Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 22 oktober 2009 en het nader rapport d.d. 17 december 2009, aangeboden aan de Koningin door de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 24 juli 2009, no. 09.001995, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet, houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 20..), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel vervangt de geldende Huisvestingswet. Het biedt gemeenten een instrumentarium om in te grijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van de woonruimtevoorraad voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte en voor de bevordering van de leefbaarheid. Het voorstel bevat tevens voorschriften voor de huisvesting van verblijfsgerechtigden en bijzondere groepen.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het criterium van de leefbaarheid, de regeling ten behoeve van urgent woningzoekenden, de rangorde van woningzoekenden, de vergunningverlening van rechtswege en de informatieverstrekking. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 juli 2009, nr. 09.001995, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 oktober 2009, nr. W08.09.0302/IV, bied ik U hierbij aan.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden nadat met zijn advies rekening zal zijn gehouden.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.
1. Inleiding
De geldende Huisvestingswet is in 2003 geëvalueerd.2 Met het wetsvoorstel wordt beoogd problemen op te lossen die daarbij naar voren zijn gekomen. Het wetsvoorstel beoogt tevens te voorzien in de volgens de toelichting breed gevoelde behoefte om leefbaarheidsproblemen met behulp van woonruimteverdeling te kunnen bestrijden.
Het wetsvoorstel is beoordeeld tegen de achtergrond van de huidige situatie op de woningmarkt, de uitgangspunten van de regering op bestuurlijk niveau en de bescherming van het eigendomsrecht en het recht op vrije vestiging. Op deze aspecten wordt eerst kort, in meer algemene zin, ingegaan. De onderdelen 2 en volgende van dit advies bevatten de opmerkingen van de Raad over specifieke bepalingen.
a. In de toelichting wordt verwezen naar de regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2007–2025 van het Centraal bureau voor de statistiek en het Planbureau voor de Leefomgeving die laat zien dat er in 2025 fors meer huishoudens in vooral de Randstad zullen zijn. De woningmarkt wordt in een aantal gebieden gekenmerkt door een woningtekort, waardoor mensen moeite hebben een passende woning te vinden en voor huurwoningen lange wachtlijsten bestaan.1 In de huidige economische crisis zal deze situatie naar verwachting, gegeven de stagnerende nieuwbouw, niet verbeteren. Er blijven daarom gebieden in Nederland met een grotere druk op de woningmarkt waar, om verdringing van kwetsbare groepen te voorkomen, ingrijpen in de woonruimteverdeling en de samenstelling van woonruimtevoorraad wenselijk kan zijn. De Raad onderschrijft gelet hierop de noodzaak om een regeling te treffen die dit ingrijpen mogelijk maakt.
b. Op bestuurlijk niveau zijn decentralisatie en vermindering van bestuurlijke drukte en regeldruk voor de burger belangrijke uitgangspunten.2 Daarbij sluit aan het rapport «Van specifiek naar generiek» van de Commissie Doorlichting Interbestuurlijke Toezichtarrangementen, waarbij ingezet wordt op een verschuiving van specifiek naar generiek interbestuurlijk toezicht.3 De Raad deelt de gedachte van de regering dat het bij uitstek een zaak van de lokale overheid is om vast te stellen of er problemen zijn wat betreft de schaarste aan woonruimte of de leefbaarheid in wijken en om te beoordelen op welke wijze die problemen het best ter hand kunnen worden genomen. Het wetsvoorstel voorziet daartoe in een minder gedetailleerde regeling dan de geldende Huisvestingswet en biedt gemeenten meer beleidsvrijheid. Bovendien wordt geen enkele vorm van interbestuurlijk toezicht meer specifiek benoemd, met uitzondering van het toezicht op naleving van de taakstelling voor de huisvesting van verblijfsgerechtigden. Ter waarborging van de belangen van burgers en lokale instellingen wordt een aantal procesvereisten opgenomen. De Raad is van oordeel dat het wetsvoorstel in lijn is met bovenvermelde uitgangspunten.
c. Als uitgangspunt voor woonruimteverdeling geldt volgens de toelichting de vrijheid van vestiging. Mensen moeten in hoofdzaak zelf kunnen kiezen waar en hoe ze willen wonen. Dit recht van vrije vestiging vindt bescherming in artikel 2 van het Vierde Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR). Voorts geldt dat een ieder op grond van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Er kunnen echter zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken. Ingevolge het Vierde Protocol en het IVBPR kan het recht op vrijheid van vestiging worden beperkt indien dit nodig is ter bescherming van, onder meer, de openbare orde en de rechten en vrijheden van anderen. Het gebruik van eigendom kan worden gereguleerd indien daarmee een gerechtvaardigd algemeen belang wordt gediend. De Raad is van oordeel dat de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte en de bestrijding van leefbaarheidsproblemen een beperking van bovenvermelde rechten kunnen rechtvaardigen,4 mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden, waaronder die van proportionaliteit en subsidiariteit. Hij is van oordeel dat het voorstel deze toets doorstaat, indien de hierna onder de punten 2 en 3 gemaakte opmerkingen in acht worden genomen.
2. Leefbaarheid
In artikel 14 van het wetsvoorstel wordt de gemeenteraad de bevoegdheid toegekend om bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang te geven aan woningzoekenden die voldoen aan in die verordening vastgelegde sociale kenmerken, indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bevorderen van de leefbaarheid in de desbetreffende wijken of buurten. Artikel 2, voor zover hier van belang, bepaalt dat de gemeenteraad van zijn bevoegdheden op grond van deze wet gebruik kan maken indien dat noodzakelijk en geschikt is voor de bevordering van de leefbaarheid.
a. Het begrip «leefbaarheid»
In de brief aan de Tweede Kamer van 26 november 20071heeft de minister voor Wonen, Wijken en Integratie gesteld dat woningmarkten lokaal verschillen en dat leefbaarheid veel vormen kent. Daarom wordt in de herziene Huisvestingswet geen strikte definitie van het begrip leefbaarheid opgenomen.
Uit de toelichting op het wetsvoorstel kan worden opgemaakt dat met het «bevorderen van de leefbaarheid» in de artikelen 2 en 14 wordt bedoeld het verbeteren van de situatie in complexen of straten waar zich vormen van overlast voordoen die de leefbaarheid aantasten of bedreigen. Uit de voorgestelde bepalingen zelf volgt niet dat het om overlastgevende situaties moet gaan. Het criterium «noodzakelijk en geschikt voor de bevordering van de leefbaarheid» houdt niet vanzelfsprekend uitsluitend «bestrijding van overlast» in. Het bevorderen van buurtbinding en sociale cohesie in een buurt waar geen overlast is, kan er ook onder vallen. Met de gebruikte formulering in het voorstel is de gemeenteraad niet gehouden aan te tonen dat sprake is van overlast, zoals de toelichting stelt.
Er zijn goede gronden om de sturingsmogelijkheid te beperken tot de situaties waarin overlast bestaat. Het toespitsen op overlast maakt het eerder genoemde criterium, zoals de toelichting stelt, objectiveerbaar en toetsbaar met behulp van diverse bronnen, zoals politieregistraties en aangiften, meldingen van overlast, onderzoek naar klachten bij bewoners, het oordeel van professionals en gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Bovendien is die beperking passend vanuit het oogpunt van verenigbaarheid met het in het Vierde Protocol bij het EVRM en het IVBPR neergelegde recht op vrije vestiging. De toespitsing op overlastsituaties beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in de woonruimteverdeling tot situaties waarin de noodzaak om maatregelen te treffen in het belang van de openbare orde en ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, duidelijk is. Het ingrijpen in de woonruimteverdeling dient dan geschikt en noodzakelijk te zijn om die overlast te bestrijden, en proportioneel ten opzichte van dat belang. De Raad adviseert het wetsvoorstel in zoverre in overeenstemming te brengen met de toelichting en «bevordering van de leefbaarheid» te vervangen door «bestrijding van overlast die de leefbaarheid aantast of bedreigt».
b. Sociale kenmerken
Het geven van voorrang aan woningzoekenden die voldoen aan bepaalde sociale kenmerken, kan leiden tot (indirect) onderscheid op grond van ras, huidskleur nationale of etnische afstamming of godsdienst en derhalve tot strijd met artikel 1 van de Grondwet. Op vragen dienaangaande van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie heeft de minister geantwoord2 dat geen onderscheid mag worden gemaakt naar etniciteit, afkomst of religie. Selecteren op inkomensbronnen is evenmin toegestaan, aangezien daarvoor de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek kan worden toegepast, die naast deze wet zal blijven bestaan.
Wat volgens de toelichting overblijft is een selectie op een gewenste levensstijl of gezinssamenstelling. De Raad mist in de toelichting een uiteenzetting over overlastproblemen in straten of complexen die hiermee – mede – kunnen worden opgelost. Aandacht verdient ook het risico van verplaatsing van problemen naar andere wijken of straten binnen de gemeente, dan wel naar andere gemeenten. De Raad adviseert de toelichting in zoverre aan te vullen en daarin tevens te vermelden aan welke in de huisvestingsverordening vast te leggen sociale kenmerken precies kan worden gedacht, mede om te voorkomen dat selectiecriteria worden gehanteerd die strijdig kunnen zijn met het gelijkheidsbeginsel.
c. Huurwoningen
De toelichting stelt dat het sturen op leefbaarheid is gericht op huurwoningen. Het wetsvoorstel zelf beperkt het echter niet tot huurwoningen. Geadviseerd wordt tekst en toelichting op elkaar af te stemmen.
2.
a.
Het advies van de Raad is gevolgd. Artikel 14 van het wetsvoorstel is aangepast.
b.
Het advies van de Raad is gevolgd. Paragraaf 2.3.1 van de memorie van toelichting is aangevuld. Het is daarbij niet mogelijk gebleken om exact aan te geven welke sociale kenmerken kunnen worden gehanteerd. Wel is in paragraaf 2.3.2 van de memorie van toelichting hierover opgemerkt dat onder meer gedacht moet worden aan leefstijl of huishoudenssamenstelling. Uiteraard mogen nooit criteria worden gehanteerd die leiden tot directe of indirecte discriminatie.
c.
Het advies van de Raad is gevolgd. De toepassing van artikel 14 van het wetsvoorstel is beperkt tot voor verhuur bestemde woningen.
3. Urgentie
Artikel 12, eerste lid, biedt de mogelijkheid om in de huisvestingsverordening te bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden voor wie de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is (de urgent woningzoekenden). Wordt artikel 12, eerste lid, toegepast, dan worden in de huisvestingsverordening criteria opgenomen volgens welke de woningzoekenden worden ingedeeld in urgentiecategorieën. Artikel 13 bepaalt dat de gemeenteraad regels kan stellen over de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie en geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om op die verzoeken te beslissen. Artikel 7 bepaalt dat de gemeenteraad in de huisvestingsverordening categorieën goedkope woonruimte kan aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven, indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
Uit artikel 2, laatste volzin, volgt dat de gemeenteraad van de bevoegdheden gegeven in de artikelen 12 en 13 en artikel 7, voor zover noodzakelijk voor de bevoegdheden gegeven in de artikelen 12 en 13, ook gebruik kan maken indien dat niet noodzakelijk of geschikt is voor de bestrijding van onevenwichtige of onrechtvaardige effecten van schaarste of voor de bevordering van de leefbaarheid, dan wel niet is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
Ingevolge het wetsvoorstel dient een urgentieregeling als bedoeld in artikel 12 te worden opgenomen in de huisvestingsverordening. Dit, zo begrijpt de Raad het voorstel, volgt uit de hierboven vermelde artikelen in samenhang gelezen met artikel 4, waarin is bepaald dat de gemeenteraad uitsluitend bij verordening regels kan geven met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte. Om misverstanden uit te sluiten neemt de Raad aan dat, waar in de toelichting in paragraaf 2.3.6 van «urgentieverordening» wordt gesproken, de huisvestingsverordening, bedoeld in artikel 4, wordt bedoeld.
Uit artikel 4, gelezen in samenhang met de artikelen 2, 7 en 12, volgt dat een urgentieregeling alleen betrekking kan hebben op goedkope woonruimte. De Raad adviseert dit beter tot uitdrukking te brengen in paragraaf 1.2.3 van de toelichting, waarin is gesteld dat een urgentieregeling kan worden opgesteld die voor alle (huur)woningen geldt.
Het wetsvoorstel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om ten behoeve van de urgent woningzoekenden afzonderlijke categorieën goedkope woonruimte aan te wijzen waarvoor een huisvestingsvergunningplicht geldt. Voor die aanwijzing geldt niet de voorwaarde dat de woonruimte schaars is of is gelegen in een straat of complex met leefbaarheidsproblemen. Dat betekent dat twee vergunningstelsels mogelijk zijn: één voor schaarse woonruimte of woonruimte in een gebied met leefbaarheidsproblemen, waarvoor een urgentieregeling kan gelden, en één voor andere goedkope woonruimte ten behoeve van urgent woningzoekenden. Beide stelsels kunnen in één huisvestingsverordening voorkomen.
Een urgentieregeling houdt in dat de als urgent gekwalificeerde woningzoekenden bij vergunningverlening voorrang hebben boven urgent woningzoekenden uit een lagere categorie en niet-urgent woningzoekenden. Het maken van dit onderscheid tussen de woningzoekenden betekent een – verdergaande – inbreuk op de vrijheid van vestiging. In het geval van schaarse woonruimte staat niet vast dat die inbreuk in alle gevallen gerechtvaardigd is, aangezien de gemeenteraad kan vaststellen wie de urgent woningzoekenden zijn en op welke categorieën woonruimte zij voorrang hebben zonder daarbij rekening te houden met de vraag of voorrang noodzakelijk is, een rechtvaardige verdeling betekent en voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Is woonruimte uitsluitend aangewezen om urgent woningzoekenden te kunnen huisvesten en is van schaarste geen sprake, dan zal de urgentieregeling in veel gevallen een onaanvaardbare beperking van de vrijheid van vestiging kunnen betekenen. Bij het ontbreken van schaarste ontbreken immers doorgaans ook noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit van het ingrijpen. Gegeven het in punt 1, onder c, van dit advies vermelde uitgangspunt van vrijheid van vestiging, mag de gemeenteraad naar het oordeel van de Raad slechts van zijn bevoegdheid om een urgentieregeling vast te stellen gebruik maken, indien die regeling noodzakelijk en geschikt is voor een rechtvaardige verdeling van woonruimte en voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. De Raad adviseert de tweede volzin van artikel 2 in deze zin aan te passen.
3.
Het advies van de Raad is in zoverre gevolgd dat de paragrafen 1.2.3 en 2.3.6 van de memorie van toelichting alsmede de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van het wetsvoorstel zijn aangepast.
Het advies van de Raad is niet gevolgd op het punt van de bevoegdheid om een urgentieregeling toe te passen. Urgentieverlening kan ook nuttig en noodzakelijk zijn in woningmarkten waar geen sprake is van schaarste. Het ontbreken van schaarste betekent niet dat er daadwerkelijk woonruimte leegstaat en dat woningzoekenden die dringend woonruimte behoeven daar direct in kunnen trekken. Omdat het bij urgentieverlening gaat om een relatief kleine groep is slechts zeer beperkt sprake van een beperking van de vrijheid van vestiging van andere woningzoekenden. Zo er al sprake is van een beperking dan zal die altijd voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het is daarom niet nodig om dat expliciet voor te schrijven.
4. Rangorde
Indien meer dan één woningzoekende belangstelling toont voor een aangewezen woning, zal voor de toewijzing daarvan een rangorde moeten worden gehanteerd. Volgens de toelichting werd hiervoor van oudsher de inschrijfduur gehanteerd, maar zijn er in de loop der jaren andere criteria gekomen. Soms gelden in het geheel geen criteria, maar wordt de woning verloot. In het voorstel wordt het aan de gemeente overgelaten of zij dit wil reguleren. Zij kan dit ook aan de verhuurders overlaten. Voorwaarde is volgens de toelichting dat rangordecriteria transparant zijn en niet werken als bindingseisen.
Het voorstel voorziet echter niet in bepalingen betreffende de rechtsbescherming van woningzoekenden. De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de rechtsbescherming van woningzoekenden indien rangordecriteria niet helder of niet deugdelijk zijn, dan wel niet correct worden toegepast.
4.
Het advies van de Raad is gevolgd. Paragraaf 2.3.5 van de memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.
5. Vergunningverlening van rechtswege
Het voorgestelde artikel 26, derde lid, bepaalt dat de vergunning, bedoeld in de artikelen 22 en 231, van rechtswege is verleend indien niet tijdig op de aanvraag is beslist.
De Raad heeft bij eerdere gelegenheden bezwaren uitgesproken tegen de rechtsfiguur van de begunstigende beschikking van rechtswege.1 Deze rechtsfiguur voldoet niet aan de procedurele en inhoudelijke eisen die gelden voor besluiten: er is geen sprake van zorgvuldige voorbereiding, het besluit heeft geen schriftelijke vorm, is niet bekendgemaakt en is ongemotiveerd. Dit alles kan leiden tot rechtsonzekerheid.
De Raad stelt voorts vast dat paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht, die overigens nog geen geldend recht is2, niet vanaf het moment van inwerkingtreding van toepassing wordt verklaard. De Raad adviseert het voorgestelde derde lid van artikel 26 te schrappen.
5.
Het advies van de Raad is niet volledig gevolgd. Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 26, derde lid, van het wetsvoorstel van toepassing verklaard. Als gevolg daarvan is artikel 26, derde en vierde lid, van het wetsvoorstel zoals dat is voorgelegd aan de Raad van State vervallen. Met het van toepassing verklaren van afdeling 4.1.3.3 zijn de bezwaren van de Raad van State met betrekking tot de schriftelijke vorm en de bekendmaking ondervangen.
De bepaling dat de in artikel 26 van het wetsvoorstel bedoelde vergunningen na het verstrijken van de beslistermijn van rechtswege zijn verleend, is niet geschrapt omdat het kabinet meent dat de lex silencio positivo een positieve prikkel kan vormen voor het tijdig beslissen door bestuursorganen. Overigens is het voor gemeenten zeer eenvoudig om toepassing van de lex silencio positivo te voorkomen. Ze hoeven daarvoor slechts tijdig een beslissing te nemen op de aanvragen van de in artikel 26 van het wetsvoorstel bedoelde vergunningen.
6. Informatieverstrekking
In artikel 37 is bepaald dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast, daarbij aan te geven gegevens aan de minister verstrekken.
Artikel 119 van de Gemeentewet en artikel 117 van de Provinciewet geven regels voor de verstrekking van systematische informatie door gemeenten en provincies aan het Rijk. Op grond van die bepalingen worden uitsluitend bij wet of algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de verstrekking van informatie en de inwinning daarvan. De Raad adviseert de rechtsgrondslag voor het geven van regels in artikel 37 te wijzigen in een algemene maatregel van bestuur.3
6.
Het advies van de Raad is gevolgd. Artikel 37 van het wetsvoorstel is aangepast.
7. Redactionele kanttekeningen
Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.
Tenslotte zijn in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
– Aan artikel 40 toevoegen dat in artikel 267, zesde lid, 268, derde lid, onderdeel c, 269, tweede lid, onderdeel d, 270, eerste lid, 274, vijfde lid, onderdeel a, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek «artikel 7 lid 1 van die wet» wordt vervangen door artikel 8 van die wet.
– Aan hoofdstuk 7 (Wijziging van enkele wetten) toevoegen dat in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers «artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet» wordt vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Huisvestingswet 20...
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
Directoraat-Generaal Wonen: Evaluatie Huisvestingswet; Verslag van enquête onder gemeenten en provincies 20 mei 2003.
Rapport «Tijd voor keuzes, Perspectief op een woningmarkt in balans» van de VromRaad van oktober 2007.
De Code Interbestuurlijke Verhoudingen; Coalitieakkoord «Samen Werken, Samen Leven», Kamerstukken II 2006/07, 30 891, nr. 4, blz. 29 e.v.; Bestuursakkoord Rijk-provincies 2008–2011; Bestuursakkoord met de gemeenten «Samen aan de Slag», Kamerstukken II 2006/07, 30 800 B, nr. 17.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 4 februari 2009, nr. 200802820/1.
Deze bepalingen voorzien in de bevoegdheid om in de huisvestingsverordening een vergunningplicht op te nemen voor het onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning, het samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte en het splitsen van een gebouw in appartementsrechten.
Bijvoorbeeld het advies van 1 april 2005 inzake het voorstel van Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen, Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 4, punt 2a, de voorlichting van afdeling III van de Raad van 9 juli 2007 inzake lex silencio positivo/van rechtswege verleende vergunning, Kamerstukken II 2007/08, 29 515, nr. 224, bijlage, en het advies van 7 september 2009 inzake het voorstel van Crisis- en herstelwet, Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 4, punt 3.8.
Deze paragraaf heeft als opschrift «Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen». Kamerstukken I 2008/09, 31 579, A.
Zie ook het advies van 8 februari 2008 inzake het wetsvoorstel Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, Kamerstukken II 2007–2008, 31 439, nr. 4, punt 1b.