Kamerstuk 32282-2

Voorstel van wet

Dossier: Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES

Gepubliceerd: 13 januari 2010
Indiener(s): Ank Bijleveld (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hirsch Ballin
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba immigratie migratie en integratie
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32282-2.html
ID: 32282-2

32 282
Wijziging van de Wet toelating en uitzetting BES

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat met de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba is overeengekomen dat zij een staatsrechtelijke positie krijgen binnen het Nederlandse staatsbestel en het in verband hiermee wenselijk is de Nederlands-Antilliaanse Landsverordening toelating en uitzetting, die ingevolge de Invoeringswet BES als wet van toepassing blijft in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet toelating en uitzetting BES wordt als volgt gewijzigd:

A

1. In deze wet wordt «landsbesluit, houdende algemene maatregelen,» telkens vervangen door: algemene maatregel van bestuur.

2. In deze wet wordt «de Nederlandse Antillen» telkens vervangen door: de openbare lichamen.

3. In deze wet wordt «landsverordening» telkens vervangen door: wet.

4. In deze wet wordt «de Minister van Justitie» telkens vervangen door: Onze Minister.

5. In deze wet vervallen telkens de woorden «of namens».

6. In deze wet wordt «personen» telkens vervangen door: vreemdelingen.

7. In deze wet wordt «de betrokkene» telkens vervangen door: de vreemdeling.

8. In deze wet wordt «betrokkene» telkens vervangen door: de vreemdeling.

B

1. In deze wet vervallen de paragraafaanduidingen «Verwijdering», «Slotbepalingen» en «Overgangsbepalingen».

2. In deze wet worden de paragraafaanduidingen, vermeld in kolom A van de onderstaande tabel, vervangen door de daarmee corresponderende hoofdstukaanduidingen, vermeld in kolom B.

Kolom AKolom B
Algemene bepalingenHoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Toelating van rechtswegeHoofdstuk 4 Toelating van rechtswege
Toelating tot tijdelijk verblijf of verblijf bij vergunning verleendHoofdstuk 5 Toelating bij vergunning verleend
Gevolg van de beëindiging der toelating ten aanzien van de echtgenoot en minderjarige kinderenHoofdstuk 6 Gevolg verlies afhankelijke toelating van de echtgenoot en minderjarige kinderen
Intrekking van de vergunning tot toelatingHoofdstuk 7 Intrekking van de vergunning tot toelating
UitzettingHoofdstuk 8 Vrijheidsbeperkende en vrijheidontnemende maatregelen
Processuele bepalingenHoofdstuk 10 Processuele bepalingen
ToezichtHoofdstuk 12 Aanwijzing en bevoegdheden van ambtenaren
StrafbepalingenHoofdstuk 15 Algemene, straf- en slotbepalingen

C

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. openbaar lichaam: openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

c. ambtenaren belast met de grensbewaking dan wel het toezicht op personen: ambtenaren, bedoeld in artikel 22a;

d. annulering van een visum: intrekking van een visum met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van de verlening;

e. machtiging tot voorlopig verblijf: visum voor de toegang tot een openbaar lichaam voor verblijf van meer dan drie maanden;

f. referent: een Nederlander of een in de openbare lichamen toegelaten en gevestigde vreemdeling dan wel het bevoegd gezag van een in de openbare lichamen kantoorhoudende rechtspersoon, die een aanvraag heeft ingediend omtrent een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van een vreemdeling;

g. terugkeervisum: visum voor de toegang tot de openbare lichamen van een visumplichtige persoon die de openbare lichamen tijdelijk zal verlaten;

h. visum: voor de toegang tot de openbare lichamen voor verblijf van niet langer dan drie maanden door Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven visum, alsmede een onder e of g bedoeld visum;

i. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het op 28 juli 1951 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het op 31 januari 1967 te New York tot stand gekomen Protocol betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1967, 76) en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;

j. vreemdeling: ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit.

D

Na artikel 2 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2 NATIONALE VISA

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 2a

1. Onze Minister kan aan het hoofd van de desbetreffende Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwijzingen geven over de uitvoering van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde regels inzake de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf door de ambtenaren werkzaam op die vertegenwoordiging door tussenkomst van en voor zover het de buitenlandse betrekkingen kan raken in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2b

1. De aanvrager is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel terugkeervisum.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op grond van de Rijkswet op de consulaire tarieven reeds een vergoeding is verschuldigd.

Artikel 2c

1. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de machtiging kunnen voorschriften worden verbonden.

2. Onze Minister kan het terugkeervisum met het oog op de bescherming van de belangen waarop het bepaalde bij of krachtens deze wet betrekking heeft onder beperkingen verlenen en daaraan voorschriften verbinden.

3. Onze Minister kan alsnog voorschriften aan een reeds verleende machtiging tot voorlopig verblijf of reeds verleend terugkeervisum verbinden, voorschriften die daaraan zijn verbonden wijzigen, alsnog beperkingen daaraan verbinden, beperkingen wijzigen, de geldigheidsduur inkorten dan wel de machtiging tot voorlopig verblijf of het terugkeervisum intrekken:

a. op verzoek van de vreemdeling;

b. indien uit naderhand gebleken feiten en omstandigheden komt vast te staan dat verlening ervan onjuist was;

c. indien feiten en omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze zich verzetten tegen de handhaving of ongewijzigde handhaving van het verleende; of

d. indien de vreemdeling de op hem rustende verplichtingen krachtens deze wet niet naleeft.

4. Indien de vreemdeling nog geen toegang heeft verkregen kan Onze Minister de machtiging tot voorlopig verblijf annuleren op de gronden, vermeld in het derde lid.

Artikel 2d

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel een terugkeervisum, daaronder begrepen de wijze waarop beschikkingen, kennisgevingen, mededelingen of berichten ingevolge dit hoofdstuk aan de vreemdeling of andere belanghebbenden worden bekendgemaakt.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen aan de verplichtingen die krachtens dit hoofdstuk op de betrokkene rusten kan worden voldaan door diens wettelijk vertegenwoordiger.

§ 2. Machtiging tot voorlopig verblijf

Artikel 2e

1. Indien Onze Minister besluit tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf stelt hij de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan tot uiterlijk drie maanden na de dagtekening van die kennisgeving worden afgegeven. In geval de machtiging tot voorlopig verblijf niet kan worden afgegeven in het land van herkomst of bestendig verblijf, op grond dat de Nederlandse vertegenwoordiging is gesloten of zich daar niet of niet langer bevindt, kan Onze Minister de termijn, bedoeld in de tweede volzin, eenmaal met ten hoogste drie maanden verlengen.

2. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf bedraagt ten hoogste drie maanden vanaf de datum van afgifte, met dien verstande dat een machtiging tot voorlopig verblijf slechts een maal kan worden benut voor het verkrijgen van toegang tot een openbaar lichaam. De geldigheid van de machtiging tot voorlopig verblijf vervalt in elk geval met ingang van het tijdstip waarop de houder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft gedaan. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet worden verlengd.

3. De geldigheidsduur van een machtiging tot voorlopig verblijf kan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet overschrijden, met dien verstande dat het document voor grensoverschrijding na verloop van de machtiging tot voorlopig verblijf nog ten minste drie maanden geldig moet zijn. Onze Minister kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het bepaalde in de eerste volzin.

4. Onze Minister brengt de machtiging tot voorlopig verblijf aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht.

Artikel 2f

1. De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf geschiedt:

a. bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf dan wel, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, door de vreemdeling in persoon;

b. bij Onze Minister door een referent.

2. De machtiging tot voorlopig verblijf wordt bij de vertegenwoordiging dan wel het Kabinet, bedoeld in het eerste lid, aan de vreemdeling in persoon afgegeven.

3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2g

1. De vreemdeling dan wel de referent verstrekt Onze Minister de door hem voor de beoordeling van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf verlangde gegevens en bescheiden desgevraagd in persoon.

2. Met het oog op de beoordeling van het vereiste ten aanzien van het beschikken over voldoende middelen van bestaan, gesteld bij of krachtens deze wet, kan Onze Minister van de vreemdeling zekerheidsstelling voor de daarmee gemoeide kosten verlangen tot een door Onze Minister te bepalen bedrag. Deze zekerheidsstelling kan mede omvatten het beschikken over een toereikende ziektekostenverzekering ter dekking van ziektekosten.

Artikel 2h

Onze Minister beslist binnen drie maanden na ontvangst van een aanvraag om verlening of wijziging van een machtiging tot voorlopig verblijf. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste drie maanden.

§ 3. Terugkeervisum

Artikel 2i

1. Een terugkeervisum kan worden geweigerd indien:

a. de vreemdeling niet door overlegging van documenten aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek mogelijk maakt;

b. de vreemdeling niet zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

c. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in een openbaar lichaam aan maatregelen van toezicht op grond van deze wet heeft onttrokken;

d. uit een oogpunt van toezicht op grond van deze wet, opsporing of vervolging van strafbare feiten, tenuitvoerlegging van een vonnis of om andere gewichtige redenen bezwaar bestaat tegen vertrek van de vreemdeling uit de openbare lichamen;

e. het naar het oordeel van Onze Minister in de rede ligt dat binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum een beslissing kan worden verwacht op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd of wijziging daarvan, of op een bezwaarschrift of beroepschrift daaromtrent, terwijl bij of krachtens deze wet of een rechterlijke beslissing de uitzetting van de vreemdeling achterwege dient te blijven totdat op die aanvraag, dat bezwaar of beroep is beslist;

f. de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op diens aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen een dergelijke beslissing en is ingereisd zonder de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf;

g. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan of verdacht wordt van terrorisme, oorlogsmisdaden, of andere misdaden tegen de menselijkheid.

2. Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a.

3. Een terugkeervisum wordt geweigerd ten behoeve van de terugkeer uit het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a heeft gedaan en die in afwachting is van een beslissing omtrent die aanvraag.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 2j

1. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Het terugkeervisum kan worden verleend voor een of meer reizen.

2. Indien de vreemdeling verblijf houdt in afwachting van de beslissing omtrent een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedraagt de geldigheidsduur van een terugkeervisum ten hoogste drie maanden en is het geldig voor één reis.

3. Onze Minister kan vrijstelling dan wel ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid.

4. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan niet worden verlengd.

Artikel 2k

1. Een terugkeervisum wordt door de vreemdelingen in persoon aangevraagd. Onze Minister brengt het terugkeervisum aan in het document voor grensoverschrijding of op een blad waarop een visum kan worden aangebracht.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en de behandeling van een aanvraag tot verlening van een terugkeervisum.

Artikel 2l

Onze Minister beslist binnen twee weken na ontvangst van een aanvraag om verlening van een terugkeervisum. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste twee weken.

HOOFDSTUK 3 TOEGANG

Artikel 2m

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot de openbare lichamen aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij bescherming nodig heeft.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de weigering van de toegang.

E

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. Van rechtswege hebben toelating tot verblijf in de openbare lichamen:

a. vreemdelingen van overheidswege uitgezonden, zolang zij in overheidsdienst zijn;

b. vreemdelingen, die in dienst zijn geweest van een openbaar lichaam en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige vreemdelingen;

c. in de openbare lichamen als zodanig toegelaten beroepsconsuls, beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

d. militairen, gedurende de tijd dat zij in de openbare lichamen zijn gestationeerd;

e. opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd, dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit worden aangedaan;

f. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en minderjarige kinderen van de onder a, b, c en d genoemde vreemdelingen;

g. vreemdelingen, in een openbaar lichaam geboren, mits zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, en sedert hun geboorte onafgebroken in de openbare lichamen zijn toegelaten geweest.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie van rechtswege toegelatenen tot de openbare lichamen, bedoeld in het eerste lid, worden uitgebreid.

3. Op een daartoe strekkende aanvraag wordt aan de vreemdelingen, bedoeld in het eerste lid, door Onze Minister een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in de openbare lichamen hebben.

4. Aan de toelating tot verblijf van rechtswege kunnen ten aanzien van de echtgenoot van een toegelatene door Onze Minister voorwaarden worden verbonden met betrekking tot het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf.

F

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De periode, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder g, wordt niet onderbroken door een verblijf buiten de openbare lichamen voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling, tenzij de vreemdeling blijk geeft zijn toelating tot de openbare lichamen te willen opgeven.;

2. In het derde lid wordt «in het buitenland» vervangen door: buiten de openbare lichamen.

3. In het derde lid wordt «letter i» vervangen door: onder g.

G

Artikel 5, onderdeel b, wordt gewijzigd als volgt:

1. «in het buitenland» wordt telkens vervangen door «buiten de openbare lichamen», en «onderdeel i» wordt vervangen door «onder g».

2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot door een punt vervallen de onderdelen c en d.

H

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het verblijf zonder verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf niet langer dan zes maanden.

I

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Vreemdelingen die in de openbare lichamen verblijven en die niet bij of krachtens artikel 3 of 5a zijn toegelaten tot verblijf, behoeven een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

3. Het derde en vierde lid vervallen.

J

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend door Onze Minister. Onze Minister kan aan de vreemdeling, die toelating van rechtswege of bij vergunning verleend heeft, een document of schriftelijke verklaring verschaffen, waaruit die toelating blijkt. Onze Minister kan modellen vaststellen voor de documenten en de schriftelijke verklaring.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

b. de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.

3. De vreemdeling is, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit de verblijfspositie blijkt leges verschuldigd is, inbegrepen een verklaring als bedoeld in artikel 3, derde lid. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.

4. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

5. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt.

6. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

7. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf wordt toegestaan. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

8. De beperkingen en voorschriften, bedoeld in het zevende lid, kunnen op aanvraag van de vreemdeling worden gewijzigd met inachtneming van de procedure, voorgeschreven voor de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

9. Een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet onder beperkingen verleend. Aan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden geen voorschriften verbonden.

K

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan is de vreemdeling gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan Onze Minister de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen.

L

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. De verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd kan door Onze Minister worden geweigerd:;

2. Onder verlettering van de onderdelen a en b van het eerste lid tot b en c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;.

3. Het tweede lid komt te luiden:

2. De redenen tot weigering worden in de beslissing vermeld.

4. Het derde lid komt te luiden:

3. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:

a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken bij ministeriële regeling aan te wijzen landen;

b. de vreemdeling voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen;

c. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel;

d. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a;

e. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

f. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De voordracht voor een krachtens het derde lid, onder f, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

M

In artikel 10 wordt «vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf» vervangen door: verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

N

Artikel 11, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel f komt te luiden:

f. vreemdelingen die gehuwd zijn met een Nederlander, mits niet van tafel en bed gescheiden;.

2. Onderdeel i komt te luiden:

i. vreemdelingen die van rechtswege toelating tot verblijf hebben in de openbare lichamen;.

3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

j. de vreemdeling die een aanvraag heeft gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om redenen verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a.

O

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

De toelating bij vergunning verleend eindigt:

a. door verloop van de tijd waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgegeven;

b. door vertrek uit de openbare lichamen, indien het betreft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

c. door het verlaten van de woonplaats in een openbaar lichaam met het doel de woonplaats buiten de openbare lichamen te vestigen, indien het betreft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

d. door een ononderbroken verblijf buiten de openbare lichamen gedurende langer dan een jaar, behoudens in geval van overmacht en behoudens het geval, bedoeld in artikel 4;

e. door het verkrijgen van een toelating van rechtswege;

f. door intrekking van de verblijfsvergunning;

g. door uitzetting.

P

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

1. Onze Minister kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verlenen om redenen verband houdend met bescherming aan de vreemdeling die:

a. verdragsvluchteling is;

b. aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;

c. als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a of b, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling de openbare lichamen is ingereisd;

d. die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a of b, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling, die dezelfde nationaliteit heeft als deze vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling de openbare lichamen is ingereisd.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.

Q

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Ingeval de toelating van rechtswege toegekend of krachtens vergunning verleend eindigt, houdt tevens op de afhankelijke toelating van de gezinsleden.

R

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. In de aanhef wordt «vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf» vervangen door: verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

3. Onderdeel a vervalt.

4. De onderdelen b tot en met f worden verletterd tot a tot en met e.

5. Onderdeel e komt te luiden:

e. indien de vreemdeling niet voldoet aan één of meer van de aan zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verbonden beperkingen of voorschriften.

S

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

1. Overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels kan, indien het belang van de openbare orde of de veiligheid zulks vordert, door Onze Minister de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die geen geldige verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd bezit en geen toelating van rechtswege heeft.

2. Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft de openbare lichamen te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

T

Na artikel 15 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

1. Onze Minister kan de vreemdeling wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a is afgewezen, de aanwijzing geven zich op te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats en aldaar de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit in acht te nemen, ook indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen nog niet onherroepelijk is dan wel de werking van de beschikking is opschort.

2. Op aanvraag van de vreemdeling kan een andere ruimte of plaats worden aangewezen.

3. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien de vrijheid van beweging van de vreemdeling is beperkt in verband met het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de vreemdeling zich daadwerkelijk beschikbaar heeft gehouden en de beschikking tot afwijzing meer dan acht weken na de indiening van de aanvraag is gegeven.

4. De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen is vernietigd of zodra het vertrek van de vreemdeling uit de ruimte of plaats nodig is om de openbare lichamen te verlaten.

5. De termijn, bedoeld in het derde lid, wordt opgeschort gedurende de termijn waarin de vreemdeling de beperking van zijn bewegingsvrijheid niet in acht heeft genomen.

Artikel 15b

1. Indien zulks voor de uitzetting noodzakelijk is, kan Onze Minister in het geval, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, de vreemdeling een ruimte of plaats aanwijzen, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.

2. De artikelen 15a, tweede tot en met vijfde lid, en 15c, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15c

1. Indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, kan, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:

a. geen toelating van rechtswege en geen verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft;

b. het op grond van een besluit van Onze Minister of een rechterlijke beslissing is toegestaan de beslissing omtrent een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten.

2. Indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling toelating van rechtswege heeft gehad of een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft gehad.

3. Bewaring van een vreemdeling blijft achterwege indien en wordt beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft de openbare lichamen te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

4. Bewaring krachtens het eerste lid, onder b, of het tweede lid, duurt in geen geval langer dan vier weken.

Artikel 15d

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van kosten van bewaring op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

U

Boven artikel 16 worden de volgende opschriften geplaatst:

HOOFDSTUK 9 VERTREK, UITZETTING EN ONGEWENSTVERKLARING

§ 1 Vertrek

V

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

1. De vreemdeling die niet of niet langer van rechtswege is toegelaten of een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft en aan wie het niet of niet langer is toegestaan de beslissing omtrent een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten, verlaat de openbare lichamen binnen een in artikel 16a bepaalde termijn.

2. Indien de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit de openbare lichamen.

W

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a

1. Nadat de toelating van rechtswege of bij vergunning verleend is geëindigd dan wel het de vreemdeling niet langer is toegestaan de beslissing omtrent een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning in de openbare lichamen af te wachten, verlaat de vreemdeling de openbare lichamen uit eigen beweging binnen vier weken.

2. In afwijking van het eerste lid verlaat de vreemdeling, indien de beroepstermijn ongebruikt verstrijkt en tijdens die termijn de werking van de beschikking, waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel niet is verlengd, is opgeschort, de openbare lichamen onmiddellijk.

3. In afwijking van het eerste lid verlaat de vreemdeling:

a. wiens toelating krachtens artikel 5a is geëindigd; of

b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in de openbare lichamen geen toelating heeft gehad, de openbare lichamen onmiddellijk.

4. Onze Minister kan, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken:

a. in het belang van de uitzetting; of

b. in het belang van de openbare orde of nationale veiligheid.

X

Na artikel 16a worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 2 Uitzetting

Artikel 16b

1. Onze Minister kan de vreemdeling uitzetten:

a. die geen toelating van rechtswege heeft;

b. die geen verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft;

c. aan wie het niet is toegestaan de beslissing omtrent een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten, en

d. die niet binnen een bij deze wet gestelde termijn de openbare lichamen uit eigen beweging heeft verlaten.

2. Indien de werking van de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen of waarbij de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd is ingetrokken is opgeschort, kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van de uitzetting.

3. Uitzetting blijft achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Artikel 16c

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de toepassing van de paragrafen 1 en 2 van dit hoofdstuk. Daarbij kan worden voorzien in de mogelijkheid van verhaal van de kosten van uitzetting op de vreemdeling zelf en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

§ 3 Ongewenstverklaring

Artikel 16d

1. De vreemdeling kan door Onze Minister ongewenst worden verklaard:

a. indien hij geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend heeft en hij bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan;

b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is opgelegd;

c. indien hij geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend heeft en een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

d. ingevolge een verdrag; of

e. in het belang van de internationale betrekkingen.

2. Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Staatscourant.

3. De ongewenst verklaarde vreemdeling kan geen toelating van rechtswege of bij vergunning verleend hebben in de openbare lichamen. Hij kan evenmin toestemming hebben om de beslissing omtrent een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd in de openbare lichamen af te wachten.

Artikel 16e

1. Onze Minister kan op aanvraag van de vreemdeling besluiten tot opheffing van de ongewenstverklaring.

2. De ongewenstverklaring wordt opgeheven indien de vreemdeling tien jaren onafgebroken buiten de openbare lichamen verblijf heeft gehad en zich in die periode geen van de gronden, bedoeld in artikel 16d, eerste lid, hebben voorgedaan.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 16d.

Y

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. de beschikking op een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd, alsmede van de beperkingen en voorschriften, verbonden aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de beschikking, houdende wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of van de daaraan verbonden beperkingen of voorschriften;.

3. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «beslissing» vervangen door: beschikking.

4. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «een verzoek» vervangen door: een aanvraag.

5. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «het bevel» vervangen door: de beschikking.

6. Het eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

e. de beschikking tot inbewaringstelling;.

7. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «vijfde lid» vervangen door: derde lid.

8. In het derde lid wordt «verhoor of behoorlijke oproeping van de vreemdeling» vervangen door: de vreemdeling ter zake te hebben gehoord dan wel opgeroepen om daarover te worden gehoord.

Z

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

In afwijking van artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak BES bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.

AA

Boven artikel 20 wordt een opschrift geplaatst, luidende:

HOOFDSTUK 11 UITVOERINGSMAATREGELEN

BB

Artikel 20 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef wordt na het woord «Bij» ingevoegd: of krachtens.

2. In onderdeel a wordt «vermelde vergunning» vervangen door: vermelde verblijfsvergunningen.

CC

Artikel 21, eerste lid, komt te luiden:

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van vreemdelingen die krachtens de bepalingen van deze wet verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd hebben verkregen, regelen worden gesteld met betrekking tot hun vertrek uit de openbare lichamen.

DD

In artikel 22, tweede lid, wordt «verwijdering» vervangen door: uitzetting.

EE

Boven artikel 22a wordt een opschrift geplaatst, luidende:

§ 1. Aanwijzing

FF

Artikel 22a komt te luiden:

Artikel 22a

1. Met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking en met betrekking tot het toezicht op personen zijn belast:

a. de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

b. de ambtenaren van politie;

c. de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

a. de in het belang van de grensbewaking en het toezicht te treffen voorzieningen;

b. de verplichtingen waaraan personen zijn onderworpen met het oog op de controle in het belang van de grensbewaking en het toezicht.

3. De ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de ambtenaren van politie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, oefenen de grensbewaking uit onder leiding van de Commandant van de Koninklijke Marechaussee en het toezicht op personen onder leiding van de korpschef.

GG

Na artikel 22a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22b

1. De korpschef en de Commandant der Koninklijke marechaussee geven Onze Minister door hem gevraagde inlichtingen over de uitvoering van deze wet.

2. Onze Minister kan aan de korpschef en aan de Commandant der Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet. Onze Minister kan individuele aanwijzingen geven aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 22a, eerste lid.

3. Onze Minister kan aanwijzingen geven over de inrichting van de werkprocessen en bedrijfsvoering aan:

a. de korpschef, door tussenkomst van de beheerder van het politiekorps;

b. de Commandant van de Koninklijke marechaussee, door tussenkomst van de Minister van Defensie.

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het eerste, tweede en derde lid.

HH

Na artikel 22b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2. Bevoegdheden

Artikel 22c

Op de uitoefening van de in deze paragraaf bedoelde bevoegdheden is titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22d

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen als bedoeld in het tweede en vijfde lid. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de documenten worden aangewezen waarover een vreemdeling moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.

2. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

3. Indien de identiteit van de staande gehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen toelating tot verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij toelating tot verblijf heeft, mag hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.

4. Indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen toelating tot verblijf heeft, kan de in het tweede en derde lid bepaalde termijn door de Commandant van de Koninklijke marechaussee respectievelijk door de korpschef, in het belang van het onderzoek met ten hoogste acht en veertig uren worden verlengd.

5. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de opgehouden persoon aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zaken van deze persoon te doorzoeken.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gegeven omtrent de toepassing van de voorgaande leden van dit artikel.

Artikel 22e

1. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken.

2. Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het luchtvaartuig te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de gezagvoerder van een luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn luchtvaartuig naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het luchtvaartuig te onderzoeken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 22f

1. De ambtenaren, belast met de grensbewaking, en de ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hierover nadere regels gesteld.

2. Het reis- of identiteitspapier wordt aan de vreemdeling teruggegeven indien hij te kennen geeft het openbaar lichaam te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met de grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

Artikel 22g

1. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen toelating tot verblijf heeft.

2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd elke plaats te betreden, daar onder begrepen een woning zonder de toestemming van de bewoner, voor zover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 15c.

II

Na artikel 22g wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 13 MAATREGELEN VAN TOEZICHT

Artikel 22h

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot:

a. het kennis geven van verandering van woon- of verblijfplaats binnen de openbare lichamen en van vertrek naar een plaats buiten de openbare lichamen;

b. het verstrekken van gegevens welke van belang kunnen zijn voor de toepassing van de bij of krachtens deze wet gestelde regels;

c. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie;

d. het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Wet voor de volksgezondheid BES, ter bescherming van de volksgezondheid of in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd;

e. aanmelding binnen een bepaalde termijn na binnenkomst in een openbaar lichaam;

f. periodieke aanmelding;

g. het inleveren van het document of schriftelijke verklaring waaruit de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd dan wel het verblijf van rechtswege blijkt.

2. In gevallen waarin Onze Minister zulks in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig oordeelt, kan hij aan een persoon op wie deze wet van toepassing is een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen.

Artikel 22i

1. De vreemdeling die in een openbaar lichaam verblijf houdt, houdt zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beschikbaar op een door Onze Minister aangewezen plaats, overeenkomstig hem daartoe door de bevoegde autoriteit gegeven aanwijzingen.

2. Ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verband houdend met bescherming als bedoeld in artikel 12a kan worden ingewilligd, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht vreemdelingen bevoegd om een zodanige vreemdeling staande te houden en aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn verzoek. Gelijke bevoegdheid bestaat indien die vreemdeling te kennen geeft een aanvraag te willen indienen.

3. De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd een zodanige vreemdeling die zich in verband met het onderzoek op een plaats als bedoeld in het eerste lid bevindt aan diens kleding of lichaam te onderzoeken, alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op de veiligheid op die plaats.

JJ

Na artikel 22i wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 14 BIJZONDERE RECHTSMIDDELEN

Artikel 22j

In afwijking van artikel 16 van de Wet administratieve rechtspraak BES is het instellen van beroep als bedoeld in de artikelen 22l en 22n tegen een besluit als bedoeld in artikel 22k, niet aan enige termijn gebonden.

Artikel 22k

1. Een aanwijzing op grond van artikel 22i, eerste lid, de ophouding en de verlenging van de ophouding, bedoeld in artikel 22d, tweede, derde en vierde lid, en een ingevolge hoofdstuk 8 genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming, wordt voor de toepassing van artikel 3 van de Wet administratieve rechtspraak BES gelijkgesteld met een beschikking.

2. Hoofdstuk 4 van de Wet administratieve rechtspraak BES is niet van toepassing.

3. In afwijking van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak BES wordt door de griffier van het Gerecht geen griffierecht geheven.

Artikel 22l

1. Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in hoofdstuk 8 stelt Onze Minister het Gerecht, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet administratieve rechtspraak BES hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra het Gerecht de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

2. Het Gerecht bepaalt onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter terechtzitting. De zitting vindt uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. Het Gerecht roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. In afwijking van artikel 23, eerste lid, tweede volzin, en het derde lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES bedraagt de termijn voor het indienen van alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken en een verweerschrift vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan Onze Minister en kan deze termijn niet worden verlengd.

3. Het Gerecht doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

4. Indien het Gerecht bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart hij het beroep gegrond. In dat geval beveelt het Gerecht de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 22m

1. In afwijking van artikel 76 van de Wet administratieve rechtspraak BES bedraagt de termijn voor het instellen van het hoger beroep één week.

2. In afwijking van de artikel 77, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES wordt door de griffier van het Hof geen griffierecht geheven.

Artikel 22n

1. Indien het beroep, bedoeld in artikel 22l, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, sluit het Gerecht het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. In afwijking van artikel 35 van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het Gerecht ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Het Gerecht doet mondeling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

3. Indien het Gerecht bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart hij het beroep gegrond. In dat geval beveelt het Gerecht de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

Artikel 22o

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de wijze van horen van de vreemdeling.

Artikel 22p

1. In afwijking van artikel 43, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES kan de vreemdeling zich bij de gehoren ingevolge de artikelen 22l en 22n uitsluitend door één of meer van zijn raadslieden doen bijstaan.

2. De raadsman wordt bij het horen in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.

3. Artikel 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES is van toepassing.

Artikel 22q

1. De vreemdeling is steeds bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.

2. Daartoe is ook zijn wettige vertegenwoordiger of zijn bijzondere gemachtigde bevoegd.

3. Kan de vreemdeling zijn wil te dien aanzien niet doen blijken en heeft hij geen wettelijke vertegenwoordiger of bijzondere gemachtigde, dan is zijn echtgenoot of de meest gerede van zijn in de openbare lichamen verblijvende bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot die keuze bevoegd. Het Gerecht kan ambtshalve één of meer raadslieden toevoegen indien de in de voorgaande volzin bedoelde personen niet in staat worden geacht de keuze binnen redelijke termijn te maken.

4. De ingevolge het tweede of derde lid gekozen raadsman treedt af zodra de vreemdeling zelf een raadsman heeft gekozen.

Artikel 22r

1. Op verzoek van de vreemdeling wordt hem een raadsman toegevoegd zodra hem ingevolge deze wet zijn vrijheid is ontnomen. Artikel 22q, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Bevoegd tot het verlenen van een toevoeging zijn het Gerecht in geval van beroep en het Hof in geval van hoger beroep.

3. Voor zover de wet niet op andere wijze in de toevoeging voorziet, kan de instantie, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, aan de betrokkene op diens verzoek een raadsman toevoegen.

4. Een overeenkomstig het voorgaande lid gedaan verzoek wordt ingewilligd in gevallen waarin aannemelijk is dat de vreemdeling niet in staat is de kosten van een gekozen raadsman te dragen en waarin ook overigens, naar het oordeel van de instantie, bedoeld in het voorgaande lid, voldoende grond voor toevoeging bestaat.

Artikel 22s

1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt zo nodig aan de vreemdeling onverwijld een andere raadsman toegevoegd.

2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de betrokkene kan een andere raadsman worden toegevoegd.

3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door de instantie, bedoeld in artikel 22k, tweede lid.

4. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas tijdens het gehoor ingevolge de artikelen 22l en 22n, dan geeft het Gerecht last tot toevoeging van een andere raadsman aan de instantie, bedoeld in artikel 22r, derde lid.

Artikel 22t

Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de beloning van toegevoegde raadslieden en de vergoeding van hun onkosten.

Artikel 22u

Indien Onze Minister dit wenselijk oordeelt kan hij de beloning en vergoeding van een toevoeging ingevolge de artikelen 22r en 22s verhalen op de goederen van de vreemdeling. Met betrekking tot de wijze van verhaal en de berekening van de te verhalen bedragen worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 22v

De raadsman heeft vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime.

Artikel 22w

Met betrekking tot de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen ingevolge de artikelen 22l tot en met 22s zijn de artikelen 642 tot en met 647 van het Wetboek van Strafvordering BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22x

1. Indien het Gerecht de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, kan hij aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 178 en 181 van het Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing. Indien de vreemdeling na het indienen van zijn verzoek is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien het Hof de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt.

KK

Onder vernummering van artikel 23 tot artikel 26 vervalt artikel 26 (oud) en wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23

1. Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef verstrekt andere bestuursorganen de gegevens betreffende de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak.

2. Andere bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd Onze Minister onderscheidenlijk de korpschef de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Deze bestuursorganen kunnen daarbij gebruik maken van het administratienummer, bedoeld in artikel 10 van de Wet basisadministratie persoonsgegevens BES.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

5. Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden met bestuursorganen gelijk gesteld instellingsbesturen van uit de openbare kas bekostigde instellingen en bevoegde gezagsorganen van uit de openbare kas bekostigde scholen en instellingen.

LL

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

1. Bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES kunnen worden verwerkt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de grensbewaking, de toelating, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen en het toezicht op vreemdelingen op grond van deze wet.

2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verwerkt door of namens Onze Minister en de in de artikelen 22a en 22b aangewezen ambtenaren. Zij kunnen worden verwerkt door derden, voor zover deze betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet en daartoe noodzakelijkerwijs de beschikking over deze gegevens moeten verkrijgen.

3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij wordt in ieder geval geregeld:

a. op welke wijze de verwerking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt;

b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

c. welke gegevens, aan welke personen of instanties, voor welk doel en op welke wijze kunnen worden verstrekt;

d. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien.

MM

Na artikel 24 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, regels worden gesteld in verband met de toelating tot verblijf van vreemdelingen, waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet.

NN

Artikel 26 (nieuw) wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Hij die de aan zijn toelating verbonden beperkingen of voorschriften niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid vervalt het tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «een geldboete van ten hoogste duizend gulden» vervangen door: hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie.

OO

Artikel 26a vervalt.

PP

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

Deze wet wordt aangehaald als: Wet toelating en uitzetting BES.

QQ

De artikelen 28 en 29 vervallen.

ARTIKEL II

1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldige verblijfstitel, verklaring van verblijf van rechtswege of een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet op de houder ervan van toepassing is, afgegeven door of namens de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, wordt op dat tijdstip met inachtneming van het tweede tot en met het vijfde lid van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd, dan wel verklaring van verblijf van rechtswege, op grond van de Wet toelating en uitzetting BES.

2. Een vergunning tot tijdelijk verblijf met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, met dien verstande dat de beperking met betrekking tot de woonplaats geacht wordt te zijn opgeheven.

3. Een vergunning tot verblijf met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, met dien verstande dat daaraan verbonden beperkingen en voorschriften worden geacht te zijn opgeheven.

4. Een verklaring van verblijf van rechtswege, waarvan een vreemdeling houder is, met als beperking een woonplaats, gelegen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt, onder handhaving van de voorwaarden waaronder de verklaring is verstrekt en de geldigheidsduur, aangemerkt als verklaring van verblijf van rechtswege als bedoeld in de Wet toelating en uitzetting BES, met dien verstande dat de daaraan verbonden voorwaarde met betrekking tot de woonplaats wordt geacht te zijn opgeheven.

5. Een verklaring, inhoudende dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet op de houder ervan van toepassing is, wordt, indien een vreemdeling daarvan de houder is en deze op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet woonplaats heeft op Bonaire, Sint Eustatius of Saba, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, afgegeven op grond van de Wet toelating en uitzetting BES.

ARTIKEL III

1. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnd verzoek:

a. tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een vergunning tot tijdelijk verblijf;

b. tot het verlenen van een vergunning tot verblijf; of

c. tot het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege,

ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning op grond van de Wet toelating en uitzetting BES dan wel het verstrekken van een verklaring van verblijf van rechtswege op grond van die wet.

2. Een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in behandeling zijnd verzoek tot het verstrekken van een verklaring, inhoudend dat de Landsverordening toelating en uitzetting niet van toepassing is, ingediend bij de gezaghebber van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, wordt aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de Wet toelating en uitzetting BES.

3 . Op de behandeling van verzoeken als bedoeld in het eerste en tweede lid blijft het recht dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Kamerstukken II 2008/09, 31 956, nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als deze wet, wordt de Kieswet als volgt gewijzigd:

Artikel Ya 14, tweede lid, komt te luiden:

2. Zij die geen Nederlander zijn, dienen om kiesgerechtigd te zijn op de dag van de kandidaatstelling tevens te voldoen aan de vereisten dat:

a. zij in Nederland zijn toegelaten op grond van artikel 3 of artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES, met uitzondering van hen aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is verleend met toepassing van artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES, of op grond van een overeenkomst tussen een internationale organisatie en de Staat der Nederlanden inzake de zetel van deze organisatie in Nederland, en

b. zij onmiddellijk voorafgaand aan de dag van de kandidaatstelling gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren ingezetene van Nederland waren en beschikten over een verblijfsrecht als bedoeld onder a, dan wel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hadden, verleend met toepassing van artikel 12a van de Wet toelating en uitzetting BES, dan wel rechtmatig in Nederland verbleven op grond van artikel 8, onder a, b, c, d, e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van de datum waarop de artikelen I en II van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen in werking treden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,