Vastgesteld 20 maart 2012
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu1 heeft op 1 maart 2012 overleg gevoerd met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu over:
− de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 27 januari 2012 met het afschrift van de brief aan de Eerste Kamer inzake het voorstel van Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen (32 366) (2012Z01439);
− de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 10 februari 2012 waarbij wordt medegedeeld dat het voorstel van Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen wordt ingetrokken (32 366, nr. 14).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Snijder-Hazelhoff
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Sneep
Voorzitter: Snijder-Hazelhoff
Griffier: Sneep
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Snijder-Hazelhoff, Paulus Jansen, Houwers, Koppejan, Lucassen, Van Dekken en Grashoff,
en minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Ik heet de minister, haar ambtelijke ondersteuning, de leden en de aanwezigen op de publieke tribune welkom bij dit algemeen overleg over de intrekking van het voorstel van Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. De spreektijd is vastgesteld op vier minuten per woordvoerder. Ik meld dat de heer Koppejan, die officieel geen lid is van de commissie voor Infrastructuur en Milieu, vandaag het lid De Rouwe vervangt. Ik neem aan dat de aanwezige leden daarmee instemmen.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. De minister van ruimtelijke ordening laat de ruimtelijke ordening het liefst over aan de provincies en de gemeenten, behalve wanneer het gaat over de Tweede Maasvlakte, vliegvelden en autowegen. Het «geneuzel» over campingterreinen en recreatieterreinen moeten de provincies maar uitzoeken. Ik vrees dat de mensen die op die recreatieterreinen recreëren of daar permanent wonen, in beide gevallen de pineut zijn. Het is natuurlijk heel lastig voor gemeenten om zonder enig kader uit Den Haag zaken als rechtszekerheid en rechtsgelijkheid – waar we toch aan hechten in Nederland – op een fatsoenlijke manier te regelen. Als je in een bepaald bosgebied woont en aan de ene kant van de streep gelden deze regels en aan de andere kant weer andere, staat dat op gespannen voet met het principe van rechtsgelijkheid.
Nadat het wetsvoorstel is ingetrokken – na aansporing van de Eerste Kamer, zeg ik erbij – maakt de VNG op verzoek van de minister modelbeleidsregels voor de gemeenten. Waarom neemt de minister die modelbeleidsregels niet gewoon op in de ministeriële regeling onder de AMvB? Dat zou ook kunnen. Daarmee is voor alle gemeenten duidelijk dat de regels op dezelfde manier gehanteerd worden. Dan kun je met recht zeggen dat voor heel Nederland dezelfde spelregels gelden. Dat lijkt ons de beste oplossing. Het is ook in lijn met de motie-Veenendaal uit 2005, die de SP nog steeds onderschrijft, waarin staat dat gevallen van voor 31 oktober 2003, waarbij gemeenten niet aantoonbaar helder en consequent zijn geweest in hun handhavingsbeleid, een gedoogvergunning krijgen tot zij, te zijner tijd – hopelijk na lange tijd – horizontaal het terrein verlaten.
Hoe voorkomen we dat we er aan de voorkant weer nieuwe gevallen bij krijgen, wanneer het aan de achterkant, voor de gevallen van voor 31 oktober 2003, is opgelost? Ik voorspel dat zonder enige vorm van ruimtelijke regie, mede door deze minister en haar collega's, dit probleem opnieuw de kop op zal steken. Nederland is een heel vol land. Er is altijd druk om in buitengebied te mogen bouwen ook als het eigenlijk niet mag. Ook de RECRON (Vereniging van Recreatieondernemers Nederland) stelt dat «uitpoldering» van recreatieterreinen per definitie leidt tot beëindiging van de toeristische exploitatie. Dus zodra exploitanten beginnen met lapjes grond te verkopen aan individuen weet je van tevoren dat a. de exploitatie van het terrein als toeristische bestemming op termijn is afgelopen – wat overigens heel veel arbeidsplaatsen scheelt, blijkt uit onderzoek – en b. dat er permanent gewoond zal worden op kleine of grote schaal. Het ligt dus voor de hand dat dit alleen wordt toegestaan op terreinen waar de overheid wonen acceptabel vindt. Als we dat niet willen, moeten we dat niet toestaan. Er is dus een koppeling met regionaal ruimtelijk beleid. De SP-fractie stelt voor – dat heeft zij vorig jaar bij motie ook gedaan – dat het regionaal ruimtelijk beleid wordt ingekaderd via richtlijnen of criteria vanuit Den Haag, zodat provincies weten welke uitgangspunten zij moeten hanteren om regionaal een verantwoorde invulling te geven aan het kader voor de recreatieterreinen.
Ik wijs de minister op het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. Vroeger namen de Vlamingen een voorbeeld aan Nederland maar ik vrees dat wij inmiddels in de omgekeerde situatie zijn beland. De Vlaamse minister van ruimtelijke ordening heeft een aantal heel verstandige uitgangspunten vastgesteld voor recreatieterreinen om ervoor te zorgen dat die terreinen, ook bij permanente bewoning, groen blijven. Dat kan bijvoorbeeld door een maximaal percentage aan bebouwing toe te staan of door vast te stellen dat een aantal meters uit de erfgrens niet bebouwd mag worden. Zo zorg je ervoor dat de zaak op termijn netjes beheerd kan worden.
De woningnood aan de onderkant is een punt dat samenhangt met deze problematiek. Een deel van de permanente bewoning bestaat uit gevallen van echtscheiding. Ook psychiatrische problematiek speelt een rol. Ik noem de MOE-landers. Ik heb daar vorig jaar bij de inbreng bij dit wetsvoorstel uitvoerig bij stilgestaan. Er werd toen nogal badinerend over gedaan, maar ik constateer dat het probleem nog steeds bestaat. Je ziet in de regio's waar hiertegen wordt opgetreden – bijvoorbeeld in de regio Breda – dat de mensen die van een terrein af moeten vogelvrij zijn. De SP is ervoor dat er voor die groep actief beleid komt, dat de gemeenten geholpen worden. Ik wijs op het standpunt van de VNG van februari. De VNG besteedt een hele pagina aan het beschrijven van dit reële probleem. Ik vind dat we de gemeenten niet met dit probleem moeten laten zitten. Er is steun nodig van het Rijk, van deze minister en van haar collega van volkshuisvesting, tegenwoordig Binnenlandse Zaken. Is de minister met de SP van mening dat een deel van het probleem ook in Den Haag moet worden opgelost?
De heer Houwers (VVD): Voorzitter. Vorig jaar rond deze tijd spraken wij in de Kamer over het voorstel voor de Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. Betrokkenen hoopten en dachten dat met het aannemen van de wet in de Tweede Kamer een einde zou komen aan de slepende discussie over deze problematiek, maar de minister heeft na wikken en wegen besloten om het wetsvoorstel in te trekken. Hier heeft de VVD-fractie begrip voor, gezien de beleidsregels die de VNG heeft opgesteld en de bezwaren zoals verwoord in de Eerste Kamer en door de Raad van State.
De VVD-fractie is ook van mening dat de besluitvorming over bestemmingen van woonruimten in principe thuishoort bij gemeenten. Voor de VVD-fractie staat echter voorop dat het intrekken van de wet voor de bewoners, die naar zekerheid smachten, niet tot een verslechtering mag leiden. Wellicht kan het zelfs tot een verbetering leiden doordat nu niet meer een landelijke datum gaat gelden maar er meer maatwerk mogelijk is nu de gemeenten dat zelf kunnen invullen, afhankelijk van het moment waarop zij actief zijn geworden met hun handhaving. Ik reken dan ook op de betrokken gemeenten, de inzet van de VNG en op het gezonde verstand in Nederland. Kan de minister meedelen hoe dat wordt gerealiseerd?
De kous is hiermee nog niet af voor de VVD-fractie. De gemeenten zullen, voor zover zij dit nog niet gedaan hebben, hun verantwoordelijkheid moeten nemen in dit dossier. Kan de minister aangeven welke mogelijkheid de VNG heeft om ervoor te zorgen dat de voorgestelde beleidsregels door de gemeenten ook daadwerkelijk worden geïmplementeerd en dat het hier niet op blijft hangen? De VVD-fractie pleit voor het maken van fundamentele keuzes door gemeenten, waarbij het onderscheid op termijn tussen permanent en niet-permanent bewonen komt te vervallen. Behalve in Nederland en Denemarken wordt dat kunstmatig onderscheid nergens in Europa gemaakt. De VVD-fractie ziet als oplossing het hanteren van flexibele bestemmingen. In het geval van wonen betekent dit, dat het onderscheid tussen de verschillende vormen van wonen kan komen te vervallen. Dit onderscheid is door het opkomen van verschillende huishoudvormen namelijk een beetje achterhaald. Denk bijvoorbeeld aan mijn eigen woonsituatie – die ook geldt voor veel van mijn Haagse collega's – waarbij ik een deel van de week in Den Haag en een deel van de week elders woon. Denk ook aan delen van Nederland waar de omgekeerde problematiek speelt. Daar staan huizen voor permanente bewoning leeg waarin niet recreatief gewoond mag worden. Is de minister het met mij eens dat wij de strijd moeten aanbinden met de verkokering tussen deze functies? Ik vraag mij af of het middel dat wij met elkaar hanteren niet erger is dan de kwaal.
De VVD-fractie pleit ervoor dat recreatiewoningen die voldoen aan het Bouwbesluit en die niet behoren tot een commercieel recreatiepark als woningen herbestemd worden. Er zijn goede redenen voor om waardevolle natuur te beschermen, maar het maakt de boommarter, de linde, de populier of de eik helemaal niets uit hoe lang iemand in een woning woont. Gemeenten moeten expliciet de keus maken of ergens gebouwd kan worden of niet.
Hiermee raken de decentrale overheden bovendien verlost van de handhavingstaken. Ik ken voorbeelden van geldverspillende en «bigbrotherachtige» handhavingspraktijken die naar mijn mening onwenselijk zijn. Er valt bijvoorbeeld te denken aan het noteren van kentekens, het gluren door ramen en wat dies meer zij. Dit tast de privacy van mensen behoorlijk aan. Dan is de vraag: wat is ermee bereikt als deze woningen vervolgens leeg staan en onverhuurbaar blijken? Kan de bestemming die de gemeente heeft opgelegd dan überhaupt nog worden waargemaakt? Kan de VVD-fractie rekenen op de steun van de minister om van flexibele bestemmingen meer regel dan uitzondering te maken om zo het verschil tussen permanente en niet-permanente bewoning op den duur te laten vervallen?
De heer Koppejan (CDA): Houdt het voorstel van de heer Houwers in dat gemeenten niet meer de vrijheid hebben om te bepalen of zij bijvoorbeeld de dorpskern voor permanente bewoning willen behouden of dat zij voor andere gebieden meer flexibiliteit toestaan? Je kunt ook denken aan deeltijdbewoning en andere varianten. Mijn vraag is: wil de heer Houwers dat centraal wordt opgelegd dat gemeenten het verschil opheffen, met het risico dat dorpskernen nog maar de helft van het jaar bewoond worden, of wil hij, zoals hij eerder opmerkte, uiteindelijk de beslissingsbevoegdheden laten waar zij horen, namelijk bij de gemeenten?
De heer Houwers (VVD): Uiteindelijk wil ik die bij de gemeenten laten, maar zoals ik aan het slot heb gezegd wil ik graag van de regel uitzondering maken en van de uitzondering regel. Het zou kunnen zijn dat in principe besloten wordt dat het verschil wordt opgeheven. Daar moeten behoorlijke redenen voor zijn. De gemeente moet echt aangeven waarom die functies niet uitwisselbaar zijn. Wij merken nu ook dat woningen soms deels bewoond en deels niet bewoond worden. Men kan mij niet altijd uitleggen waarom dat noodzakelijk is en waarom dat niet op een andere manier ingevuld kan worden. De VVD ziet meer ruimte voor de eigenaar en voor de bewoner. Wij denken dat het niemand schaadt wanneer beter gebruik wordt gemaakt van het onroerend goed in dit land.
De heer Paulus Jansen (SP): De heer Houwers vraagt de minister hoe zij denkt dat gemeenten de VNG-beleidslijn gaan volgen. Hij is zelf wethouder geweest, dus ik denk dat hij het antwoord op deze vraag zelf kan geven. Mijnheer Houwers, doe eens een poging.
De heer Houwers (VVD): Ik zou graag van de minister willen weten hoe zij dat gaat doen. Daarom heb ik de minister die vraag ook gesteld. Ik zit hier vooral als Tweede Kamerlid en niet als oud-wethouder. Toch zal ik proberen in te gaan op uw vraag. Natuurlijk moeten de gemeenten zelf beleidsvrijheid hebben, maar dat is ook juist het bijzondere. De VNG probeert aan te geven het probleem op te lossen, maar de VNG kan dat de gemeenten natuurlijk niet hard opleggen. Ik wil graag dat mensen die heel lang in onzekerheid zitten op niet al te lange termijn zekerheid krijgen. Ik zou daar graag iets meer over horen.
De heer Paulus Jansen (SP): Het is jammer, want de VVD heeft altijd een oplossing paraat voor dit soort zaken. De gemeentelijke bouwverordening is bijvoorbeeld mede op initiatief van de VVD afgeschaft onder het motto dat het gestandaardiseerd moet worden. Dat hebben we landelijk geïntegreerd in het Bouwbesluit. De SP stelt voor om de beleidsregels van de VNG algemeen verbindend te verklaren door ze in een ministeriële regeling op te nemen. Dat lijkt me een heel simpele oplossing. Dan is uw probleem direct in één klap geregeld. Ik neem aan dat de VVD dat ook prima vindt.
De heer Houwers (VVD): Nee, dat vindt de VVD niet prima. Ik heb al aangegeven dat een van de voordelen van deze aanpak nu juist is dat de gemeenten niet per se gebonden zijn aan de ook wat discretionair vastgestelde datum van 31 oktober 2003. Er zijn best situaties waarin het veel later actief worden van een gemeente rechtvaardigt dat men een andere datum kiest. Dus ik denk dat wat nu via de VNG wordt voorgesteld wellicht een goede basis biedt, maar uiteindelijk gaan wij toch over de autonomie van de gemeenten – dat vinden wij belangrijk – en wij denken dat de gemeenten daar zelf keuzes in willen maken. Wij zouden het wel heel wrang vinden als een probleem dat al heel lang speelt door het intrekken van deze wet niet tot een oplossing zou komen.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Wat betreft de vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen kan ik vrij kort zijn. Wij denken dat na alles wat er gebeurd is, de minister geen andere keuze had dan het intrekken van het wetsvoorstel. Voor het CDA is echter wel belangrijk dat de doelstelling van het wetsvoorstel gerealiseerd wordt, namelijk het op korte termijn duidelijkheid scheppen over en grenzen stellen aan de permanente bewoning van recreatiewoningen. Als deze doelstelling gerealiseerd kan worden met een meer decentrale aanpak, waarbij de voorbeeldbeleidsregels van de VNG door de gemeenten op korte termijn worden vastgesteld en toegepast, kan dit op steun van onze fractie rekenen. Wij willen wel zeker weten dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. In die zin sluit ik mij aan bij mijn collega Houwers. Er bereiken ons namelijk signalen dat er gemeenten zijn die weinig haast maken. Vrijblijvendheid van de gemeenten en voortzetting van de huidige onzekerheid voor de bewoners van recreatiewoningen mag natuurlijk nooit de eindconclusie zijn van dit debat. Daarom vraag ik de minister of zij het met ons eens is dat van alle gemeenten verwacht mag worden dat zij nog voor de zomer de voorbeeldbeleidsregels geïmplementeerd, gecommuniceerd en toegepast hebben. Ook vragen wij de minister om de Kamer direct na de zomer erover te informeren in hoeverre alle betrokken gemeenten de voorbeeldbeleidsregels toepassen en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, de Kamer erover te informeren welke redenen deze gemeenten daarvoor opgeven. Welke acties heeft de minister ondernomen of wil zij ondernemen richting deze gemeenten?
De voorzitter: Dan geef ik het woord aan de heer Lucassen, die ook geen lid blijkt te zijn van deze commissie. Ook hem verlenen wij dispensatie om het woord te voeren.
De heer Lucassen (PVV): Voorzitter. Dank voor de dispensatie. Ik voel mij ontzettend welkom.
In haar brief geeft de minister aan dat het wetsvoorstel voor het eventueel verlenen van vergunningen tot het bewonen van recreatiewoningen wordt ingetrokken. Daarmee zijn wij eigenlijk weer terug bij af. Wij zijn weer terug in de situatie waarin gemeenten gelijke gevallen op totaal verschillende manieren kunnen behandelen. In de brief stelt de minister dat met de VNG is afgesproken dat in daarvoor in aanmerking komende specifieke situaties via goede bestuurlijke afstemming zal worden gezocht naar maatwerkoplossingen op ad-hocbasis. Ik krijg er zelf al de kriebels van. Ik denk dat mensen die hun hoop hadden gevestigd op deze wet, om toch wat meer zekerheid te krijgen, daar nog meer de kriebels van krijgen. Dat moet beter kunnen.
De VNG heeft haar zin gekregen. De gemeenten gaan weer bepalen of iemand wel of niet in een recreatiewoning mag blijven wonen. De gemeenten krijgen de vrijheid om daar totaal verschillend mee om te gaan, zoals zij in het verleden ook deden. Wij hebben de voorbeelden net al gehoord. De ene gemeente gaat de bewoners intensief observeren. Alsof het gaat om doorgewinterde criminelen worden kentekens gecontroleerd. Er wordt gekeken of mensen hun vuilnis buiten zetten, hoe vaak de gordijnen opengaan. Als het even kan, legt de gemeente ook nog torenhoge dwangsommen op tot vele tienduizenden euro's. Aan de andere kant zijn er gemeenten die actief meewerken aan permanente bewoning, maar dan vooral voor het onderbrengen van tijdelijke arbeidsmigranten. Er is een totaal verschil in beleid tussen de ene gemeente en de andere gemeente. De ongelijkheid is hiermee weer terug. Hoe wil de minister voorkomen dat die scheefgroei in beleid wordt voortgezet of misschien nog verergert? Welke zekerheid kan de minister bieden aan de mensen die onder het ingetrokken wetsvoorstel in aanmerking zouden kunnen komen voor een vergunning? Of zijn deze mensen overgeleverd aan de grillen van het lokale bestuur?
De PVV was kritisch over het voorstel dat nu is ingetrokken. Het was voor ons een second best-optie, waarbij een beperkte arbitraire groep eindelijk zekerheid zou krijgen. Maar het ging ons niet ver genoeg. De PVV blijft van mening dat eigenaren van recreatiewoningen daar gewoon altijd gebruik van moeten kunnen maken. Wij vinden het jammer dat de regering een stap terug doet door dit beleid over te laten aan de gemeenten. Hierdoor dreigen heel veel mensen toch weer de dupe te worden van onzekerheid en van gemeentelijke willekeur. De PVV is daarom van plan om met een initiatief te komen dat duidelijkheid schept voor die mensen; een initiatief dat ook recht doet aan de wensen en aan de belangen van de bewoners van recreatiewoningen. Daarbij willen wij ook de overlast aanpakken die ontstaat door het onderbrengen van tijdelijke arbeidsmigranten, zoals Polen en andere MOE-landers. Daar gaan wij een oplossing voor verzinnen.
De heer Paulus Jansen (SP): Ziet de heer Lucassen het voorstel van de SP om de VNG-richtlijn landelijk in te voeren ook als een second best-oplossing? Dat zou een heel goede stap in de richting kunnen zijn. Ik begrijp dat hij nog verder wil gaan.
De heer Lucassen (PVV): Zoals ik al zei, was dit wetsvoorstel een second best-oplossing. Natuurlijk zouden we mensen graag wat meer zekerheid bieden, maar liever gaan we voor wat we zelf voor ogen hebben, namelijk dat mensen gewoon kunnen wonen in de vakantiewoning die zij bezitten.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik kan mij voorstellen dat ook voor u geldt dat een half ei beter is dan een lege dop. Ik schat zomaar in dat als de PVV dit ook vindt, daar een Kamermeerderheid voor is. Van uw voorstel moet nog maar blijken of daar een Kamermeerderheid voor is. Zou het niet verstandig zijn om alvast dat halve ei te regelen en vervolgens te kijken of er voor een verdergaand voorstel nog steun is?
De heer Lucassen (PVV): Een half ei of een lege dop; we gaan hard richting Pasen. Alles is natuurlijk beter dan al die verschillende invullingen door de gemeenten. Het voorstel van de SP is wel interessant. We zullen daar zeker over nadenken.
De heer Houwers (VVD): Ik ben benieuwd of de heer Lucassen, als wij eens met hem mee zouden denken, het met mij eens is dat de door hem geschilderde overlastproblematiek – dan heeft hij het specifiek over MOE-landers – los moet worden gekoppeld van deze problematiek. Hij is het, denk ik, wel met mij eens dat overlast in algemene zin, waar dan ook, in recreatiewoningen of in woonwijken, altijd moet worden aangepakt? Als dat zo is, wil hij die twee dingen dan los van elkaar bezien?
De heer Lucassen (PVV): Ik wil dingen wel los van elkaar bezien, alleen in deze kwestie van overlast in recreatiewoningen staat gewoon vast dat het in de meeste gevallen voortkomt uit het gigantische aantal arbeidsmigranten dat in vakantieparken wordt ondergebracht. Die overlast kan ik niet los zien van de problematiek, want die is er wel degelijk aan gekoppeld.
De heer Houwers (VVD): Dan stel ik vast dat er wellicht nog een interessant overleg tussen de heer Jansen, de heer Lucassen en wellicht ook de heer Koppejan kan volgen om te kijken hoe wij tot iets kunnen komen waar wij op de een of andere manier recht doen aan onze gezamenlijke inzet om voor meer zekerheid te zorgen. Die overlast moeten we dan op een ander moment nog maar eens bespreken.
De heer Lucassen (PVV): Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Dus daar komen we wel uit.
De heer Van Dekken (PvdA): De heer Lucassen sprak over een initiatief dat hij eventueel wil nemen. Ik ben razend benieuwd naar de inhoud van dat initiatief en of dat onderdeel van de discussie alhier kan vormen, wellicht in tweede termijn. Misschien kan de heer Lucassen iets specifieker zijn.
De heer Lucassen (PVV): Ik begrijp dat de PvdA staat te trappelen om dat initiatief te behandelen. Dat doe ik ook, maar geduld is een schone zaak. Het komt compleet deze kant op en dan gaan we het er uitgebreid over hebben. Ik kan wel al zeggen dat we er twee doelen mee nastreven. 1. Een einde maken aan de willekeur en het bieden van zekerheid aan mensen die een recreatiewoning in eigendom hebben en daar graag altijd in willen wonen. 2. Een oplossing bieden voor de overlast op recreatieparken, die toch echt grote vormen aanneemt. Recreatiewoningen worden in die zin wel echt gebruikt voor dingen waarvoor ze niet bestemd zijn.
De heer Van Dekken (PvdA): Dat betekent dus dat we op afzienbare termijn een voorstel kunnen verwachten en dat de problematiek van wat u dan noemt de MOE-landers, daar ook in zit?
De heer Lucassen (PVV): Dat is helemaal correct.
De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Een hoofdpijndossier wil ik dit dossier nog niet noemen, maar paracetamol heb je er zo langzamerhand wel bij nodig. Dat blijkt ook wel uit de vele reacties die wij kregen van de bewoners van dergelijke recreatiewoningen en andere betrokkenen. Ik kom daar straks op terug. Ik ben best geschrokken van de heftigheid die dit dossier oproept, of men nu in Limburg woont of in Groningen.
Dat is ook niet gek. Het dossier over permanente bewoning van recreatiewoningen loopt nu al ongeveer tien jaar. Mijn fractie, en eigenlijk de hele Tweede Kamer, dacht het dossier te hebben afgerond met het wetsvoorstel dat vorig jaar is aangenomen, maar inmiddels is dat weer ingetrokken. Zoals bekend, heeft mijn fractie het wetsvoorstel gesteund, want het bood een oplossing voor mensen die al in 2003 in een recreatiewoning woonden en gaf duidelijkheid aan mensen die zowel voor 2003 als na 2003 in een recreatiewoning zijn gaan wonen. Tenminste, dat dachten we, maar dat is niet het geval, want het wetsvoorstel werd ingetrokken. Daardoor ligt de bal opnieuw bij de gemeenten, die in elk geval al negen jaar onduidelijk, ongelijk en wisselvallig zijn opgetreden. Vooral onder bewoners van recreatiewoningen is er opnieuw onduidelijkheid over hun lot.
Gelukkig heeft de VNG gezegd een actieve rol hierin te willen spelen. Zij heeft gemeenten al een brief gestuurd om ze aan te manen, beleid vast te stellen. Maar met de VNG-aanpak ligt weer per gemeente open wat er wordt gedaan. Veel gemeenten zullen snel duidelijkheid bieden en mensen die voor 2003 in een recreatiewoning woonden, een gedoogbeschikking geven. Andere zullen ertegen opzien om beleid vast te stellen, waarmee ook duidelijk wordt dat bewoners van na 2003 illegaal zijn en er dus gehandhaafd moet worden. Dat laatste is overigens moeilijk gebleken de afgelopen jaren. We hopen van harte dat het nu wel goed gaat en dat alle gemeenten de handschoen oppakken en binnen een jaar hun beleid vaststellen. De PvdA vindt dat mensen niet nog langer in onzekerheid mogen blijven over hun lot. De minister moet daarbij wel de vinger aan de pols houden. Zij moet gemeenten op de huid zitten om snel besluiten te nemen en de Kamer daarover binnen een jaar informeren. Mijn vraag is of de minister daartoe bereid is.
Wat ons betreft, kan de kwestie rond de permanente bewoning van recreatiewoningen door gemeenten geregeld worden, als het maar geregeld wordt. Mensen hebben recht op zekerheid. Maar nogmaals, de minister moet een stevige vinger in de pap, of zo zij wil, vinger aan de pols houden. Er kan eventueel zelfs sprake zijn van een convenant of een bestuursakkoord, als maar een goede manier wordt gevonden om de zaak definitief te regelen. We willen in geen geval nog eens tien jaar onzekerheid. Er moet recht worden gedaan aan alle betrokken partijen, vooral de bewoners, maar ik noem ook de BelangenVereniging Vrij Wonen en RECRON, die – dat vond ik vrij opmerkelijk – een brandbrief stuurde vanwege gebrek aan overleg. Dit soort organisaties verdient een waardige positie in het overleg over de recreatiewoningen. Hoe denkt de minister die te kunnen garanderen?
Hoe gaat de minister om met de zorg van bewoners die te maken hebben met gemeenten, zoals bijna heel Drenthe – Gieten, Coevorden, De Wolden, Aa en Hunze – maar ook in Almelo, die zeggen zich niets van de VNG-brief te gaan aantrekken? Ik doel op gemeenten die zeggen «die brief, het zal wel, maar we regelen het zelf en u zoekt het verder maar uit».
Een ander punt dat mij ter ore kwam en wat een heel opmerkelijke kwestie blijkt te zijn, is de stand der dingen in het dossier-Patersven. Ik weet niet of de minister dat dossier kent. De gemoederen lopen daar echt steeds hoger op. Ik vraag de minister of het mogelijk is om de Kamer uitgebreider te informeren over de exacte stand der dingen en over het hele proces zoals dat tot nu toe is verlopen. Ik denk dat dit zal helpen.
De voorzitter: Het woord is aan de heer Grashoff, die ook dispensatie krijgt.
De heer Grashoff (GroenLinks): Volgens mij ben ik wel lid van de commissie.
De heer Paulus Jansen (SP): U bent in ieder geval welkom.
De voorzitter: Ik moet dat formeel melden.
De heer Grashoff (GroenLinks): U moet nog eens kijken of u het goede lijstje hebt, want volgens mij ben ik een vast lid van deze commissie.
Voorzitter. Het onderscheid tussen een recreatiewoning en een woning voor permanente bewoning is een nuttig en noodzakelijk onderscheid. Dat was het al sinds jaar en dag en naar mening van onze fractie is dat zo en blijft dat zo. Bij recreatiewoningen gaat het om woningen die op plekken staan waar je om allerlei redenen geen permanente bewoning wilt hebben. Dat was ook de reden waarom er wel recreatiewoningen mochten komen op bepaalde plekken, maar geen permanente bewoning. Die recreatiewoningen zijn er dan ook om te recreëren, om je gedurende een korte tijd op een andere plek te bevinden, in de natuur, op een plek waar je vakantie kunt houden. Het maakt inderdaad voor die iep en die eik in de omgeving van het huis geen bal uit of er permanent gewoond wordt, maar het maakt wel uit als er in Nederland de behoefte aan twee keer zo veel van deze woningen ontstaat omdat een groot deel permanent bewoond wordt. Dat is het probleem. Als dat het geval wordt – en dat wordt het als je het gewoon openzet – komt er een enorme druk op nieuwe recreatiewoningen in een land waar ruimte schaars is en mooie natuurgebieden bescherming verdienen.
De heer Houwers (VVD): Als aantoonbaar is dat die vraag er niet is en er een enorm overschot is aan recreatiewoningen, leidt die redenering er dan toe dat dat verschil niet meer zo noodzakelijk is? Concludeer ik dat goed?
De heer Grashoff (GroenLinks): Nee, want dan gaat het nog steeds over het feit dat je op een bepaalde locatie, vanwege ruimtelijke overwegingen en overwegingen van natuurbescherming en dergelijke, geen permanente bewoning wilt hebben. Feit is, en dat is de andere kant van de medaille, dat er alle grond was voor een uitzonderingsbepaling voor mensen die tot 2003 ergens woonden. Dat is een algemeen gedeeld verhaal. Dat deelt onze fractie ook. Dat is bij motie in 2008 uitgesproken en dat hebben wij gesteund. Dat betekent niet dat dit wetsvoorstel daarvoor nodig was. Mijn fractie heeft tegen dit wetsvoorstel gestemd. Wij kunnen er dus uitstekend mee uit de voeten dat het wordt ingetrokken. Het is echter wel logisch dat aan de schrijnende gevallen van 2003 recht wordt gedaan. Dat lijkt in redelijkheid aan de orde met de regels die de VNG heeft gesteld, en bovendien mogen we gelukkig vaststellen dat het aantal gevallen is afgenomen van tienduizenden tot enkele honderden. Het is dus niet alleen maar niets. Er is ook al een heleboel duidelijkheid verschaft. Nog niet voor iedereen, maar dan toch wel voor pak ’m beet 90%. Het restant zal op een goede en faire manier worden afgehandeld. Ik kan mij voorstellen dat de afspraak met de VNG goed is. Als gemeenten op voorhand roepen er niet mee aan de slag te willen, kan er aanleiding zijn om te bekijken of een soort verbindendverklaring mogelijk is binnen de grenzen, maar dan echt en sec gericht op de gevallen van 2003.
De heer Houwers (VVD): De VVD is ook de mening toegedaan dat niet overal gebouwd kan worden. Wij willen in de toekomst de weging kunnen maken of ergens gebouwd kan worden. Er moet worden bekeken of de weging dat er wel een recreatiewoning kan worden gebouwd maar geen gewone woning, wel redelijk is, gelet op de intensiteit en de manier waarop recreatiewoningen nu gebruikt worden. De heer Grashoff zegt dat er nu eigenlijk al veel te veel van die woningen zijn. Je kunt ze ook deels anders gebruiken, voor wat betreft de bestaande voorraad. Maar in de toekomst ga je die strenge regels, die de heer Grashoff wil, gezamenlijk handhaven. Dat maakt het gemakkelijker te handhaven, want de gemeente kan dan gewoon niet toestaan dat in bepaalde gebieden gebouwd wordt. Zou dat een oplossing zijn?
De heer Grashoff (GroenLinks): Volgens mij is wat u schetst juist een enorm risicovolle benadering, omdat opnieuw een soort onhelderheid over de status in de discussie ingebracht wordt door uw pleidooi om het onderscheid eruit te gooien, terwijl je toch op heel veel plekken logisch en noodzakelijk dat onderscheid wilt maken. Daardoor neemt de onduidelijkheid, en daarmee de grijze ruimte die ontstaat om hieraan te knabbelen, alleen maar toe. Alle belanghebbenden hebben er baat bij dat er strikte helderheid is over het onderscheid tussen recreatiewoningen en woningen voor permanente bewoning. Als je dat loslaat of daarmee gaat schuiven, creëer je dit soort problemen en dan doe je aan wat ik maar noem een slecht verwachtingenmanagement. Ik zou het echt zeer onwenselijk vinden als we die kant op gaan.
De heer Lucassen (PVV): Ik heb de vorige keer tijdens de plenaire behandeling een heel interessante discussie gehad met de heer Braakhuis van de GroenLinks-fractie. Het verbaast mij dat er bij GroenLinks zo een groot verschil zit in ideologie over het wonen. GroenLinks vindt namelijk dat je, als je geen huis hebt in Amsterdam, een willekeurig grachtenpand mag kraken en bezit mag nemen van iemand anders z'n bezit. Maar als je zelf een mooie recreatiewoning hebt gekocht, mag je daar niet in wonen. Kan de heer Grashoff mij dat nog eens een keer goed uitleggen?
De heer Grashoff (GroenLinks): Volgens mij haalt u twee discussies volledig door elkaar. In deze discussie gaat het niet over het kraken en dergelijke, dat alleen gaat over langdurige leegstand en gekoppeld is aan allerlei wetgeving en jurisprudentie daaromtrent. Laten we die discussie hier volledig buiten houden. Dat is een totaal andere discussie in een totaal andere context. Ik vind het een bijzonder standpunt van de PVV om het hele onderscheid kwijt te willen. Je hebt het juist mogelijk gemaakt om te recreëren, dat je op sommige plekken een huis hebt – een huisje, in de regel – waar je kunt recreëren. Dat is dan niet de caravan of de tent, maar het vakantiehuisje. Als je dat loslaat, heb je geen grenzen voor waar je verstedelijking wilt en waar dorpskernen. Je hele ruimtelijk beleid hol je daarmee uit. Mijn pleidooi is om die kant niet op te gaan, want het middel is erger dan de kwaal.
Voorzitter. Ik ben flink geschrokken van het laatste stukje van het recente VNG-standpunt van februari 2012 over recreatiewoningen en de brief van RECRON. Het lijkt erop dat we het probleem van 2003 en voorgaande jaren wellicht om en nabij aan het oplossen zijn – er zijn nog maar enkele honderden gevallen; laten we eens aannemen dat gemeenten netjes meewerken aan de regeling – maar dat er een nieuw stuwmeer zit aan te komen van nieuwe gevallen. Als dat zo is en als de VNG zich daar zorgen over maakt, gaat het blijkbaar nog steeds niet goed met de handhaving. Kan de minister met de VNG nog eens heel precies op een rij zetten wat er ontbreekt aan het instrumentarium? Wij vinden het ook wel logisch dat de gemeenten het doen. In het ruimtelijk beleid zitten allerlei zaken waarvan wij vinden dat je ze centraal moet regelen, maar dat dit soort handhaving lokaal is georganiseerd, heeft een logica in het Nederlandse bestel. De vraag die dan open blijft, is wat er fout zit in de gereedschapskist van gemeenten om op een efficiënte en effectieve manier de handhaving te kunnen vormgeven. Is er wellicht aanvullende wet- of regelgeving nodig om de gemeenten goede instrumenten in handen te spelen? Die vraag zou ik graag beantwoord willen krijgen door de minister.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Ik heb vorig jaar met de Kamer over het ingetrokken wetsvoorstel gedebatteerd. Ik heb toen ook aangegeven niet zo'n grote voorstander te zijn van het wetsvoorstel, omdat je eigenlijk iets op rijksniveau regelt wat je op gemeentelijk niveau zou moeten doen. Dat past niet bij dit kabinet, dat zegt: je gaat erover of je gaat er niet over. In de tussentijd was de groep waarover het ging ook al een stuk kleiner geworden: van enkele tienduizenden naar enkele honderden. Dat is mede dankzij de debatten die jarenlang in deze Kamer gevoerd zijn, want daardoor zijn de gemeenten zich steeds bewuster geworden van de problematiek. Ik heb er toen wel expliciet voor gekozen om het wetsvoorstel in de Kamer aan de orde te stellen en vast te laten stellen, omdat ik vond dat de groep van voor 2003 na al die jaren het recht had om duidelijkheid te krijgen. Ondanks mijn eigen twijfels, die ik toen ook geuit heb, heb ik het wetsvoorstel erdoor geloodst om zekerheid te bieden aan die enkele honderden personen die nu nog over zijn.
De Raad van State was toen al uitermate kritisch over het wetsvoorstel. Dat gold uiteindelijk ook voor de Eerste Kamer. Ik heb de Eerste Kamer nog geprobeerd te overtuigen, maar zij gaf mij na de schriftelijke ronde al een signaal af. Toen ik vervolgens naar de Eerste Kamer ging werd het signaal nog duidelijker. Zij zei: u probeert wetgeving te maken voor problematiek die weliswaar schrijnend is, maar het gaat om een zeer kleine hoeveelheid mensen, en u schiet dus eigenlijk met een kanon op een mug. Ik heb de Eerste Kamer toen gezegd dat ik mij wilde beraden op wat ik zou gaan doen met het wetsvoorstel, ook omdat de VNG op dat moment het signaal afgaf dat zij de rol, die ze de jaren daarvoor misschien niet zo duidelijk had waargemaakt, wilde gaan overnemen. Ik heb de VNG gevraagd om mij een brief te schrijven over hoe ze dat wil gaan doen. Ze heeft dat gedaan en gezegd: wat u beoogd met uw wet, willen wij in de algemene beleidsregels opnemen. Die beleidsregels moeten door de gemeenten worden overgenomen en zijn daarmee vervolgens ook bindend.
Van belang is om te weten dat het gaat om de groep voor 2003, die in onzekerheid verkeert. Wat bindend wordt voor de gemeenten, is niet dat ze een vergunning verlenen, maar dat ze een uitspraak doen of iemand wel of niet voor een vergunning in aanmerking komt. Het beeld is nog wel eens dat die hele groep een vergunning krijgt, maar het kan dus ook zo zijn dat men te horen krijgt: u woont hier weliswaar al jaren, maar wij maken het niet permanent.
Dat onderscheid is van belang, onder andere voor de discussie die de SP met mij wil voeren. De heer Jansen vraagt of ik het niet in een AMvB kan opnemen bij de Wet op de Ruimtelijke Ordening in plaats van per wet. Dat kan niet, want we hebben net een Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met elkaar vastgesteld, waarin we hebben aangegeven wat de nationale belangen zijn. Dit valt niet onder het nationaal belang. Ook probeerde de heer Jansen de PVV-fractie erbij te betrekken, maar dit betekent niet dat de wens van de PVV dat alle recreatiewoningen permanent bewoond gaan worden, dichterbij komt. Het betekent alleen dat je helderheid geeft aan de mensen of ze het wel of niet krijgen. Voordat de leden elkaar hier in de armen vallen, wil ik die helderheid geven.
Ik begin met de regievraag van de SP. De heer Jansen zegt: de minister laat het geneuzel over aan de gemeenten plus de provincies en doet alleen een aantal zaken op nationaal niveau. Ik vind juist dat ik de kern van de ruimtelijke ordening bij de gemeenten en de provincies moet neerleggen, omdat zij degenen zijn die in het dagelijks leven er ook het meest mee te maken hebben en de afweging tussen wonen, werken, recreëren en de juiste ruimtelijke invulling moeten maken. Tegelijkertijd zijn er een aantal belangen op nationaal niveau die zo overschrijdend zijn dat we ze niet over kunnen laten aan gemeenten en provincies, omdat dat te risicovol zou zijn. Die heb ik vastgesteld in de SVIR. Dat gaat om de waterwerken, de energienetwerken, de grote windmolenlocaties, wegen, spoorwegen en dergelijke. We hebben dertien belangen opgenomen in de SVIR. Onder die dertien belangen valt dus niet de zaak waar we het nu over hebben. Daarmee kun je dus ook niet bij AMvB gaan regelen dat je dit er nu wel onder laat vallen.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik kan op zich een heel eind meegaan met de minister als zij zegt dat je geen dingen op nationaal niveau moet regelen als het regionaal kan. Als er geen probleem is op provinciaal of lokaal niveau, zitten we hier moeilijk te doen terwijl dat niet nodig is. Maar we constateren nu juist met z'n allen dat er een enorm probleem is. In zo'n situatie ligt het voor de hand dat er wel enige regie is van de minister. Dat is waar ik al tijden op aandring. Als de minister met mij constateert dat er wel degelijk sprake is van een probleem dat de provincies en de gemeenten hebben laten ontstaan – ze zaten erbij en keken ernaar – dan is het toch logisch dat zij in zo'n situatie zegt «ik ga ze een beetje helpen»?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Daarom heb ik dat wetsvoorstel vorig jaar door de Kamer getrokken, al voelde het wat tegennatuurlijk. Ik vond het van belang dat de groep die al die jaren geen duidelijkheid heeft gekregen, toch een keer die duidelijkheid ging krijgen. Dat was ook wat de Kamer beoogd had met de moties die uiteindelijk tot het wetsvoorstel geleid hadden: als het niet op gemeenteniveau gebeurt, moeten we het maar eenmalig, met een tijdelijke wet, op rijksniveau regelen. Inmiddels heeft degene die er echt verantwoordelijk voor is, namelijk de VNG, de taak opgepakt. Zij zegt: het is geen rijksbevoegdheid, wij moeten dat doen, wij maken een algemene regel en zorgen dat gemeenten die bindend opnemen. Ik vind dat nu het moment is gekomen dat we erop moeten sturen dat de VNG dat dan ook gaat doen en niet bij voorbaat al gaan zeggen dat we er niet in geloven en dus maar iets anders gaan verzinnen om het op rijksniveau vorm te geven. Laten we eerst even die stap afwachten. Dan komen we zo wel op de termijnen waarin ze het moeten laten zien.
Het gaat ook over de toekomst. Voor na 2003 is het duidelijk dat je recreatiewoningen niet permanent mag bewonen, behalve als een gemeente daar een vergunning voor geeft. De heer Jansen vraagt wat er gaat gebeuren in de toekomst en zegt dat het niet goed gaat als ik niet ingrijp. Je moet het alleen toestaan waar de overheid wonen acceptabel vindt, zegt de heer Jansen eigenlijk. Ik moet volgens hem het ruimtelijk beleid inkaderen. Hij verwees ook naar België. Echter, we hebben het ruimtelijk beleid net ingekaderd. In de SVIR hebben we heel duidelijk aangegeven wat wel en wat niet mag en welke gebieden wij beschermingswaardig vinden. Dat doen provincies op hun niveau en gemeenten op het niveau van het bestemmingsplan. In de toekomst zal maatwerk namelijk meer dan wat dan ook van belang worden, onder andere omdat sommige regio's enorm gaan krimpen en andere regio's enorm gaan groeien. Ik snap best dat de Socialistische Partij voor meer centralistische sturing pleit, maar centralisme op het gebied van de ruimtelijke ordening moet je alleen doorvoeren als zaken provincie- en gemeenteoverstijgend zijn. Zaken die dat niet zijn, moet je op provincie- en gemeenteniveau regelen, omdat je dan maatwerk kunt bieden. Dat kader is dus een bewuste keuze geweest. Daar kun je het niet mee eens zijn of daarvan kun je vinden dat het anders ingevuld moet worden, maar het ligt er.
Hoe zit het met de status van recreatiewoningen versus reguliere woningen? Ik kom er straks over te spreken of we daar in de toekomst verandering in willen brengen.
De heer Jansen heeft naar andersoortige problematiek gevraagd. Ook de heer Grashoff en anderen kwamen daarover te spreken, onder andere naar aanleiding van de brief van de VNG. Het is niet nieuw dat allerlei groepen in recreatiewoningen wonen. Welke rol speelt het Rijk om verstandig met deze groepen om te kunnen gaan? De discussie over de MOE-landers is ook al eerder aan de orde geweest, ik meen in een AO. Heel specifiek geformuleerd, is het als volgt: de handhaving rond huisvesting van bijvoorbeeld EU-arbeidsmigranten – het kunnen echter ook gescheiden vaders of andere lieden zijn die sommige panden permanent dan wel tijdelijk bewonen – is een verantwoordelijkheid en bevoegdheid van gemeenten; de provincies zien daarop toe. Het Rijk gaat daar dus niet over. De handhaving van huisvesting is wettelijk vastgelegd. Die taak ligt bij de gemeenten, met een toezichtsrol voor de provincies. De minister van BZK is natuurlijk wel in contact met de gemeenten over die huisvesting. De problemen zijn immers bekend. Dan gaat het niet zozeer om de kant van de ruimtelijke ordening als wel de handhavingskant, de APV en de status van personen die daar wonen. BZK heeft daarvoor een overlegkader en spreekt dus met gemeenten over die problematiek.
De heer Grashoff heeft gevraagd waarom gemeenten dan niet handhaven. In principe zit het instrumentarium daartoe in hun gereedschapskist. Ik zal in het bestuurlijk overleg met de VNG en het IPO vragen of er ook problemen ten aanzien van de ruimtelijke ordening mee verbonden zijn. In het kader van het omgevingsrecht, waar we momenteel toch mee bezig zijn, kan dit terugkomen.
Het is bekend dat er specifieke problemen zijn met MOE-landers of andere types die min of meer permanent in recreatiewoningen wonen. Daarover is de minister van BZK ook in gesprek.
De heer Koppejan (CDA): Is de minister het met mij eens dat de voorstellen van de PVV om alles vrij te geven en recreatiewoningen permanent bewoonbaar te maken, de problemen op die parken juist zullen vergroten? Stel dat iemand met zijn spaarcentjes een recreatiewoning heeft gekocht en pacht betaalt, en dat vervolgens alles wordt vrijgegeven, zodat iedereen er permanent kan wonen. Door dit voorstel van de PVV worden de problemen dan toch alleen maar groter in plaats van kleiner?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat thema hebben meer partijen aan de orde gesteld. De VVD vroeg zich af of dat onderscheid niet zou kunnen vervallen. Naast een regulier bewoond huis kunnen overigens ook vreemde types komen wonen. Daarmee kunnen alle vormen van bewoning geconfronteerd worden. Al eerder, in 2008, is deze discussie in de Kamer gevoerd. Toen is ook gevraagd om dat onderscheid te laten vervallen. Daar is toen een onderzoek naar gedaan, dat besproken is in de Kamer. De eerste conclusie was dat gemeenten de mogelijkheid hebben om zelf te bepalen of ze een bestemming voor wonen, recreatie of een combinatie daarvan afgeven, en niet het Rijk. De tweede conclusie was dat permanente bewoning niet voor alle plekken wenselijk zou zijn. In bepaalde natuurgebieden zijn recreatiewoningen gebouwd die niet alle voorzieningen hebben, omdat dat niet wenselijk was voor die gebieden. Voor permanente bewoning zou het terrein ontsloten moeten worden, zouden kabels en leidingen naar de woning getrokken moeten worden en zou riolering moeten worden aangelegd. Dat wil men echter niet op alle plekken. Wil de minister dat onderscheid laten vervallen? Ik heb er geen enkel bezwaar tegen dat de bestemmingsplannen flexibeler worden. In de discussie met de verschillende partijen over omgevingsrecht wordt gesproken over bestemmingsplannen «nieuwe stijl». Hoe zorg je voor meer ruimte – daarmee kom ik weer op het maatwerk en de discussie over krimp en groei – als een stad aan een industrieel gebied in het hart van de stad een woonbestemming wil geven? Of als een stad bij een monumentaal pand maar voor vijf jaar mag afwijken van de bestemming en de periode van vijf jaar alweer voorbij is tegen de tijd dat het pand omgebouwd is naar een kantoor? Noem de voorbeelden maar op. Die flexibiliteit is voor mij juist een van de doelstellingen van het toekomstige omgevingsrecht. Ik blijf echter van mening dat gemeenten op basis van de specifieke, lokale situatie zelf moeten bepalen of ze ook van die flexibiliteit gebruik willen maken. Alleen zij kunnen inschatten of recreatiewoningen op een bepaalde plek geschikt zijn voor permanente bewoning of dat het op bepaalde plekken niet wenselijk is.
De heer Koppejan (CDA): Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag. Het antwoord kan simpel «ja» of «nee» zijn. Is de minister het met mij eens dat het voorstel van de PVV om alles vrij te geven, de overlast eerder zal vergroten dan verkleinen? Ik ben het met de minister eens dat gemeenten aan zet moeten zijn. Daarop hoeft zij dus niet te antwoorden. Mij gaat het om het voorstel van de PVV.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik vind dat je dat niet in alle gevallen moet doen. Men moet recreatiewoningen niet bij voorbaat voor permanente bewoning beschikbaar stellen. Men moet daar een overweging in kunnen maken. Het instrumentarium moet dusdanig zijn dat die afweging ook gemaakt kan worden.
De VVD begrijpt dat ik het wetsvoorstel intrek, maar constateert dat er daarmee nog steeds geen duidelijkheid voor betrokkenen is. Hoe ga ik er nu voor zorgen dat die duidelijkheid er toch komt? De algemene beleidsregels die door de VNG zijn voorgesteld, zijn bindend.
Wat doet men als een gemeente daaraan niet wenst mee te doen? De heer Van Dekken vroeg daar expliciet naar. De VNG heeft de gemeenten een aantal regels voorgesteld, en op de uitvoering daarvan gaat zij actief toezien. In voorkomende gevallen zal zij naar bestuurlijke afstemming en maatwerkoplossingen zoeken. De VNG kan het echter niet bij elke individuele gemeente afdwingen. Dat heeft te maken met de lokale democratie.
Gemeenten kunnen verschillende afwegingen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van de ozb, het al dan niet invoeren van parkeerbelasting, maar ook bij dit soort vraagstukken. De VNG heeft aangegeven er alles aan te zullen doen om alle gemeenten over de streep te trekken. Ik kan echter niet beloven dat uiteindelijk alle gemeenten die regels bindend zullen overnemen.
De heer Grashoff (GroenLinks): De minister sprak over de vrijheid van gemeenten om daar zelf mee om te gaan. Zij vergelijkt het met andere beleidsvrijheden, zoals het vaststellen van de ozb. Die vergelijking gaat echter mank. Als een bepaalde overheid, een gemeente et cetera, een bepaalde set van regelgeving heeft en als bepaalde dingen wel of niet mogen, dan is de overheid er in principe aan gehouden die regelgeving uit te voeren. Een belangrijke oorzaak van het probleem is natuurlijk gelegen in het feit dat sommige gemeenten veel te lang hebben geweigerd om hun eigen taken die gebaseerd zijn op hun eigen regels, uit te voeren. Daarbij is een grijs gebied ontstaan. De minister van I en M dient de rol van toezichthouder via de provincies uit te oefenen, om te kunnen controleren of gemeenten doen wat zij moeten doen. Kan de minister de gemeenten dwingen om te handhaven? Het zou interessant zijn als de minister tegen de gemeenten die de VNG-richtlijn niet willen, zegt: als jullie niet handhaven, dan ga ik handhaven. Dan staat de zaak gelijk op scherp in die gemeenten, want dan moeten ze een keuze maken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Het klopt dat de provincies – niet het Rijk, die derde laag is er niet meer – gemeenten inderdaad kunnen dwingen om op hun eigen regels toe te zien en om die te handhaven. Dan moeten de gemeenten die regels wel vastgelegd hebben. Meestal is dat het geval, maar dan hebben de gemeenten geen hom of kuit gegeven. Daar gaat een groot deel van de problematiek over.
Dan kom ik op bij algemene discussie over de vraag of ik de bestemmingsplannen in de toekomst flexibeler wil maken. Ja, dat is mijn doelstelling. De discussie over het omgevingsrecht biedt hiervoor een heel goede mogelijkheid. Ik wijs er echter nogmaals op dat gemeenten op dat vlak al heel veel ruimte voor een flexibele toepassing hebben.
De heer Van Dekken (PvdA): Ik kom even terug op de vormen van toezicht en hoe dat geregeld zou moeten worden. Dat punt waaide wat weg. Wat is de minister exact van plan ten aanzien van het toezicht? Of zegt de minister dat het lokaal en provinciaal is en dat zij zich wellicht weer meldt zodra er een incident of een exces plaatsvindt? Zo komt het mij voor.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij was ik er heel duidelijk over. Ik heb daar formeel geen rol en geen taak in en ik wil dat ook niet naar mij toe trekken. Dat speelt natuurlijk ook in de discussie rondom dit wetsvoorstel. Als we het vertrouwen neerleggen bij de gemeenten en de provincies, moeten zij ook de gelegenheid hebben om dat eerst waar te maken. Ik voer natuurlijk regelmatig overleg met vertegenwoordigers van de VNG en het IPO. De vragen van de heer Koppejan hebben daar betrekking op. Hij zegt dat hij best wil geloven in de betrokken gemeenten, maar dan wil hij het hen ook zien doen. Om het voor de zomer ingevoerd en geïmplementeerd te hebben, is echt te kort dag voor al die gemeenten. De VNG heeft de regels net opgesteld, dus de gemeenten zullen even de tijd moeten hebben om ze te implementeren. In het najaar houd ik weer een bestuurlijk koepeloverleg. Ik kan de VNG dan vragen hoever men is met de implementatie. Ik stel voor om de betrokken gemeenten vanaf het najaar een jaar de tijd te geven om al die mensen aan te schrijven en de duidelijkheid te geven of ze mogen blijven of niet. Na dat jaar – dat is nu over anderhalf jaar – zal ik dan aan de Kamer rapporteren. Ik hoop en ga ervan uit dat het aantal – het gaat om honderden – dan fors omlaag is gegaan. Zo niet, dan zullen wij precies kunnen zien welke gemeenten geweigerd hebben om eraan mee te werken. Dan nog komen we steeds op dezelfde discussie terug: welk instrumentarium hebben we op rijksniveau ter beschikking om dat te doen? Ik vind dat ik eerst de provincies, die in datzelfde bestuurlijke koepeloverleg zitten, moet aansporen om de zweep erover te leggen. Ik laat het dus niet helemaal los. Ik wil de gemeenten en de provincies vragen of zij mij daarover willen rapporteren, zodat ik dat, indien gewenst, met de Kamer kan delen.
De heer Koppejan (CDA): Ik kan mij voorstellen dat ik misschien iets te snel ben, maar ik vind de minister nu toch wel iets te langzaam. We zijn dan bijna twee jaar verder. In het najaar van 2013 kan de Kamer concluderen dat het nog steeds een groot probleem is en in al de jaren daarvoor hebben wij de mensen in onzekerheid gelaten. Dat mag niet de uitkomst van dit debat zijn.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dan begrijpen we elkaar misschien verkeerd. Volgens mij ben ik maar een paar maanden verder dan u. U zegt: voor de zomer dient alles geïmplementeerd te zijn. Ik zeg: nee, in het najaar wil ik weten of ze alles geïmplementeerd hebben. Vervolgens moeten ze het wel gaan uitvoeren en die mensen aanschrijven et cetera. Een jaar later wil ik bekijken of ze dat ook hebben gedaan. Implementatie is één ding, maar de uitvoering is een tweede. Meestal trekken we twee jaar uit voor een evaluatie, maar ik ben bereid om de thermometer er al na een jaar in te stoppen.
De heer Koppejan (CDA): Oké. Dan begrijp ik u goed. U zegt toe de Kamer na het koepeloverleg in het najaar van 2012 mee te delen of alle gemeenten de beleidsregels hebben ingevoerd. Dat is het eerste moment. Vervolgens informeert u ons een jaar later over de handhaving en de toepassing van die beleidsregels. Daarmee denk ik dat wij substantiële stappen zetten.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Het gaat dan natuurlijk om de gemeenten waar de problematiek voor geldt. Dit gaat immers om een beperkt aantal gemeenten.
De heer Koppejan (CDA): Precies. Dan is het duidelijk.
De heer Van Dekken (PvdA): Ik wachtte heel bewust de reactie van collega Koppejan af, omdat ik al de indruk had dat hij een vergelijkbare vraag wilde stellen. Ik dacht bovendien: hij zit ook in die coalitie. Ik ben dus heel tevreden met het antwoord van de minister: ik kan leven met de uitwerkingsperiode van één jaar.
De heer Houwers (VVD): De minister gaf aan dat zij bij de aanpak van het omgevingsrecht de flexibele bestemmingsplannen wil meenemen. Kan ze daarbij specifieker aandacht schenken aan de combinatiemogelijkheid? Uit mijn gesprekken met onder andere gemeenten blijkt heel vaak dat men die dubbele mogelijkheid niet kent. Het lijkt dat men denkt dat het of-of moet zijn. Kan de minister dit naar ons en de gemeenten helderder kenbaar maken, zodat het voor iedereen in het land duidelijk is dat die mogelijkheid er expliciet is?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik gaf al aan dat die mogelijkheid bestaat. De heer Houwers vraagt zich bezorgd af of men wel weet dat die mogelijkheid bestaat. In het gesprek over omgevingsrecht zullen we dat aan de orde stellen. Omgevingsrecht gaat over heel veel dingen, en niet specifiek daarover. Als ik met het wetsvoorstel naar de Kamer kom, kan de heer Houwers er zelf op toezien of er voldoende ruimte wordt geboden.
Op de vraag van de PVV naar de permanente bewoning heb ik net al geantwoord dat de AMvB daar geen oplossing voor biedt.
Via het bestuurlijke koepeloverleg houd ik de vinger aan de pols over het tijdstip, zo zeg ik tegen de heer Van Dekken.
Ik heb begrepen dat de vragen van de SP over het dossier Patersven in een uitgebreide brief door voormalig minister Donner zijn beantwoord. Deze brief is op 8 september 2011 in de Kamer behandeld. Het ligt bij BZK, omdat het vooral over overlast, APV-problematiek en status ging.
De heer Paulus Jansen (SP): Dat is te gemakkelijk. Patersven was een pilot, In samenwerking met de gemeente, de mensen op het terrein, de provincie en de VROM-Inspectie zou worden bezien of permanent wonen op dat park op een nette manier mogelijk was. Dat is helemaal uitgezocht. Het project is mislukt. De conclusie was dat de investeringen te hoog waren. Er zouden investeringen in brandveiligheid gedaan moeten worden om aan de bouwvergunning te voldoen. Daarnaast woonden er mensen op dat terrein, die elders huisvesting zouden moeten krijgen. Hiervoor was geen oplossing te bedenken. Dat project is dus gewoon mislukt. In lijn met mijn betoog dat aan de onderkant van de woningmarkt problemen zijn die nu op de recreatieterreinen terechtkomen, heb ik de volgende vraag. Wat gaat de minister er, in samenwerking met haar collega van het ministerie van BZK, aan doen om die mensen een alternatief te bieden, zodat wij echt een oplossing kunnen bedenken voor deze terreinen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Wij zijn één kabinet, dus in principe doen wij alles samen. Toch moet er enige duidelijkheid zijn over wat je wel en wat je niet doet. De VROM-Inspectie was hierbij betrokken, omdat het over het Bouwbesluit ging. Het Bouwbesluit valt nu ook onder het ministerie van BZK. BZK voert overleg met de VNG over de specifieke problematiek van de mensen aan de onderkant. Op allerlei terreinen is het kabinet daarmee bezig, onder andere via het sociale beleid en via fiscale activiteiten. Ik zie geen belemmeringen ten aanzien van het instrument van de ruimtelijke ordening. De heer Grashoff heeft mij gevraagd om bij de gemeenten na te vragen of ik hen op het vlak van de ruimtelijke ordening extra van dienst kan zijn. Dat zal ik in het bestuurlijk koepeloverleg ook doen. Daarmee is mijn rol echter uitgespeeld. Nogmaals: er wordt aan gewerkt door mijn collega en dat doet ze goed. Ik wil het ook bij haar laten en het niet gaan dubbelen.
De heer Paulus Jansen (SP): Het eerste project, dat bedoeld was om aan te tonen of de nieuwe formule werkt, is een mislukking geworden. Dan moet er toch iets gebeuren om uit de impasse te geraken? Is de minister dat met mij eens? Wij kunnen de volgende keer een integraal debat organiseren, samen met de minister van BZK en de staatssecretaris van EL&I, die verantwoordelijk is voor recreatie. We praten nu echter met de minister van I en M, en ik ga ervan uit dat zij binnen het kabinet een van de aanspreekpunten op dit dossier is. Nogmaals, ik constateer dat het project een enorme mislukking is geworden en dat dit beleid dus niet werkt.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Het is fout gegaan bij de handhaving en het toezicht. De discussie ging erover of de gemeenten wel goed konden ingrijpen. Het ging over de status van de personen die op het terrein leefden. Dat zijn allemaal vraagstukken waarvan ik het terecht vind dat mijn collega van BZK daarop ingrijpt. Dat heeft ze overigens ook gedaan.
De heer Van Dekken (PvdA): Ik vroeg de minister om ons te informeren over de exacte gebeurtenissen. Ik begrijp dat er op 8 september 2011 een brief met een antwoord is gekomen. Nu bereiken mij echter opnieuw allerlei signalen en berichten. Verontruste bestuurders van allerlei politieke kleuren maken zich ontzettend druk. Ze zien door de bomen het bos niet meer en weten niet waar ze aan toe zijn. Laten we voor eens en altijd helderheid scheppen in dit dossier. Dat kan ons allemaal helpen. Het kan mij ook niet zo gek veel schelen welke minister antwoord geeft, want het kabinet spreekt met één mond.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voordat ik tegen collega Spies zeg dat die vraag er ligt, is het wellicht goed dat u kennis neemt van hetgeen er al ligt. Misschien biedt dat de helderheid. Als dat niet helder genoeg is, kunt u naar aanleiding daarvan de vraag nog eens uitzetten. Wij zijn inderdaad één kabinet, net zoals er ook maar één Kamer is. Wij kunnen echter niet alles van elkaar bijhouden en elkaars werk doen. Ik vraag u dus echt om dat in het kader van de nette procedures te doen.
De heer Van Dekken (PvdA): Dat zal ik inderdaad doen, maar dan moet de minister er wel van uitgaan dat een aantal vragen misschien wat afwijkend zal zijn.
De heer Grashoff (GroenLinks): Wellicht ten overvloede. Tot nu toe kwam het dossier over de kant van de ruimtelijke ordening aangevlogen, met eventuele wetgeving die onder de verantwoordelijkheid van de minister van I en M valt. Uiteindelijk is een punt bereikt waarop je je afvraagt of gemeenten hun taken wel kunnen uitoefenen. Daarmee kantelt het van de ene naar de andere portefeuille. Ondanks alle goede bedoelingen is mijn ervaring dat de rijksoverheid niet zo heel handig georganiseerd is. Daardoor kunnen zaken in dit soort fases tussen wal en schip raken. Zonder daarbij naar iemand toe verwijtend te willen zijn: dat dit dossier meer op het bordje van de minister van BZK komt te liggen, betekent niet automatisch dat dit een goede follow-up krijgt. Dat komt niet doordat er iets aan de minister of haar collega van BZK mankeert, maar doordat het op dat snijvlak zit. Is de minister bereid om expliciet aan te geven dat zij dat koepeloverleg met haar collega van BZK zal voeren en dat zij daarover in een gezamenlijke brief aan de Kamer zullen rapporteren?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik wil helderheid scheppen. Onze discussie gaat over de vraag of mensen die vóór oktober 2003 in een recreatiewoning woonden, van hun gemeente de duidelijkheid krijgen of ze daar permanent mogen wonen of niet. Dat is een vergunningsdiscussie en een discussie waarbij gemeenten ten aanzien van die vergunning handhavend moeten optreden. De Kamer is vrij om overal over te spreken, maar daar wordt nu ineens een andere problematiek naast gezet, namelijk dat bepaalde overlastgevende figuren in die recreatiewoningen zitten. Dat dossier heeft altijd al op het bordje van BZK gelegen. Toezicht op handhaving en veiligheid is daar belegd. Het is dus niet zo dat het van de ene naar de andere portefeuille gaat. Het zijn twee zaken die naast elkaar komen.
Bij het bestuurlijk koepeloverleg zitten altijd vertegenwoordigers van BZK, maar ook van andere ministeries, voor zover de onderwerpen van belang zijn. Als ik bij de VNG dus vraag hoe het staat met de implementatie van beleidsregels en of men nog specifieke problemen tegenkomt die ik in mijn instrumentarium voor de ruimtelijke ordening moet meenemen, dan ziet BZK dat ook. Maar nogmaals: vandaag bespreken we een specifiek probleem. Dat andere onderwerp is ook een probleem, zelfs een groot probleem. Dat speelt in recreatiewoningen, maar net zo goed in overlastwijken in stedelijke gebieden, waarbij het niet om permanente of niet-permanente bewoners gaat. Ik wil die twee problematieken echt gescheiden houden en in verschillende gremia behandelen.
De heer Grashoff (GroenLinks): Ik heb geen vraag meer, maar wel nog een suggestie. De enige kracht waarmee je dit soort vraagstukken kunt oplossen, is door een verbinding te leggen tussen wat je vanuit de ruimtelijke ordening en wat je vanuit BZK moet regelen. Als de minister daar samen met haar collega geen creatieve oplossing voor bedenkt, doet niemand anders het.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: U hebt natuurlijk volledig gelijk dat een integrale aanpak van problematieken altijd het beste werkt. Voor zover wij bepaalde vraagstukken tot een nationaal probleem bestempelen, bijvoorbeeld de wijk in Rotterdam waar wij vanuit alle portefeuilles integraal naar kijken, doen wij dat ook. Echter, dit speelt natuurlijk ook in heel veel kleinere gemeenten. Die taken liggen ook niet op nationaal niveau. Daarbij gaat het veel meer om de vraag of een gemeente genoeg instrumenten heeft en of we nog kunnen helpen. We moeten daar op nationaal niveau echter geen zware delegatie voor die individuele gemeenten op organiseren. Een integrale aanpak is natuurlijk belangrijk. Op een aantal terreinen doen we dat ook heel expliciet. Ik snap heel goed dat ten aanzien van recreatiewoningen ook de andere problematiek ineens op tafel komt, maar dat hoort toch echt ergens anders thuis.
De heer Paulus Jansen (SP): De integrale aanpak heeft niet twee maar drie poten. De kant van het toerisme zit daar ook nog bij. Als recreatieterreinen sluipenderwijs bewoond worden, erodeert de toeristische functie langzamerhand. Dat scheelt arbeidsplaatsen in die regio. Daarom vraagt de SP-fractie aan deze minister om dat probleem in samenhang aan te pakken en met een voorstel te komen dat het aan de voorkant goed regelt en dat goed is voor het toerisme en de recreatieondernemers. Aan de achterkant verdwijnt het probleem daarmee automatisch uit beeld. Dat lijkt ons de oplossingsrichting. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Een specifiek voorbeeld van dit soort problemen hebben we onlangs gezien. Gemeenten zeiden dat recreatiewoningen die bedoeld waren voor verhuur per week, als tweede woning worden bewoond, waardoor die gemeenten geen goed voorzieningenniveau meer hebben omdat er te weinig gerecreëerd wordt. Dat is natuurlijk een probleem. Daarom is het zo essentieel dat gemeenten en provincies daar zelf een duidelijke rol in hebben. Provincies hebben die rol doordat zij op het niveau van het toerisme provinciale visies opstellen. Daarin kan per gebied worden aangegeven wat men wil en wat men niet wil. In Zeeland zal een heel andere problematiek spelen dan in andere delen van het land. Dat moet je daar laten. Ik vind dat bijvoorbeeld de Waddengemeenten heel expliciet moeten aangegeven wat zij ten aanzien van hun woningen willen toestaan.
Naar ik meen heb ik daarmee alle vragen van de commissieleden beantwoord.
De voorzitter: Hebben de Kamerleden behoefte aan een afsluitende opmerking? Een aantal leden knikt, een aantal niet. Dan ga ik het rondje langs. Ik verzoek het kort te houden.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. De minister zegt dat de beleidsregels van de VNG algemeen verbindend zijn. Uit de uitleg kunnen wij opmaken dat zij niet algemeen verbindend zijn, maar dat aan gemeenten dringend wordt gevraagd om ze op te volgen. Ik begrijp dat het formele bezwaar van de minister om er een ministeriële regeling van te maken, is dat in de SVIR daarvoor geen wettelijke basis gecreëerd is. Die argumentatie lijkt mij wat dun. Volgens mij biedt de AMvB wel degelijk mogelijkheden om het daaronder nog in detail te regelen. Ook de beleidsregel van de VNG refereert namelijk aan die AMvB. Het lijkt mij juridisch hetzelfde fundament.
Op zich heb ik er waardering voor dat de minister heel goed weet wat ze wil en ze niet gemakkelijk van haar stuk te brengen is, maar ze zou toch ook naar de ontwikkeling van de praktijk moeten kijken. Als de praktijk zich in een dubieuze richting ontwikkelt, lijkt mij voor de minister het moment gekomen om samen met haar collega's van EL&I en BZK te bezien hoe men, wat mij betreft zo weinig mogelijk, kaders maakt waar de provincies en de gemeenten mee uit de voeten kunnen. Het is goed voor de rechtszekerheid, maar ook voor het ruimtelijk beleid en de toeristische ontwikkeling. Ik krijg graag een toezegging op dat punt.
De heer Houwers (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de aanpak en de toezegging. Ik worstel wel nog met het laatste deel van haar betoog, waarin zij zegt dat de Waddeneilanden wellicht wat gedetailleerder zouden kunnen aangeven wat zij willen. De minister lijkt daarbij zelfs het verschil te maken tussen een recreatiewoning die verhuurd gaat worden en iemand die de recreatiewoning zelf wil gebruiken. Ik vraag mij af of de overheid zich daarmee zou moeten bemoeien. Wil je je op dat niveau bezighouden met het gebruik daarvan? Dat lijkt mij nauwelijks handhaafbaar. Wat dat betreft heb ik ook veel meer vertrouwen in de ontwikkeling in de markt en de keuzes van de mensen zelf. Ik hoop dan ook dat de naaste toekomst zal laten zien dat gemeenten daar realistischer mee bezig gaan en dat zij beter gebruikmaken van de combinatiebestemmingen. Anders dan de heer Grashoff ben ik van mening dat er op dit moment veel te veel van die woningen zijn. Als die allemaal op de markt zouden komen, zouden vele daarvan totaal onverhuurbaar zijn. De leegstandsproblemen en verloedering zouden dan nog veel groter zijn dan nu. Enige verruiming van het gebruik lijkt mij dan ook niet zo'n gekke lijn.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden en haar toezeggingen. Ik vat het voor mijzelf nog even goed samen, zodat wij elkaar goed begrijpen. In het najaar van 2012 houdt de minister een bestuurlijk koepeloverleg met de VNG en het IPO. Dan is ook duidelijk of alle betrokken gemeenten de voorbeeldbeleidsregels hebben vastgesteld. Vervolgens heeft de minister nog een jaar om erop toe te zien dat de regels ook toegepast worden. In het najaar van 2013 kan de minister daarover aan ons rapporteren. Op die manier proberen wij zo snel mogelijk duidelijkheid voor de bewoners van recreatiewoningen te krijgen. Als dit het is, ben ik heel tevreden over de uitkomsten van dit overleg.
De heer Lucassen (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik begrijp haar keuze om deze route naar de gemeenten toe te volgen. Ik ben echter bang dat dit nog niet tot voldoende duidelijkheid voor de bewoners leidt. Wij zullen dus met een voorstel komen om die duidelijkheid te geven en om de overlast aan te pakken. Ik vond het frappant dat de heer Koppejan zo snel een oordeel had over een voorstel dat er nog helemaal niet ligt. Ook de heren Koppejan en Van Dekken ga ik echter blij maken met het voorstel.
De heer Van Dekken (PvdA): Voorzitter. Dat is een vreugdevol moment voor mij. Ik ben benieuwd hoe dat voorstel er precies uit komt te zien en wat het oplevert vanuit de gedachten en opvattingen van mijn eigen partij over dit vraagstuk. Ook ik dank de minister hartelijk voor de beantwoording. Ik heb verder niet heel veel toe te voegen, behalve dat de heer Jansen van de SP in zijn laatste termijn zei wat ik dacht.
De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. Wat betreft de oude gevallen uit 2003, put ik goede hoop uit de beantwoording van de minister. Als ik het goed verstaan heb, zal de minister de provincies vragen er zo nodig de zweep over te leggen. Dat lijkt mij terecht, want die helderheid qua handhaving is een plicht van een lokale overheid. Dat betekent dat die lokale overheid moet handelen. De minister legt die bevoegdheid daar, maar dan zijn ze wel verplicht tot handelen. De provincies hebben daarin inderdaad de rol van toezichthouder te vervullen, waarop de minister de provincies kan aanspreken.
Wat de verbreding van de problematiek in haar algemeenheid betreft, ben ik wat minder optimistisch. Voor dit moment neem ik echter genoegen met de opmerking van de minister. Ik denk dat er meer creativiteit in zou kunnen zitten, niet specifiek ten aanzien van het aspect van recreatiewoningen, maar ten aanzien van de vraag wat permanente bewoning is. Hoe definieert de wetgever dat en hoe worden overheden in staat gesteld om daar een nette bewijsvoering voor te leveren? Dat zijn voor mij kernvraagstukken in de handhaving. Ik heb het gevoel dat dit nog een onvoldoende uitgewerkt dossier is; daar laat ik het voor dit moment echter bij.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. De heer Jansen zei dat de algemene beleidsregels, die door de VNG zijn opgesteld, niet algemeen bindend zijn. Zij zijn bindend, zodra ze door de gemeente geïmplementeerd zijn. Daar gaat het om. Alleen, de VNG is een belangenorganisatie en daarom niet bepalend voor wat die 500 gemeenten wel of niet mogen doen. Meestal nemen alle gemeenten de beleidsregels over van de VNG, maar gemeenten hebben de autonomie om dat niet te doen. Daarom kunnen we een individuele gemeente niet daartoe dwingen. Echter, de VNG heeft zelf aangegeven daarover in gesprek te willen gaan. Ik denk overigens dat gemeenten zelf een keer van deze casus af willen. Het is nu 2012 en het gaat om een groep mensen uit de periode voor 2003. Het zou mij dus verwonderen als niet ook de laatste gemeenten uiteindelijk zeggen: we gaan dat gewoon afhandelen.
Wat het verhaal over de AMvB betreft, herhaal ik dat er geen wettelijke basis voor is. Als je het in de SVIR namelijk niet tot nationaal belang maakt – wij maken juist de expliciete keuze om te omschrijven wat onder het nationale belang valt – kun je het vervolgens niet verplichtend in de vorm van een instrumentarium opleggen. Dan kan ik nog wel meer dingen verzinnen die we verplichtend aan gemeenten zouden kunnen opleggen. Het verhaal van de doorwerking van de AMvB klopt dus niet. Dat komt door de keuzes die ik weloverwogen heb gemaakt.
Ook vraagt de heer Jansen om kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling. Hij zegt dat dit van belang is. Ik heb aangegeven dat de SVIR zo'n duidelijk kader is en dat ik met het IPO in gesprek ga over het gebrek aan instrumentarium. Echter, uit eigen ervaring weet ik dat de VNG het Rijk meestal vraagt om eens op te houden met het opleggen van extra regels en om de gemeenten wat rust op dat vlak te geven.
Daarmee kom ik op de vraag van de VVD of ik mij ga bemoeien met die woningen op Ameland, Terschelling et cetera. Nee, juist niet, maar ik vind wel dat die gemeenten, als ze een probleem hebben, zelf moeten nadenken over de vraag wat ze willen met hun woningen. Ze kunnen ook zeggen dat alles permanent bewoond wordt. Dan hebben ze in ieder geval altijd genoeg mensen voor hun voorzieningen. Die keuze moeten gemeenten juist zelf maken. Ze hebben in het verleden keuzes gemaakt maar kennelijk niet voldoende nagedacht over de consequenties daarvan. Dat hoort bij de lokale verantwoordelijkheid en daar moeten de lokale raadsleden hun colleges op bevragen. Zij bepalen immers hoe hun leefomgeving eruitziet: wordt het allemaal permanent, deels permanent en deels recreatief, of allemaal recreatief? Ik blijf dit herhalen.
De heer Houwers (VVD): Mag ik dan constateren dat de minister mijn mening deelt? Als wij ruimte bieden, zou het ook prettig zijn als provincies en gemeenten die ruimte doorgeven aan de bewoners/eigenaren en dat niet weer dichtregelen. Uit de woorden van de minister proefde ik namelijk een beetje dat deze lijn in de gemeenteraden zou kunnen ontstaan. Dat zou ik treurig vinden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: «De ruimte bieden» heeft twee kanten. Als je gemeenten de verantwoordelijkheid geeft, kan dat ook betekenen dat ze een andere keuze maken. Sommige willen het een tandje meer en andere willen het een tandje minder. Het merendeel van de tijd merk ik dat gemeenten het prettig vinden om flexibeler met hun instrumentarium om te kunnen gaan, omdat de dingen niet zwart-wit zijn. Soms heeft men er spijt van dat men zaken heel erg heeft vastgelegd. De essentie vind ik dat gemeenten weten wat ze willen en beogen en dat ze daar ook op sturen en handhaven.
Tegen het CDA herhaal ik wat ik heb gezegd: ja, in het najaar zal ik een bestuurlijk koepeloverleg houden. Ik zal dan bekijken in hoeverre de gemeenten de beleidsregels geïmplementeerd hebben. De heer Koppejan gaf aan dat ik daarop moet toezien, maar het is aan de VNG om daarop toe te zien. Ik zal de VNG daarop bevragen en ik zal haar vragen om de acties vast te leggen die daarop volgen, zodat wij een jaar later de eerste evaluatie kunnen houden. Ik hoop dat de aantallen dan al dusdanig afgenomen zijn dat ook de Kamer het durft los te laten. Het betreft immers een van de langstlopende dossiers.
De PVV gaat de heren Koppejan en Van Dekken blij maken met een voorstel. Ik hoop dat de heer Lucassen mij daar ook blij mee maakt. Ik heb namelijk nog geen enkel idee welke kant dat voorstel opgaat. Mocht ik op ruimtelijk vlak iets kunnen doen, dan hoor ik dat graag; dan weet ik namelijk zelf ook een beetje hoe of wat. Uit de woorden van de heer Lucassen proef ik een beetje dat het meer op het handhavingsvlak en daarmee misschien ook op andere beleidsterreinen zit.
GroenLinks was bang dat ik niet streng genoeg naar de provincies toe zou zijn, omdat ik hen alleen zou vrágen om de zweep erover te halen. Ik vind dat de provincies die verantwoordelijkheid zelf hebben; zij moeten hun toezichtsrol waarmaken. De gemeenten moet allereerst hun handhavingsrol waarmaken. Zo gaan we in het kader van de SVIR met elkaar om: ik ga daar niet meer de hele tijd naast zitten, maar als men de boel vervolgens bedondert, grijpen wij in. Ik denk dat het goed is om daarmee te eindigen. Ik heb geen enkel signaal dat de provincies die toezichtsrol niet zouden willen vervullen.
We hebben een hoop dingen besproken, maar het allerbelangrijkste is natuurlijk dat de mensen die al zo ontzettend lang op duidelijkheid wachten, die duidelijkheid snel krijgen. Laten we ons daarop richten. De VNG heeft beleidsregels opgesteld en wil die graag uitrollen naar de betrokken gemeenten. Laten we die gemeenten in staat stellen om dit te gaan doen. Ik houd een vinger aan de pols en rapporteer de Kamer daar op termijn over, maar er zijn meer wegen waarlangs we die raden kunnen activeren. Alle woordvoerders hebben politieke partijen achter zich staan. Laten we dus in ieder geval proberen om die laatste groep zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen.
De voorzitter: Ik dank de minister. Er is één toezegging gedaan. De minister zal de Kamer in het najaar van 2013 informeren over de voortgang in de implementatie van de beleidsregels van de VNG ten aanzien van recreatiewoningen en over de handhaving daarvan door de gemeenten waarin de problematiek geldt; dit, nadat de minister in het najaar van 2012 hierover heeft gesproken in het bestuurlijk koepeloverleg met het IPO en de VNG.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik vraag de minister om de Kamer na het koepeloverleg in het najaar van 2012 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de vraag of alle betrokken gemeenten op dat moment de beleidsregels hebben vastgesteld.
De voorzitter: Is dat nog een toezegging?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Daar gaat het natuurlijk om. Ik wil eerst zien of de gemeenten de beleidsregels geïmplementeerd hebben en vervolgens wat ze ermee hebben gedaan.
De voorzitter: Dan maken we er twee brieven van.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. Ik sluit niet uit dat ik nog behoefte heb aan een VAO, maar ik wil eerst advies inwinnen bij Bureau Wetgeving voordat ik daartoe eventueel verzoek.
De voorzitter: Dan wachten wij dat af.
Ik sluit de vergadering en dank allen voor hun aanwezigheid.