Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Mijnbouwwet regels op te nemen in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van richtlijn 85/337/EEG van de Raad, de richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG, 2006/12/EG en 2008/1/EG en verordening (EG) nr. 1013/2006 (PbEG L 140) van het Europees Parlement en de Raad en van Ospar Decision 2007/2 on the storage of carbon dioxide streams in geological formations;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
q. opsporen van CO2-opslagcomplexen: onderzoek naar opslagcomplexen met gebruikmaking van een boorgat of door het verrichten van proeven met injectie van CO2 om het opslagvoorkomen te karakteriseren;
r. opsporingsvergunning van CO2-opslagcomplexen: een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen;
s. CO2-opslagcomplex: opslagvoorkomen voor CO2 en de omringende geologische gebieden die een weerslag kunnen hebben op de algehele integriteit van de opslag en de veiligheid ervan;
t. opslagvoorkomen: een voorkomen dat gebruikt wordt voor opslag;
u. permanent opslaan van CO2: permanent opslaan van CO2 en stoffen die daarmee in directe samenhang worden opgeslagen met uitzondering van opslag van CO2 voor onderzoeks- of ontwikkelingsdoeleinden of voor het beproeven van nieuwe producten en procedés indien de geplande opslagcapaciteit minder is dan 100 kiloton.
In artikel 4 worden na de zinsneden «een vergunning voor» ingevoegd «het opsporen van CO2-opslagcomplexen,» en «in de ondergrond» ingevoegd «CO2 opslagcomplexen opspoort,».
In artikel 5 wordt na de zinsnede «uitgevoerd ten behoeve van» ingevoegd: het opsporen van CO2-opslagcomplexen,.
Het opschrift van Hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK 2. VERGUNNINGEN VOOR OPSPOREN EN WINNEN VAN DELFSTOFFEN EN AARDWARMTE
Het opschrift van Hoofdstuk 3 komt te luiden:
HOOFDSTUK 3.VERGUNNINGEN VOOR HET OPSLAAN VAN STOFFEN EN VOOR HET OPSPOREN VAN CO2-OPSLAGCOMPLEXEN
Na het opschrift van hoofdstuk 3 wordt een paragraafopschrift ingevoegd luidende:
Artikel 25, eerste lid, komt te luiden:
1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:
a. stoffen op te slaan;
b. CO2-opslagcomplexen op te sporen.
Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt een vergunning voor het permanent opslaan van CO2 of een vergunning voor opsporen van CO2-opslagcomplexen niet verleend voor zover de vergunning bij de inwerkingtreding ervan zou gaan gelden voor een CO2-opslagcomplex waarvoor op dat tijdstip reeds een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 geldt, ongeacht wie de houder van de desbetreffende vergunning is. De eerste volzin blijft buiten toepassing indien een vergunning voor permanent opslaan van CO2 wordt verleend voor een voorkomen waarin CO2 mede ten behoeve van de winning van koolwaterstoffen wordt opgeslagen.
Onder vernummering van artikel 26a tot artikel 26b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Onverminderd artikel 26, zesde lid, wordt de houder van een vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen die met gebruikmaking van die vergunning de geschiktheid van een voorkomen voor permanent opslaan van CO2 heeft aangetoond, op zijn aanvraag, ingediend gedurende de geldingsduur van die vergunning, een opslagvergunning voor het aangetoonde opslagvoorkomen verleend.
2. Het eerste lid geldt niet, indien weigering van de opslagvergunning, bedoeld in het eerste lid, gerechtvaardigd wordt door één van de in artikel 27 genoemde gronden.
3. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend, blijft de vergunning voor het opsporen van CO2-opslagcomplexen, voor zover deze betrekking heeft op het aangevraagde opslagvoorkomen, tenminste gelden tot het tijdstip waarop de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist onherroepelijk wordt. Indien een vergunning voor permanent opslaan van CO2 wordt verleend, vervalt op het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt, voor het gebied waarvoor de opslagvergunning geldt, de vergunning voor opsporen van CO2-opslagcomplexen. Voor zover hierdoor voorschriften vervallen die nog niet zijn uitgewerkt, gaan zij gelden als voorschriften die zijn verbonden aan de opslagvergunning.
Artikel 26b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt na «artikel 17» ingevoegd: dan wel, indien het permanent opslaan van CO2 betreft, van het bepaalde in artikel 31c, derde tot en met vijfde lid.
2. In het vierde lid wordt de punt na onderdeel b vervangen door een puntkomma en worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
c. een aanvraag voor een gebied waarvoor op grond van artikel 26, zesde lid, geen vergunning zal kunnen worden verleend;
d. een aanvraag voor een vergunning voor permanent opslaan van CO2 waarop artikel 26a van toepassing is.
3. Een nieuw lid wordt toegevoegd luidende:
5. Het eerste tot en met het vierde lid, onderdeel a en c, is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag voor een vergunning voor opsporen van CO2-opslagcomplexen.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
2. Na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Onverminderd artikel 26 wordt een vergunning voor permanent opslaan van CO2 geweigerd indien:
a. bij opslag onder de voorgestelde exploitatievoorwaarden een significant risico van lekkage bestaat of significante milieu- of gezondheidsrisico’s bestaan;
b. door verlening van de vergunning zich in dezelfde hydraulische eenheid meer dan één opslagvoorkomen zou gaan bevinden en de potentiële drukinteracties zodanig zijn dat beide voorkomens niet tegelijk aan de eisen van veiligheid kunnen voldoen.
3. In het vierde lid wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door: het eerste, tweede en derde lid.
In artikel 28 wordt na «In een opslagvergunning» ingevoegd: anders dan een vergunning voor permanent opslaan van CO2.
Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd luidende:
3. In afwijking van het tweede lid kunnen aan een vergunning voor permanent opslaan van CO2 ook beperkingen en voorschriften als bedoeld in artikel 31d, eerste lid, worden verbonden.
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister ook op grond van artikel 31h een vergunning voor permanent opslaan van CO2 wijzigen of intrekken.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van het eerste lid zijn op vergunningen voor permanent opslaan van CO2 uitsluitend de artikelen 14 en 22 van overeenkomstige toepassing.
3. Ten aanzien van een vergunning voor opsporen van CO2-opslagcomplexen zijn de artikelen 9, eerste tot en met derde lid, 11, tweede, derde en vierde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 17, 18 met dien verstande dat voor andere «andere delfstoffen» wordt gelezen «andere stoffen», 19, 20 met dien verstande dat in het eerste lid, tweede volzin, voor «Artikel 7, tweede lid» wordt gelezen «Artikel 26, zesde lid», 21, eerste, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, en 22 van overeenkomstige toepassing.
Onder vernummering van artikel 32 tot artikel 31a wordt na artikel 31a een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3.2. Aanvullende bepalingen omtrent het permanent opslaan van CO2
Een aanvraag om een vergunning voor permanent opslaan van CO2 omvat ten minste:
a. het tijdvak van injectie van CO2 en de omvang van het vergunningsgebied,
b. een karakterisering van het opslagvoorkomen en het opslagcomplex en een beoordeling van de verwachte veiligheid van de opslag,
c. de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager,
d. de totale hoeveelheid CO2 die zal worden opgeslagen,
e. de toekomstige bronnen van CO2 en transportmethoden,
f. de samenstelling van de CO2-stroom,
g. de maximum toelaatbare snelheid en druk bij injectie van CO2 en de maximaal toelaatbare druk van de opgeslagen CO2,
h. de ligging van het voorkomen waar CO2 zal worden opgeslagen,
i. risicobeheer,
j. monitoring,
k. afsluiting,
l. corrigerende maatregelen,
m. bodembeweging, en
n. een omschrijving van de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening die gesteld zal worden en een bewijs dat deze rechtsgeldig en daadwerkelijk wordt gesteld voordat met de opslag van CO2 wordt aangevangen.
1. Onze Minister zendt een aanvraag om een vergunning voor permanent opslaan van CO2 die voldoet aan artikel 31b met de daarbij behorende stukken binnen een maand na de ontvangst daarvan aan de Europese Commissie.
2. Onze Minister zendt het ontwerp van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 met de daarbij behorende stukken voor advies aan de Europese Commissie binnen zes maanden:
a. na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 26b, derde lid, of
b. na ontvangst van de aanvraag om de vergunning indien artikel 26a, eerste lid, van toepassing is.
3. Onze Minister neemt een besluit op een aanvraag binnen uiterlijk tien maanden na de ontvangst van de aanvraag.
4. Onze Minister kan de termijnen, genoemd in het tweede en derde lid, eenmaal met ten hoogste zes maanden verlengen.
5. Van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
6. Onze Minister zendt afschrift van het besluit omtrent de aanvraag ter kennisneming naar de Europese Commissie. Een afwijking van het advies, bedoeld in het tweede lid, wordt met redenen omkleed.
1. Een vergunning voor permanent opslaan van CO2 omvat ten minste:
a. het tijdvak van injectie van CO2 en het gebied,
b. de ligging en begrenzing van het opslagvoorkomen en het gebied van het opslagcomplex,
c. gegevens met betrekking tot de hydraulische eenheid,
d. voorschriften voor het opslagproces,
e. de totale hoeveelheid CO2 die overeenkomstig de vergunning ten hoogste kan worden opgeslagen,
f. de grenswaarden van de druk van de opgeslagen CO2,
g. de maximum toelaatbare snelheid en druk bij injectie van CO2 en de maximaal toelaatbare druk van het opgeslagen CO2,
h. risicobeheer,
i. monitoring,
j. afsluiting,
k. corrigerende maatregelen,
l. bodembeweging,
m. de samenstelling van de CO2-stroom die wordt opgeslagen met inbegrip van stoffen die worden toegevoegd ten behoeve van de monitoring en de controle van CO2-migratie, en
n. het bedrag aan financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening.
2. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met uitzondering van artikel 3:18 is van toepassing op de voorbereiding van het besluit over een vergunning voor permanent opslaan van CO2, voor zover de opslag niet geschiedt in het continentaal plat of onder de territoriale zee in een opslagvoorkomen dat is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn. Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het eerste lid regels worden gesteld.
1. Een houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 stelt Onze Minister in kennis van de geplande wijzigingen van de exploitatie van het opslagvoorkomen en de injectiefaciliteiten met bijbehorende bovengrondse voorzieningen.
2. Op een aanvraag van de houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 om wijziging van een of meer onderdelen van een verleende vergunning is artikel 31d, eerste lid, voor zover relevant van toepassing.
1. Een houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 houdt in een register bij de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde, opgeslagen en weggelekte CO2-stromen met inbegrip van hun samenstelling.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de inrichting van het register.
1. De houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 verstrekt ten minste elk jaar aan Onze Minister de volgende gegevens:
a. de resultaten van de monitoring van de opgeslagen CO2 met vermelding van de gebruikte technologie,
b. de hoeveelheden en kenmerken van de geleverde en opgeslagen CO2-stromen met vermelding van de samenstelling van deze stromen,
c. het bewijs dat financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening is gesteld en aangehouden, en
d. andere gegevens die Onze Minister van belang acht voor het beoordelen van de naleving van artikel 27, eerste lid, onderdelen a, b en c, en derde lid, onderdeel b, en van het vergroten van de kennis van het CO2-gedrag in het opslagvoorkomen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en tijdstip van verstrekking.
1. Onze Minister wijzigt waar nodig een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of trekt deze in:
a. na kennis te hebben genomen van lekkages of significante onregelmatigheden,
b. indien blijkt dat de vergunningsvoorwaarden niet worden nageleefd of dat er risico is op lekkages of significante onregelmatigheden,
c. indien dit noodzakelijk blijkt op basis van de meest recente wetenschappelijke bevindingen en technologische vooruitgang, of
d. indien de gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening onvoldoende blijkt te zijn.
2. Beoordeling van de vergunning vindt plaats nadat een periode van vijf jaar na de verlening van de vergunning is verstreken en vervolgens om de tien jaar.
1. Een houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 sluit een opslagvoorkomen af en verwijdert de injectiefaciliteiten met de bijbehorende bovengrondse voorzieningen indien opslag van CO2 overeenkomstig de voorschriften van zijn vergunning is beëindigd.
2. Alvorens te beginnen met de afsluiting van het opslagvoorkomen en de verwijdering van de injectiefaciliteiten met de bijbehorende bovengrondse voorzieningen dient de houder of de aangewezen persoon, bedoeld in het eerste lid, een geactualiseerde versie van de documenten, bedoeld in artikel 31d, eerste lid, onderdelen h tot en met l, bij Onze Minister in.
3. De houder of de aangewezen persoon, bedoeld in het eerste lid, vangt niet eerder aan met de afsluiting dan nadat Onze Minister met de geactualiseerde versies heeft ingestemd.
1. Onze Minister trekt een vergunning voor permanent opslaan van CO2 op eigen beweging of op verzoek van de vergunninghouder in indien:
a. door de houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 schriftelijk is aangetoond dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft,
b. het opslagvoorkomen is afgesloten en de injectiefaciliteiten met de bijbehorende bovengrondse voorzieningen zijn verwijderd.
c. na het tijdstip waarop het opslagvoorkomen is afgesloten en de bijbehorende bovengrondse voorzieningen en injectiefaciliteiten zijn verwijderd een periode van tenminste 20 jaar is verstreken of zoveel korter of langer als naar het oordeel van Onze Minister, gelet op onderdeel a, verantwoord is, en
d. de houder, bedoeld in onderdeel a, hem een financiële bijdrage ter beschikking heeft gesteld waarmee de voorziene kosten, doch ten minste de geraamde monitoringskosten gedurende een periode van 30 jaar, ingaande op het tijdstip van intrekking worden gedekt.
2. Op het document, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en een besluit als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen artikel 31c en 31d, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het eerste lid regels gesteld.
1. Met ingang van het tijdstip waarop een vergunning ingevolge artikel 31j is ingetrokken, is Onze Minister belast met:
a. monitoring,
b. corrigerende maatregelen en
c. de preventieve en herstelmaatregelen, bedoeld in de artikelen 17.12 en 17.13 van de Wet milieubeheer.
2. Indien na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, lekkages van CO2 plaatsvinden:
a. meldt Onze Minister de lekkages aan de Nederlandse emissieautoriteit en
b. levert Onze Minister voor 1 mei van het daarop volgende kalenderjaar ten minste een aantal broeikasgasemissierechten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet milieubeheer in, dat overeenkomt met de hoeveelheid van de emissie ten gevolge van de lekkages.
3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, vervalt de verplichting de gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening aan te houden.
4. De monitoring betreft het niveau waarop lekkages of significante onregelmatigheden kunnen worden vastgesteld. Indien significante onregelmatigheden of dreiging daarvan worden vastgesteld, intensiveert Onze Minister de monitoring.
5. Onze Minister verhaalt de kosten die samenhangen met het eerste lid en zijn ontstaan na intrekking van de vergunning op de voormalige houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 voor zover hij niet zorgvuldig heeft gehandeld in de periode voorafgaande aan de intrekking van de opslagvergunning.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het eerste lid, onderdeel a, en het tweede lid regels worden opgesteld.
1. Indien Onze Minister ingevolge artikel 31h, eerste lid, een vergunning intrekt, zet hij de werkzaamheden met betrekking tot opslag voort in overeenstemming met de voorschriften die verbonden zijn aan de vergunning en artikel 31f, totdat hij opnieuw een vergunning voor permanent opslaan van CO2 heeft verleend.
2. Indien in afwijking van het eerste lid geen nieuwe vergunning wordt verleend sluit Onze Minister het opslagvoorkomen af en verwijdert de injectiefaciliteiten met de bijbehorende bovengrondse voorzieningen in overeenstemming met de voorschriften van de vergunning.
3. Indien het eerste dan wel tweede lid toepassing vindt, actualiseert Onze Minister zo nodig de documenten, bedoeld in artikel 31d, eerste lid, onderdelen h tot en met l.
4. De kosten die Onze Minister bij toepassing van het eerste tot en met derde lid maakt of heeft gemaakt, verhaalt hij op de voormalige houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22. Indien geen verhaal mogelijk is, verhaalt Onze Minister de kosten op de door de voormalige vergunninghouder gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening.
5. Onze Minister stelt in de periode die aanvangt met de intrekking van een vergunning de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening periodiek bij.
6. De door de voormalige vergunninghouder gestelde financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening vervalt wanneer alle beschikbare gegevens naar het oordeel van Onze Minister aantonen dat het opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten blijft na betaling van de kosten, bedoeld in het vierde lid, die nog niet door de voormalige houder of de aangewezen persoon, bedoeld in het vierde lid, zijn betaald, en de kosten die Onze Minister naar redelijke verwachting gedurende een aansluitende periode van 30 jaar zal moeten maken, waaronder kosten van monitoring.
7. Indien de kosten als bedoeld in het zesde lid meer bedragen dan de financiële zekerheid of een gelijkwaardige voorziening verhaalt Onze Minister deze meerdere kosten op de voormalige houder of aangewezen persoon.
8. Indien het eerste of tweede lid van toepassing is, is Onze Minister belast met het inleveren van rechten als bedoeld in artikel 31k, tweede lid.
Onze Minister houdt een register bij van de verleende vergunningen voor permanent opslaan van CO2 en het afgesloten opslagvoorkomen en omliggende opslagcomplexen inclusief informatie aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of de opgeslagen CO2 volledig en permanent ingesloten is.
Onze Minister draagt er zorg voor dat de milieu-informatie over permanent opslaan van CO2 voor een ieder toegankelijk is. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.
1. Een houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 en een exploitant van een transportnetwerk zijn verplicht op voorwaarden die redelijk, transparant en niet-discriminerend zijn voor degene die daarom verzoekt CO2 in zijn opslagvoorkomen op te slaan respectievelijk door zijn transportnetwerk te transporteren.
2. Een houder en een exploitant als bedoeld in de eerste volzin kunnen het verzoek om opslag of transport weigeren op grond van een gebrek aan capaciteit, verbindingsmogelijkheden of onverenigbaarheid van technische specificaties.
3. Beroep op een gebrek aan capaciteit of verbindingsmogelijkheden kan niet worden gedaan indien de houder en de exploitant het gebrek kunnen opheffen met het uitvoeren van de nodige capaciteitsverhogende werkzaamheden voor zover dit economisch verantwoord is of de verzoeker bereid is de werkzaamheden te betalen en de uit te voeren werkzaamheden geen negatief effect hebben op de milieuveiligheid van het transport en de opslag van CO2.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.
Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid blijft buiten toepassing voor zover hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, toepassing vindt.
Aan artikel 44, wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het vijfde lid rust de verplichting tot verwijdering als bedoeld in het eerste lid op de houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22.
Aan artikel 47, wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het tweede lid rust de door Onze Minister te stellen zekerheid als bedoeld in het eerste lid op de houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22.
Aan artikel 114 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De commissie brengt aan Onze Minister advies uit omtrent bodembeweging als bedoeld artikel 31b, onderdeel m.
Aan artikel 124 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onze Minister zendt aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen om de drie jaar een verslag over het register, bedoeld in artikel 31m, en andere door de Commissie opgevraagde informatie.
Artikel 127 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De inspecteur-generaal der mijnen stelt na elke inspectie, verricht in het kader van paragraaf 3.2 een verslag op over de naleving van de voorschriften en de voorgeschreven maatregelen. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken houder van een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 en binnen twee maanden na de inspectie openbaar gemaakt.
1. Op een vergunning voor permanent opslaan voor CO2 die is verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft de Mijnbouwwet zoals die gold voor dat tijdstip van toepassing tot 25 juni 2011.
2. De houder van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22 van de Mijnbouwwet dient binnen vier weken na de inwerkingtreding van deze wet bij Onze Minister een aanvraag in tot aanpassing van zijn vergunning aan de voorschriften van de Mijnbouwwet.
3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, bevat gegevens als bedoeld in artikel 31c van de Mijnbouwwet.
4. Onze Minister past al dan niet ambtshalve de vergunning na ontvangst van de aanvraag zodanig aan dat deze met ingang van 25 juni 2011 in overeenstemming is met de voorschriften, gesteld bij of krachtens de Mijnbouwwet. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken,