Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. bouwkavel: grond bestemd voor de bouw van een of meer woonruimten die behoren tot de op grond van artikel 7 aangewezen categorieën woonruimte;
b. huisvestingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid;
c. huisvestingsverordening: verordening als bedoeld in artikel 4;
d. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen, Wijken en Integratie;
e. taakstelling: aantal in opvangcentra of op gemeentelijke opvangplaatsen verkerende verblijfsgerechtigden in wier huisvesting per gemeente per kalenderhalfjaar dient te worden voorzien;
f. verblijfsgerechtigden: vreemdelingen die in Nederland op grond van een asielverzoek rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d, van de Vreemdelingenwet 2000;
g. woningmarktregio: gebied dat vanuit het oogpunt van het functioneren van de woningmarkt als een geheel kan worden beschouwd;
h. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.
2. Indien de gemeenteraad bij de aanwijzing van categorieën woonruimte op grond van artikel 7 gebruik maakt van huurprijsgrenzen of koopprijsgrenzen wordt verstaan onder:
a. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;
b. koopprijs: prijs die voor de enkele koop van een woonruimte daadwerkelijk is of zal worden betaald.
3. Een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt in ieder geval aangemerkt als een woningmarktregio.
De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte of voor de bevordering van de leefbaarheid en is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing op de bevoegdheden gegeven in de artikelen 12 en 13 alsmede in artikel 7 voor zover noodzakelijk voor de bevoegdheden gegeven in die artikelen.
Indien een gemeente is gelegen in een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen treedt het algemeen bestuur van die plusregio voor de toepassing van deze wet in de plaats van de gemeenteraad en treedt het dagelijks bestuur van die regio voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, in de plaats van burgemeester en wethouders.
§ 3. De huisvestingsverordening
De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:
a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte;
b. de uitgifte van bouwkavels, en
c. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
De gemeenteraad stelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 7, 22 of 23, in de huisvestingsverordening regels over:
a. de wijze van aanvragen van vergunningen als bedoeld in die artikelen, en
b. de gegevens die door de aanvrager worden verstrekt bij de aanvraag van een vergunning als bedoeld in die artikelen.
1. Bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame toegelaten instellingen, bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, met woonconsumentenorganisaties en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties.
2. Indien de gemeente niet is gelegen in een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen stemmen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening deze af met de besturen van de overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio waarin de gemeente is gelegen.
HOOFDSTUK 2 DE HUISVESTINGSVERGUNNING
§ 1. Aanwijzing van vergunningplichtige woonruimte
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën goedkope woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
1. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
§ 2. Criteria voor verlening van de huisvestingsvergunning
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7 legt de gemeenteraad in de huisvestingverordening de criteria vast voor de verlening van huisvestingsvergunningen.
1. De gemeenteraad wijst indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 7 in de huisvestingsverordening de categorieën woningzoekenden aan die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen.
2. Voor een huisvestingsvergunning komen slechts in aanmerking woningzoekenden die:
a. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of
b. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf in Nederland hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte in verband met de aard, grootte of prijs van die woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan een daarbij aangewezen gedeelte van de overeenkomstig artikel 10, eerste lid, aangewezen categorieën woningzoekenden.
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden waarvoor de voorziening in de behoefte aan woonruimte dringend noodzakelijk is.
2. De gemeenteraad legt, indien hij toepassing heeft gegeven aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening de criteria vast volgens welke de woningzoekenden, bedoeld in dat lid, worden ingedeeld in urgentiecategorieën.
3. Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten, woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning verlenen alsmede verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 29 behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.
1. Burgemeester en wethouders beslissen over de indeling van woningzoekenden in de urgentiecategorieën, bedoeld in artikel 12, tweede lid. Burgemeester en wethouders kunnen van deze bevoegdheid mandaat verlenen.
2. In de huisvestingsverordening stelt de gemeenteraad regels omtrent de wijze waarop woningzoekenden kunnen verzoeken om indeling in een urgentiecategorie.
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad, indien dat noodzakelijk en geschikt is voor de bestrijding van overlast die de leefbaarheid in wijken of buurten aantast of bedreigt en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, bepalen dat voor voor verhuur bestemde woonruimten in de daarbij aangewezen complexen of straten bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die voldoen aan in die verordening vastgelegde sociale kenmerken.
2. Tot de sociale kenmerken, bedoeld in het eerste lid, kan niet behoren dat de woningzoekende economisch of maatschappelijk aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern gebonden is of dat de woningzoekende voldoet aan de eisen, genoemd in artikel 8, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek.
3. De gemeenteraad bepaalt, indien hij toepassing geeft aan het eerste lid, in de huisvestingsverordening of aan woningzoekenden als bedoeld in dat lid voorrang wordt gegeven boven woningzoekenden als bedoeld in artikel 12, eerste lid.
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad, indien de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad, bepalen dat voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte bij de verlening van huisvestingsvergunningen en bij de uitgifte van bouwkavels voorrang kan worden gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern gebonden zijn.
2. Voor de toepassing van het eerste lid is een woningzoekende:
a. economisch gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij met het oog op de voorziening in het bestaan een redelijk belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, en
b. maatschappelijk gebonden aan de woningmarktregio, de gemeente of de kern indien hij:
1°. een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in die woningmarktregio, die gemeente of die kern te vestigen, of
2°. ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van die woningmarktregio, die gemeente of die kern.
§ 3. Verlening en intrekking van de huisvestingsvergunning
1. Een huisvestingsvergunning wordt verleend indien de aanvrager behoort tot een krachtens artikel 10, eerste lid, aangewezen categorie woningzoekenden en hij voldoet aan het bepaalde in artikel 10, tweede lid.
2. Indien de woonruimte is aangewezen op grond van artikel 11, 12, eerste lid, 14, eerste lid, of 15, eerste lid, kan de huisvestingsvergunning worden geweigerd indien een of meer andere woningzoekenden aan wie op grond van die artikelen voorrang kan worden gegeven in aanmerking wensen te komen voor die woonruimte.
Artikel 16, tweede lid, is met betrekking tot een op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen woonruimte niet van toepassing ten aanzien van:
a. verblijfsgerechtigden die na de verlening van de verblijfsvergunning voor de eerste maal woonruimte zoeken, en
b. woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten.
1. Artikel 16, tweede lid, is met betrekking tot een op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen woonruimte voorts niet van toepassing indien de eigenaar van de woonruimte gedurende een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening vastgestelde termijn die woonruimte vruchteloos heeft aangeboden aan woningzoekenden als bedoeld in dat lid, en:
a. ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en onderafdeling 2 van afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek op die woonruimte van toepassing is, de gevraagde huurprijs niet hoger is dan de voor die woonruimte ingevolge die onderafdeling geldende maximale huurprijsgrens;
b. ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de in onderdeel a genoemde onderafdeling op die woonruimte niet van toepassing is, de gevraagde huurprijs niet hoger is dan redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economisch verkeer voor vergelijkbare woonruimten wordt overeengekomen, en
c. ingeval de woonruimte te koop wordt aangeboden, de koopprijs niet hoger is dan de waarde, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
2. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening een termijn als bedoeld in het eerste lid van ten hoogste dertien weken en stelt regels met betrekking tot de wijze waarop de aanbieding, bedoeld in het eerste lid, dient plaats te vinden. De gemeenteraad kan daarbij regels stellen omtrent de wijze waarop ten genoegen van burgemeester en wethouders moet worden aangetoond dat de aanbieding in overeenstemming met het bij en krachtens de wet bepaalde heeft plaatsgevonden, alsmede met betrekking tot de wijze waarop aan burgemeester en wethouders verslag moet worden uitgebracht over het verloop van de aanbiedingsprocedure.
Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken indien:
a. de vergunninghouder de in die vergunning vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening gestelde termijn in gebruik heeft genomen, of
b. die vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.
Burgemeester en wethouders kunnen van de bevoegdheden krachtens de artikelen 16 tot en met 18 mandaat verlenen aan eigenaren of beheerders van woonruimte voor zover het die woonruimte betreft.
HOOFDSTUK 3 AANBIEDING VAN WOONRUIMTE
In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad regels stellen omtrent de wijze van bekendmaken van het aanbod van de op grond van artikel 7 aangewezen categorieën woonruimte die bestemd zijn voor verhuur.
HOOFDSTUK 4 WIJZIGINGEN IN DE WOONRUIMTEVOORRAAD
§ 1. Aanwijzing vergunningplichtige woonruimte
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
b. met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
1. Het is verboden om een recht op een gebouw dat behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe aangewezen categorie gebouwen zonder vergunning van burgemeester en wethouders te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en vierde lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.
2. Op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Een vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 kan slechts worden aangevraagd door de eigenaar van de woonruimte respectievelijk het gebouw.
§ 2. Criteria voor verlening van de vergunning
De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening regels omtrent de gronden die tot weigering van een vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 kunnen leiden en de voorwaarden en voorschriften die burgemeester en wethouders kunnen verbinden aan een vergunning als bedoeld in die artikelen.
§ 3. Verlening van de vergunning
1. Burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal verlengen met ten hoogste zes weken. Zij maken hun besluit daartoe bekend binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid.
3. Afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel 22 of 23 intrekken indien:
a. de vergunninghouder niet binnen een jaar nadat die vergunning onherroepelijk is geworden is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting, onderscheidenlijk tot inschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten, of
b. die vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.
§ 4. Inschrijving splitsingsakte
Inschrijving in de openbare registers van een akte als bedoeld in artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek vindt alleen plaats indien onder de akte een notariële verklaring is opgenomen dat ten tijde van het verlijden van de akte een vergunning als bedoeld in artikel 23 niet was vereist dan wel onherroepelijk is geworden.
HOOFDSTUK 5 BOVENGEMEENTELIJKE VOORSCHRIFTEN
§ 1. Huisvesting van verblijfsgerechtigden
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de voorziening in de huisvesting van verblijfsgerechtigden in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling.
1. De taakstelling, bedoeld in artikel 29, is de uitkomst, naar boven afgerond op een geheel getal, van de formule:
iG
vg * ––– ,
iN
in welke formule voorstelt:
a. vg: het door Onze Minister van Justitie in de Staatscourant bekendgemaakte totale aantal verblijfsgerechtigden in wier huisvesting in het daarbij aangegeven kalenderhalfjaar naar verwachting voorzien zal moeten worden, welke bekendmaking ten minste dertien weken voor de aanvang van het kalenderhalfjaar geschiedt;
b. iG: het aantal inwoners van de gemeente volgens de door het Centraal bureau voor de statistiek gepubliceerde bevolkingscijfers op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld in onderdeel a, behoort onderscheidenlijk het door gedeputeerde staten op grond van artikel 31, eerste lid, vastgestelde aantal inwoners;
c. iN: het aantal inwoners van Nederland volgens de door het Centraal bureau voor de statistiek gepubliceerde bevolkingscijfers op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld in onderdeel a, behoort.
2. Burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten kunnen gezamenlijk besluiten de taakstelling die voor hun onderscheidenlijke gemeenten volgt uit de formule, genoemd in het eerste lid, te wijzigen, met dien verstande dat de som van de aantallen verblijfsgerechtigden in wier huisvesting na die wijziging in de betrokken gemeenten tezamen dient te worden voorzien niet wijzigt.
1. Gedeputeerde staten van de betrokken provincie of de betrokken provincies stellen het aantal inwoners van een gemeente op de datum, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, vast voor de gemeenten die zijn betrokken bij een wijziging van de gemeentelijke indeling met ingang van 1 januari van het kalenderjaar waartoe het kalenderhalfjaar, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel c, behoort.
2. Bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de aantallen inwoners van de samenstellende delen van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten.
3. Gedeputeerde staten maken het aantal inwoners bekend voor 1 oktober van het in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, laatstbedoelde kalenderjaar.
§ 2. Huisvesting bijzondere groepen
1. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van woningzoekenden worden aangewezen, wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft.
2. Onze Minister kan burgemeester en wethouders een aanwijzing geven met betrekking tot de voorziening in de huisvesting van een of meer personen die behoren tot een krachtens het eerste lid aangewezen categorie indien dat met het oog op de huisvesting van die persoon of personen noodzakelijk is. Alvorens een aanwijzing te geven pleegt Onze Minister overleg met burgemeester en wethouders.
3. Burgemeester en wethouders zijn verplicht aan een aanwijzing gevolg te geven.
4. Onze Minister stelt een regeling als bedoeld in het eerste lid slechts vast indien omstandigheden van bijzondere aard naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven. De regeling geldt voor een daarbij aangegeven periode van ten hoogste twee jaar.
HOOFDSTUK 6 HANDHAVING EN TOEZICHT
§ 1. Bestuursrechtelijke handhaving
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 8, 22 of 23. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan:
a. € 340 voor overtreding van artikel 8, eerste lid, en
b. € 18 500 voor overtreding van artikel 8, tweede lid, 22 of 23.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast Onze Minister daarbij aan te geven gegevens verstrekken. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij die maatregel worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.
1. Indien burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk nalaten uitvoering te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, voorzien gedeputeerde staten in de uitvoering namens burgemeester en wethouders en ten laste van de gemeente.
2. Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente en stellen zij burgemeester en wethouders een termijn, waarbinnen zij alsnog zelf in de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 29, kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste zes maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderhalfjaar waarop die verplichting van toepassing was.
3. Indien gedeputeerde staten geheel of gedeeltelijk nalaten uitvoering te geven aan de verplichting, bedoeld in artikel 29, voorziet Onze Minister in de uitvoering van die verplichting namens gedeputeerde staten en ten laste van de provincie.
4. Alvorens toepassing te geven aan het derde lid pleegt Onze Minister overleg met gedeputeerde staten en stelt hij gedeputeerde staten een termijn, waarbinnen zij alsnog in de uitvoering van die verplichting kunnen voorzien, tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. Het tweede lid is niet van toepassing.
1. Burgemeester en wethouders brengen binnen vier weken na afloop van het kalenderhalfjaar aan gedeputeerde staten verslag uit over de voortgang van de uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 29, met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister van Justitie. Burgemeester en wethouders verstrekken daarbij tevens inzicht in de maatregelen die worden voorbereid of zijn genomen teneinde geheel uitvoering te geven aan de bedoelde verplichting.
2. Gedeputeerde staten brengen binnen acht weken na afloop van het kalenderhalfjaar aan Onze Minister gemotiveerd verslag uit over het al dan niet toepassen van artikel 31 of artikel 38, eerste en tweede lid, met toezending van een afschrift van dat verslag aan Onze Minister van Justitie.
HOOFDSTUK 7 WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN
In de artikelen 267, zesde lid, 268, derde lid, onderdeel c, 269, tweede lid, onderdeel d, 270, eerste lid, en 274, vijfde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt «hoofdstuk II van de Huisvestingswet» vervangen door «hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 20..» en wordt«artikel 7 lid 1 van die wet» vervangen door: artikel 8 van die wet.
1. In artikel 3, eerste lid, van de Leegstandwet vervalt: , niet zijnde woonruimte.
2. Indien het bij geleidende brief van 26 augustus 2008 ingediende voorstel van wet van de leden Ten Hoopen, Slob en Van der Burg tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (Wet kraken en leegstand) (Kamerstukken II 2007/08, 31 560, nr. 2), na tot wet te zijn verheven, in werking treedt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, vervalt het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid, en vervalt in artikel II, onderdeel C, artikel 3, eerste lid, van die wet: , niet zijnde woonruimte.
Artikel 5 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid.
2. In het tweede lid (nieuw), tweede volzin, vervalt: , tenzij het belang daarvan gelegen is in de toepassing van artikel 1, vierde lid, van de Huisvestingswet.
De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «artikel 7, eerste lid, van de Huisvestingswet» vervangen door: artikel 8 van de Huisvestingswet 20...
2. In onderdeel d wordt «artikel 2 van de Huisvestingswet» vervangen door: artikel 4 van de Huisvestingswet 20...
Artikel 8, derde en vierde lid, komt te luiden:
3. De artikelen 8 en 36 van de Huisvestingswet 20.. zijn van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 15 en 16 van de Huisvestingswet 20.. zijn niet van toepassing.
Artikel 9 vervalt.
In artikel 10 wordt «artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet» vervangen door: artikel 3 van de Huisvestingswet 20...
In artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers wordt «artikel 60a, onderdeel a, van de Huisvestingswet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Huisvestingswet 20...
De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdeel c, komt te luiden:
c. huurder: persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard van korte duur is;
In artikel 11, derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Woningwet.
De volgende wetten worden ingetrokken:
a. de wet van 30 maart 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (voorziening in de huisvesting van bepaalde categorieën verblijfsgerechtigden) (Stb. 159);
b. de wet van 14 december 1995 tot wijziging van de Huisvestingswet (provinciale toets toewijzingscriteria voor woonruimte veilig stellen) (Stb. 620);
c. de wet van 1 juli 1998 tot wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving (Stb. 459), en
d. de wet van 2 maart 2005, houdende wijziging van de Huisvestingwet (wijziging bepalingen met betrekking tot de huisvesting van verblijfsgerechtigden) (Stb. 136).
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
1. De Huisvestingswet wordt ingetrokken.
2. Een verordening die berust op de Huisvestingswet vervalt zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Huisvestingswet 20...
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,