Ontvangen 15 februari 2011
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van de Tweede Kamer inzake het bovengenoemde wetsvoorstel. De leden van de fractie van de VVD, PvdA en ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De leden van de fractie van het CDA en D66 hebben kennisgenomen van het voorstel tot intrekking van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie en GroenLinks hebben met zorg kennis genomen van het voorstel. De leden van de Partij voor de Dieren fractie hebben met bijzonder grote teleurstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de VVD begrijpen dat de Adviesraad gevaarlijke stoffen (AGS) onafhankelijk adviseerde over zowel nieuwe ontwikkelingen als over complexe uitdagingen. Deze leden constateren dat in de nieuwe constructie geen sprake is van een onafhankelijke expert, afgezien van de voorzitter van de Programmaraad van het Nederlands centrum van normalisatie (NEN). De leden van de fractie van de VVD vragen de regering of zij van mening is dat dit voldoende is. Zal de regering incidenteel beroep doen op onafhankelijke experts? De leden van de fractie van de VVD willen graag dat de regering dit nader uiteenzet.
De AGS is in 2004 gestart en heeft de volgende adviestaken opgedragen gekregen:
– Het operationele niveau betreft adviezen van de actualisatie van de richtlijnen op maatregelenniveau (productgerichte richtlijnen uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen – PGS)
– Het tactische niveau betreft de methode gerichte adviezen (risico-analyse en rekenmethoden) en het opzetten en onderhouden van de kennisinfrastructuur
– Het strategisch niveau betreft het signaleren en onderzoeken van ontwikkelingen op het gebied van veiligheid die van belang zijn voor het huidige en het toekomstige beleid met betrekking tot gevaarlijke stoffen.
Vanaf de start heeft de AGS zich voornamelijk geconcentreerd op de strategische advisering. Daarom zijn na verloop van tijd de operationele en tactische taken van de AGS overgedragen aan andere instanties.
De operationele taken, het beheer van de PGS-publicaties, zijn sinds begin 2009 aan het Nederlands instituut voor Normalisatie (NEN) overgedragen. Hierbij is een duidelijke scheiding tussen beleid en deskundig instituut aangebracht. De beheerorganisatie stelt publicaties rondom de stand der techniek op. De aansturing van de beheerorganisatie vindt plaats door de programmaraad waarin o.a. het bedrijfsleven (VNO-NCW en MKB-Nederland) en overheden (provincie en Arbeidsinspectie) vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast zijn de tactische taken (risicoanalyse en rekenmethoden en het opzetten en onderhouden van de kennisinfrastructuur) in drie kennisplatforms ondergebracht, te weten:
– relEVant, een door de provincies geïnitieerd netwerk voor externe veiligheid;
– het kennisplatform Externe veiligheid met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, overheid, TNO, RIVM, Universiteiten en de AGS;
– het specialistenforum voor risicoanalyses voorgezeten door het RIVM. Hierin is nagenoeg alle in Nederland beschikbare expertise op het gebied van rekenmethoden vertegenwoordigd.
Het RIVM wordt daarbij door de regering beschouwd als hét deskundig instituut. De adviezen van het RIVM zijn wetenschappelijk onderbouwd. Het RIVM doet dit op een wetenschappelijk integere basis en heeft daarbij haar naam als deskundig instituut hoog te houden. Dit biedt voldoende garantie voor de onafhankelijkheid van de adviezen van het RIVM.
Uiteindelijk bepaalt de regering zelf of de adviezen van het RIVM al dan niet worden overgenomen.
De resterende strategische adviestaak die nu nog door de AGS wordt uitgevoerd zal met het opheffen van de AGS niet worden gestopt, maar worden overgeheveld naar de nieuwe Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI). Deze Raad kan naast gevraagde adviezen ook ongevraagde adviezen uitbrengen en is daarin autonoom en onafhankelijk, net als de Adviesraad gevaarlijke stoffen dat nu is. De RLI zal ook beschikken over zogenaamde geassocieerde leden op het gebied van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid voor ondersteuning bij bepaalde adviezen.
De leden van de fractie van het CDA constateren dat de Adviesraad gevaarlijke stoffen onder andere technische en wetenschappelijke adviezen uitbrengt ter voorkoming van rampen en ongevallen. Kan de regering nader onderbouwen op welke wijze hier na de opheffing van AGS invulling aan zal worden gegeven? Op welke wijze voorkomt de regering dat met het wegvallen van AGS de kennisinfrastructuur omtrent het omgaan met gevaarlijke stoffen te verbrokkeld raakt? Kan de regering duidelijk maken welke rol regionale omgevingsdiensten hierin kunnen spelen en/of dienen te spelen?
De strategische taken van de AGS worden overgeheveld naar de RLI. Eén van de negen raadsleden van de RLI zal over specifieke kennis en deskundigheid beschikken op het gebied van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid. Daarnaast zullen er ook geassocieerde leden met kennis en deskundigheid op dit gebied worden benoemd. Het aantal geassocieerde leden van de RLI met kennis van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid zal ongeveer gelijk zijn aan het huidige aantal raadsleden van de AGS. Voor de borging van de continuïteit zullen ook zittende leden van de AGS worden uitgenodigd voor het geassocieerd lidmaatschap. Verder zal het onderwerp externe veiligheid worden geïntegreerd in het werkprogramma van de RLI. Tenslotte zal er in het secretariaat van de RLI kennis en deskundigheid van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid aanwezig zijn.
De regering heeft in reactie op het AGS-advies «Strategie in de kennisinfrastructuur voor veilige chemie en energie» aangegeven dat zij de zorg van de AGS over een afname van wetenschappelijke publicaties en onderzoek in Nederland op het kennisdomein veiligheid en gevaarlijke stoffen en onderzoek wel begrijpt maar niet deelt. Reden hiervoor is dat het kennisdomein veiligheid en gevaarlijke stoffen internationaal georiënteerd is en er een groeiende samenwerking in Europa plaatsvindt. Het kabinet heeft weinig mogelijkheden voor sturende impulsen richting universiteiten voor wat betreft onderzoek en onderwijs. Wel is speciale aandacht gevraagd voor dit kennisdomein bij de verantwoordelijken voor de vormgeving van en de inhoudelijke keuzes binnen de 3TU-federatie. Een positieve ontwikkeling is dat de instroom in bèta-technische opleidingen vanaf 2006 stijgende is.
Tenslotte is door het Kabinet aansluiting gezocht bij de Regiegroep Chemie, die zorg draagt voor de samenwerking en coördinatie tussen bedrijfsleven en kennisinstellingen en goed in staat is de regie te voeren op het deelgebied veiligheid en gevaarlijke stoffen. Op voorstel van NWO en VNCI wordt nu onderzocht of het mogelijk is invulling te geven aan een «technology area» (publiek-privaat samenwerkingsverband) op het gebied van veiligheid en gevaarlijke stoffen.
Daarnaast heeft het kabinet in haar reactie op het AGS-advies «Veiligheid vereist kennis» aangekondigd dat er een strategisch kennisplatform (SKP) zal worden opgezet. Inmiddels heeft op 6 oktober 2008 een eerste en op 13 januari jl. een tweede bijeenkomst plaatsgevonden. Doelen zijn het afstemmen van onderzoek, initiëren van samenwerking tussen kennisinstellingen en het vaststellen van de kennisbehoefte bij afnemers van kennis. Deelnemers aan dit platform zijn afkomstig uit het bedrijfsleven, kennisinstituten (RIVM, TNO, TU Delft e.d.). Bedoeling is dat het SKP één tot meerdere keren per jaar bijeen komt.
Hiermee acht het kabinet de samenwerking op het gebied van de strategische kennis voldoende gewaarborgd. De regiegroep chemie (NWO, VNCI) is nauw betrokken bij het werk van het strategisch kennisplatform.
De kennis en deskundigheid bij provincies en gemeenten op het gebied van externe veiligheid is en wordt al jarenlang ondersteund door het rijk door de programmafinanciering Externe Veiligheid. Deze kennis en deskundigheid betreft de Externe Veiligheid toegespitst op concrete vergunningverlening- en handhavingssituaties. Voor dit soort kennis zullen de regionale omgevingsdiensten juist een belangrijke rol gaan spelen bij het bundelen van kennis en deskundigheid voor gemeenten en provincies op het gebied van veiligheid en gevaarlijke stoffen.
De AGS heeft dit soort kennis niet beschikbaar voor gemeenten en provincies, omdat zij geen kennisinstituut maar een adviesorgaan is voor het rijksbeleid voor veiligheid en gevaarlijke stoffen. Het overhevelen van de AGS taken naar de RLI staat daarom los van de kennisinfrastructuur voor dit domein die nodig is voor gemeenten en provincies.
De leden van de fractie van de PvdA stellen dat de regering concludeert dat de behoefte aan onafhankelijk advies deels is afgenomen doordat zaken zijn geformaliseerd. Dat deel dat over blijft kan worden overgenomen door de nieuw te vormen Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Om welk soort van adviezen gaat het hier?
Het gaat hier om adviezen op strategisch niveau. Het betreft het signaleren en onderzoeken van ontwikkelingen op het gebied van veiligheid die van belang zijn voor het huidige en het toekomstige beleid met betrekking tot gevaarlijke stoffen in samenhang met aanpalende beleidsterreinen als mobiliteit en infrastructuur. Door deze strategische advisering in de bredere RLI op te nemen worden andere adviezen ook op veiligheidsaspecten getoetst. Deze integralere aanpak is een groot pluspunt ten opzichte van de huidige, meer sectorale advisering.
De controle en toepassing van regelgeving rond gevaarlijke stoffen ligt grotendeels bij lokale overheden, zo constateren de leden van de fractie van het CDA. Kan de regering garanderen dat gemeenten over voldoende expertise beschikken en blijven beschikken voor de toepassing hiervan? Wat is de reactie van de regering op de opmerking van AGS waarin zij stelt dat met de decentralisatie gemeenten niet over voldoende kennis beschikken om die taak goed uit te voeren?
De leden van de fractie van de VVD vragen of er op deze wijze voldoende aandacht is voor het onderwerp gevaarlijke stoffen. Waar zal de kennis over gevaarlijke stoffen worden gebundeld? Kan de regering hier nader op ingaan?
Naast gemeenten zijn ook veelal provincies bevoegd gezag voor bedrijven met gevaarlijke stoffen en vindt ook toezicht door de Arbeidsinspectie en veiligheidsregio’s plaats waar het Brzo bedrijven betreft. De rol van de AGS ligt juist nadrukkelijk op de strategische advisering. Provincies en gemeenten maken voor hun vergunningverlening en handhaving echter gebruik van praktische informatie. Het gereedschap hiervoor wordt gegeven in de PGS-richtlijnen en verstrekt door kennisinstellingen als relEVant, InfoMil, RIVM en DCMR (voor Brzo). Het opheffen van de AGS heeft geen gevolgen voor de taakuitoefening van de bevoegde gezagen omdat deze nooit direct gebruik hebben gemaakt van de kennis en deskundigheid van de AGS.
De taken voor wat betreft vergunningverlening en toezicht op bedrijven met gevaarlijke stoffen heeft altijd al bij provincies en gemeenten gelegen. Het is de bedoeling dat deze overheden hun krachten op termijn bundelen in regionale omgevingsdiensten (de zogenoemde RUD’s: regionale uitvoeringsdiensten).
Daarnaast wijs ik op het feit dat er met betrekking tot BRZO- en Chemiebedrijven al in vier bovenregionale programma’s (samenwerkingsverbanden) wordt gewerkt aan afstemming en ondersteuning van de uitvoering van vergunningverlening en toezicht door onder meer provincies en gemeenten.
De leden van de fractie van de PvdA en het CDA willen weten wat de reactie is van het kabinet op de zorgen van de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie, zoals geuit in haar brief d.d. 5 januari 2011 aan de Tweede Kamer1, als gevolg van mogelijke opheffing van de Adviesraad? Kan de regering ingaan op hun zorg dat in de nieuwe situatie de Raad voor de leefomgeving onvoldoende pro-actief onderzoek zal verrichten, maar meer gevoelig zal zijn voor incidentenpolitiek? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen om een reactie op de zorgen die de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) heeft geuit. VNCI stelt dat het veiligheidsbeleid van de overheid niet meer de prioriteit krijgt die het verdient en dat het veiligheidsbeleid door het onderbrengen van de taken van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) in het brede en gevarieerde werkterrein van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur onvoldoende ondersteuning biedt voor het maatschappelijk gewenste, hoge niveau van een veilige leefomgeving. Hoe wordt voorkomen, zo vragen deze leden, dat de opgebouwde expertise en bestaande netwerken worden vernietigd? Deze leden vragen een reactie op de vrees van VNCI dat beleid uitsluitend zal worden gebaseerd op basis van uitkomsten van rekensommen die ten onrechte als absolute waarheid gebruikt gaan worden.
Het kabinet neemt de zorgen van de VNCI serieus. Nieuw beleid en regelgeving voor vuurwerk, inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen is door kabinet en kamer gezamenlijk vastgesteld. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een aantal belangwekkende zaken zoals de regelgeving voor het transport over weg, water en spoor van gevaarlijke stoffen (basisnet). Daardoor zal de hoeveelheid strategische advisering afnemen. De regering stelt vast dat voldoende waarborgen zijn ingebouwd bij het integreren van de strategische adviestaak bij de RLI (zie antwoord vraag 2). De RLI is hiervoor ook de meest logische plek. In de nieuwe situatie zal nog steeds sprake zijn van strategische advisering en pro-actief onderzoek naar veiligheid en gevaarlijke stoffen door de RLI. Omdat het strategische advisering betreft voor de langere termijn, betekent dit automatisch dat er geen sprake zal zijn van incidentenpolitiek, juist doordat het karakter van de advisering strategisch van aard is. Het voorkomen van incidentenpolitiek was destijds juist één van de redenen om de AGS met onder andere haar strategische advisering op te richten. Deze taak blijft behouden, ook binnen de RLI. Daarnaast doet bijvoorbeeld in het geval van de brand in Moerdijk de OVV (ongevraagd) onderzoek.
Ten aanzien van de zorg van de VNCI over de onafhankelijke deskundigheid van het RIVM wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2, waarin wordt aangegeven dat de regering het RIVM als hét deskundig instituut beschouwt.
De vrees van de VNCI dat beleid straks nog uitsluitend wordt gebaseerd op de uitkomsten van rekensommen wordt niet gedeeld door het kabinet.
Nederland is dicht bevolkt. Het spanningsveld tussen de risico’s van chemie en het benutten van de schaarse ruimte is groot. De afgelopen jaren is gebleken dat er rond transport, opslag en verwerking van gevaarlijke stoffen nogal wat mis kan lopen. Een onafhankelijk advies van deskundigen is in de discussie hierover geen overbodige luxe, zo stellen de leden van de fractie van de SP. De leden van de fractie van de SP staan niet alleen in deze opvatting. Ook de VNCI spreekt zich uit voor het behoud van de Adviesraad gevaarlijke stoffen. Zij concluderen verder dat uit het voorstel tot opheffing van AGS blijkt dat het veiligheidsbeleid niet de prioriteit krijgt die het verdient. De leden van de SP-fractie horen graag de reactie van de regering hierop.
De regering is het eens met de SP dat onafhankelijk advies van deskundigen over veiligheid en transport van gevaarlijke stoffen ook in de toekomst geen overbodige luxe is. Er moet echter daarbij een onderscheid gemaakt worden tussen de behoefte aan strategische, tactische en operationele adviezen (zie antwoord op vraag 2) Daarvoor zijn diverse arrangementen beschikbaar. Voor strategische adviezen kan uitstekend een beroep gedaan worden op de RLI.
Het externe veiligheidsbeleid krijgt nog steeds de prioriteit die het verdient. Er is na de ramp in Enschede veel gebeurd door de overheid. Nieuw beleid en regelgeving voor vuurwerk, inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen is tot stand gekomen. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een aantal belangwekkende zaken zoals de regelgeving voor het transport over weg, water en spoor van gevaarlijke stoffen (basisnet). Dit betekent dat minder frequent strategisch advies op dit terrein wordt verwacht, zodanig dat een aparte zelfstandige adviesraad niet meer noodzakelijk is en de expertise beter ingebed kan worden in de – bredere – RLI.
Voorts vragen de leden van de fractie van D66 of de «veranderende opvattingen» waarover gesproken wordt, wel worden gedeeld door alle spelers in de keten. Deze leden denken hierbij aan kritiek die de chemische industrie, bij monde van haar branchevereniging, recent geuit heeft over het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering specifiek uiteenzetten welke recente overleggen er zijn geweest met zowel deze als andere spelers in de keten, bijvoorbeeld lokale overheden die vergunningverlenend en handhavend optreden bij activiteiten rondom gevaarlijke stoffen en wat daarvan de uitkomsten waren? Kan zij nader ingaan op de kritiek die de chemische industrie geuit heeft op het voornemen om de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen op te heffen? Kan zij stilstaan bij de door de commissie Peijs gegeven kwalificatie van het voortbestaan van de AGS op het vlak van gevaarlijke stoffen en veiligheid als «noodzakelijk en wenselijk», en daarop reageren?
Uit overleg met de VNCI is gebleken dat de VNCI niet perse tegen opheffen van de AGS is, maar bezorgd is of de nieuwe constructie wel de deskundigheid levert die voor de chemie essentieel is. In het antwoord onder 2 is verder ingegaan op de borging van de AGS taken bij de RLI.
In recente overleggen tussen rijk en gemeenten en provincies over externe veiligheid is aangegeven dat het wetsvoorstel voor de intrekkingswet AGS bij de Tweede Kamer lag. Dit heeft niet tot verdere opmerkingen of commentaar geleid bij deze overheden.
De evaluatiecommissie Peijs heeft in 2007 een onafhankelijk advies uitgebracht over het evaluatieverslag van de AGS.
Reflecterend op de toekomst staat voor de evaluatiecommissie voorop dat het continueren van een adviescollege als de AGS op het vlak van gevaarlijke stoffen en veiligheid meerwaarde heeft en ook richting de toekomst nodig en wenselijk is, maar dat het simpelweg continueren van het thans wettelijk opgedragen takenpakket niet zondermeer verstandig is. De commissie acht een herbezinning op de taakopdracht van de AGS wenselijk en begrijpelijk is, los van de wens van het kabinet tot aanpassing van het adviesstelsel.
In de toekomst blijft er volgens de commissie op operationeel, tactisch en strategisch niveau een brede behoefte bij overheid en bedrijfsleven aan kennisontwikkeling en -verspreiding op het gebied van externe veiligheid en gevaarlijke stoffen. In deze behoefte kan worden voorzien door continuering van de huidige AGS met een aangepaste taakopdracht. Een aangepaste taakopdracht brengt mogelijk met zich mee dat een herbezinning op de huidige invulling en samenstelling van Raad en secretariaat wenselijk is.
Als besluitvorming leidt tot opheffen van de AGS, dan moet volgens Peijs op alternatieve wijze worden voorzien in die behoefte aan advisering, beoordeling en toetsing op het terrein van gevaarlijke stoffen en veiligheid.
Zowel de evaluatiecommissie als de AGS geven aan dat de taakopdracht van de AGS aangepast zou moeten worden. Deze herbezinning heeft in feite plaatsgevonden door een aangepaste taakopdracht (overhevelen van twee taken van de AGS naar andere instanties) en het overbrengen van de strategische adviestaak aan de RLI van taken.
Op strategisch niveau wordt reeds invulling gegeven aan samenwerking op het gebied van strategische kennis, met het strategisch kennisplatform. Hierop is in het antwoord onder 3 nader ingegaan.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen tevens om een reactie op de stelling van de VNCI dat de vier problemen voor de adviesorganen die het kabinet schetst niet opgaan voor de AGS.
De VNCI geeft aan dat de vier problemen voor adviesorganen (namelijk: gebrekkige verbinding tussen vraag en aanbod, verkokering van kennis en advies, onduidelijke rol en functie adviseurs, onvoldoende frisse en nieuwe inzichten) niet van toepassing is op de AGS. De regering is van mening dat – los van de vraag of deze problemen nu wel of niet op zouden gaan voor de AGS – het argument blijft staan dat met alleen de strategische adviestaak er onvoldoende rechtvaardiging aanwezig is om een aparte adviesraad in stand te houden.
De leden van de fractie van het CDA wachten overigens nog op de kabinetsreactie op het advies «Risicoberekeningen volgens voorschrift»2 van de Adviesraad gevaarlijke stoffen van begin 2010. Wanneer kan de Kamer de reactie van de regering op dit rapport verwachten?
Deze reactie is bijna gereed en zal in februari 2011 aan de Kamer worden toegezonden.
Is er geen risico dat opheffing van de raad zou kunnen leiden tot het wegvallen van specifieke kennis over de behandeling en beleidsvorming rond gevaarlijke stoffen, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Kennis die bijvoorbeeld nodig blijkt te zijn om grote ongelukken zoals de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk op woensdag 5 januari 2011 beter te kunnen voorkomen?
Er vindt nog volop onderzoek plaats naar de oorzaak van de brand in Moerdijk. Het onderzoek zal moeten uitwijzen of hier sprake is van problemen met beleid en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en gevaarlijke stoffen of van uitvoeringsproblemen (bijvoorbeeld een ontoereikende vergunning en handhaving of onvoldoende veiligheidsbewustzijn van de medewerkers).
Los daarvan blijft de strategische adviestaak bestaan, maar wordt deze anders georganiseerd. Daarmee is dit risico niet aanwezig.
De leden van de fractie van de SP vragen de regering om aan te geven op welke waarde zij de kennis en expertise van AGS schat? Acht de regering behoud van die kennis en expertise van belang? Zo nee, kan de regering dan toelichten waar de verbinding tussen vraag en aanbod gebrekkig is, waar verkokering plaats vindt, op welke manier de rol en functie van adviseurs onduidelijk is en of frisse nieuwe ideeën ontbreken? Zo ja, op welke wijze zorgt de regering er voor dat u na intrekking van de wet bij het opstellen en uitvoeren van het externe veiligheidsbeleid deze kennis en expertise weet te behouden en in te zetten?
De regering acht behoud van opgebouwde kennis en expertise van groot belang, maar organiseert dit in de toekomst op een andere manier.
Zie verder de antwoorden op vraag 2, 3 en 4 en 5.
In het licht van de recente de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk vragen de leden van de fractie van D66 of het kader waarin nieuwe inzichten worden ontwikkeld met betrekking tot de veiligheid het gebruik, de opslag, de productie en het vervoer van gevaarlijke stoffen voldoende vormgegeven is en of de behoefte aan advies daadwerkelijk lager zal zijn gedurende de komende jaren. Deze leden constateren dat de Raad van State kritische kanttekeningen geplaatst heeft bij de motivering voor het opheffen van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen en dat de Evaluatiecommissie Adviesraad gevaarlijke stoffen onder leiding van mevrouw K.M.H. Peijs (commissie-Peijs) het functioneren van de adviesraad positief beoordeeld heeft en het voortbestaan van een adviescollege als de AGS op het vlak van gevaarlijke stoffen en veiligheid kwalificeerde als «nodig en wenselijk» richting de toekomst. Om deze redenen vragen de leden van de fractie van D66 de regering om opnieuw te motiveren of en zo ja waarom de noodzaak van het bestaan van een onafhankelijke adviesraad afgenomen is, en om hierbij specifiek in te gaan op de problematiek die speelt naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Moerdijk.
De Raad van State heeft geadviseerd het wetsvoorstel te zenden aan de Tweede Kamer, nadat aan enige punten in de toelichting met betrekking tot de motivering van de opheffing van de AG aandacht zou zijn geschonken.
De problemen en vraagstukken rond externe veiligheid en gevaarlijke stoffen zijn niet meer dezelfde ten tijde van de vuurwerkramp in Enschede en de aanbevelingen die hierop volgden van de commissie Oosting. Er is een samenhangende visie ontwikkeld, de samenwerking tussen de betrokken departementen, uitvoerende overheden en het bedrijfsleven is op het gewenste niveau gebracht. Daarnaast wordt de resterende strategische adviestaak van de AGS goed ondergebracht bij de RLI. Daarmee is de taak van de AGS voldoende geborgd.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering haar in algemene zin geformuleerde uitspraken over de op het gewenste niveau van samenwerking tussen betrokken departementen, uitvoerende overheden en het bedrijfsleven specifiek te betrekken op de casus van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk. Kan de regering ingaan op de problemen met de naleving van de relevante veiligheidsregels die zich de laatste jaren voordeden, en de wijze waarop de vergunning verlenende decentrale overheid in dit geval handelde? De leden van de fractie van D66 vragen of hier sprake was van een incident, of dat deze gebeurtenissen naar mening van de regering symptoom zouden kunnen zijn van het bestaan van resterende structurele vraagstukken binnen de omgang met en regelgeving over gevaarlijke stoffen en de handhaving daarvan, die het voortbestaan van een gespecialiseerde adviesraad om de overheid de komende jaren op dit punt te adviseren noodzakelijk maken. Tenslotte vragen leden van de fractie van de ChristenUnie het voorliggende wetsvoorstel te plaatsen in het licht van de recente brand bij Moerdijk. Welke rol heeft de AGS gespeeld in advisering over de veiligheid van dit soort bedrijven en welke rol zou de AGS kunnen spelen in de advisering ten behoeve van het voorkomen van dergelijke rampen in de toekomst?
De brand in Moerdijk en het ontstaan daarvan wordt op dit moment volop onderzocht en de uitkomst daarvan moet worden afgewacht. Pas dan zal duidelijk worden wat de oorzaak van de brand was en hoe het met de naleving door het bedrijf was gesteld.
Onderscheid moet wel worden gemaakt tussen de uitvoering van het beleid voor gevaarlijke stoffen en externe veiligheid en de advisering over het externe veiligheidsbeleid. PGS richtlijnen over opslag gevaarlijke stoffen zijn in dit geval van groot belang. De AGS rekende het niet tot haar taak om ervoor te zorgen dat er PGS-richtlijnen kwamen of werden geactualiseerd. De NEN heeft sinds 2009 de taak van PGS-beheerorganisatie overgenomen van de AGS.
De AGS pleitte voor het versterken van de eigen verantwoordelijkheid bij dit soort bedrijven waarmee ook de veiligheidscultuur wordt versterkt. Voor Brzo-bedrijven is dit al ingezet: een goed functionerend veiligheidsbeheersysteem zorgt voor een juiste borging van dit soort zaken.
Het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) bij Moerdijk zal uitwijzen in hoeverre dit op orde was en of het toezicht heeft gefunctioneerd.
De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat er in zijn algemeenheid kritisch moet worden gekeken naar de adviesraden en dat deze beter toegerust kunnen worden waardoor zij daadkrachtiger kunnen optreden.
Het overhevelen van de resterende taken van de AGS naar de RLI betekent in ieder geval dat er voldoende kritische massa aanwezig is, dat adviezen ook integraler worden benaderd en daarmee dus daadkrachtiger kan worden opgetreden. Dit is dus een voordeel ten opzichte van de huidige situatie waar meer verkokerde advisering plaatsvindt.
Nederland is een klein land waar bedrijven bovenop en door elkaar zijn gevestigd. Branden kunnen daardoor snel om zich heen grijpen. De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat dit vraagt om goede veiligheidseisen en handhaving. Deze leden maken zich zorgen over het feit dat uit het rapport van de VROM-inspectie «Brandveiligheid bij opslagen van gevaarlijke stoffen» (26 956, nr. 74) blijkt dat het niet goed gesteld is met de brandveiligheid. Het kan wat deze leden betreft niet zo zijn dat bedrijven winsten boeken ten koste van de volksgezondheid en het milieu. Deze regering stelt in haar regeerakkoord dat zij Nederland veiliger wil maken. Aangezien uit de rapporten van de VROM-Inspectie blijkt dat 58% van de gevaarlijke bedrijven niet voldoet aan de huidige veiligheidseisen, ligt hier een belangrijke taak. Behoud van kennis staat wat deze leden betreft voorop, zodat niet later opnieuw het wiel uitgevonden moet gaan worden. Om die reden dringen de leden van de fractie van GroenLinks er op aan dat het wetsvoorstel om de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen op te heffen, wordt ingetrokken. Zolang de brandveiligheid onvoldoende is geregeld moet de kennis over gevaarlijke stoffen gehandhaafd blijven.
In maart zal de VI rapporteren over wat er verbeterd is bij deze bedrijven sinds juni 2010.
Het regelen van de brandveiligheid in vergunningen en het bewustzijn daarvan bij de werknemers is heel belangrijk en ook de handhaving daarop is van groot belang.
De uitvoering van het externe veiligheidsbeleid door bedrijven en bevoegde gezagen moet echter wel los worden gezien van de advisering aan Kabinet en parlement over externe veiligheid zoals dat nu door de AGS wordt uitgevoerd.
Zie verder ook de beantwoording onder 2 over kennisinfrastructuur.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre de onafhankelijkheid van advies nog gewaarborgd is als de inhoudelijke deskundigheid nog voornamelijk moet komen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat ook in opdracht van de regering werkt.
Ik verwijs hier naar mijn antwoord onder punt 2.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren constateren dat de doelstelling van de AGS is om onafhankelijk te adviseren over het treffen van technische en technisch-organisatorische maatregelen ter voorkoming van ongevallen veroorzaakt door het gebruik, de opslag, de productie en het vervoer van gevaarlijke stoffen en ter beperking van de gevolgen van die ongevallen en rampen. De Raad van State wijst in haar reactie op de grote mate van complexiteit van de vraagstukken waarover moet worden geadviseerd, het technisch-wetenschappelijke karakter van de adviesbehoefte en de noodzaak van een totaalbeeld van het internationale werkterrein. Gezien dit complexiteit van de vraagstukken en het belang van een goed advies ten gunste van de openbare veiligheid en volksgezondheid, hebben de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren fractie grote twijfels bij de beslissing van de regering om de AGS op te heffen en het werkterrein in kleinere afzonderlijke kennisplatforms onder te brengen. Deze leden zijn er in het geheel niet van overtuigd dat de kwaliteit van de adviezen daarmee gegarandeerd kan worden. Kortom, de fractie van de Partij voor de Dieren wijst het wetsvoorstel tot intrekking van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen resoluut af en vraagt de regering zich nog eens ernstig te bezinnen op dit onzalige plan. Deze leden hopen op een spoedig bericht van de regering, luidende dat het wetsvoorstel wordt ingetrokken.
De redenen waarom de operationele en tactische taken van de AGS al bij andere organisaties waren ondergebracht en de resterende strategische adviestaak van de AGS zal worden overgeheveld naar de RLI zijn reeds toegelicht. Kennis en advisering op het gebied van veiligheid en gevaarlijke stoffen blijft behouden, maar wordt alleen anders georganiseerd.
Financiële gevolgen
De leden van de fractie van de PvdA vragen of met deze aanpassing van het adviesstelsel ook een financieel voordeel wordt behaald. Zo ja hoeveel? Zo nee waarom niet?
Deze aanpassing van het adviesstelsel betekent dat er minder raadsleden nodig zijn dan voorheen en geen apart secretariaat.
De kosten van de AGS bedroegen de afgelopen jaren ca. 1 miljoen euro per jaar. Een deel van die kosten gaat echter over naar de RLI, zodat niet het gehele bedrag als bezuiniging kan worden ingeboekt.
Financieel voordeel zou ook gehaald zijn indien de AGS met een aangepaste taakopdracht (en daarmee ook minder raadsleden en kleiner secretariaat) zou zijn doorgegaan.
Financieel voordeel is echter een bijkomstigheid maar vormde niet de drijfveer tot opheffen van de AGS.
Toezegging regering t.a.v. nota naar aanleiding van het verslag
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu wenst de regering in herinnering te roepen de toezegging zoals gedaan tijdens het spoeddebat over de brand in Moerdijk d.d. 14 januari 2011, luidende dat de regering de nota naar aanleiding van onderhavig verslag zo spoedig mogelijk aan de Kamer zal doen toekomen.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J. J. Atsma