opgepakt, maar de komende jaren nog nader vorm kan krijgen. Responderende raadsleden merken onder meer op dat de hoeveelheid en aard van de informatie die zij ontvangen minder goed aansluit op de informatiebehoefte. Op waarstaatjegemeente.nl wordt sturingsinformatie voor gemeenten gebundeld en via een dashboard ontsloten. Vanaf augustus 2015 wordt dit uitgebreid met relevante sturingsinformatie over het sociaal domein voor raadsleden. Een intensiever gebruik hiervan kan helpen om de beschikbare informatie beter af te stemmen op de behoeften van raadsleden ten behoeve van de horizontale verantwoording.

In de tussenmeting is expliciet aandacht besteed aan het hanteren van de twee generieke interbestuurlijke toezichtinstrumenten: schorsing en vernietiging en indeplaatstreding bij taakverwaarlozing, inclusief de daarbij behorende interventieladders. Daarbij is gebleken dat gebruikmaking van de eerste treden van de interventieladder doorgaans leidt tot het gewenst resultaat. Gebruikmaking van de interventieladder wordt daardoor niet altijd direct geassocieerd met de laatste trede van diezelfde interventieladder, inhoudende een juridische interventie (het in de plaats treden of het vernietigen van een besluit). Dit maakt dat, ook als de interventieladder wel is gehanteerd, veelal het beeld bestaat dat het generieke toezichtinstrumentarium als geheel nog altijd een ultimum remedium is.

Vervolg

Het doel van deze tussenmeting was om, met behulp van een globaal onderzoek, een thermometer in het stelsel van het herziene interbestuurlijke toezicht te steken. Concluderend kan worden gesteld dat de tussenmeting een aantal positieve ontwikkelingen laat zien. Daarnaast is ook duidelijk dat in de aanloop naar de evaluatie van de Wet RGT in 2017 een aantal zaken aandacht vragen. Daarbij kan worden gedacht aan verdere stimulering van het beoogde horizontale toezicht, het verkrijgen van een concreter inzicht in gebruikmaking van treden van de interventieladder op Rijksniveau en aan het in kaart brengen van actuele ontwikkelingen rond interbestuurlijk toezicht op de diverse beleidsterreinen, zoals op de terreinen van ruimtelijke ordening, milieubeheer, (jeugd)zorg, en werk en inkomen. Ik zal met betrekking tot deze aandachtspunten overleg starten met de betrokken overheden en ministeries.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk