Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 maart 2010
In reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de Kiesraad om advies te vragen (zie kamerstuk 32 220/32 221, nr. 5 en de Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2009–2010, nr. 39, blz. 3862) over de wijziging van een tweetal wetten in verband met rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers1, en daarbij het verzoek om in het bijzonder aandacht te schenken aan de grondwettelijke aspecten van beide wetten, berichten wij u dat de Raad om de navolgende redenen van mening is niet op het verzoek in te kunnen gaan.
Allereerst raakt het onderwerp van de adviesaanvraag – het niet overdraagbaar zijn van vergoedingen van politieke ambtsdragers – niet direct een aangelegenheid die het kiesrecht of de verkiezingen betreft, zoals de adviestaak van de Kiesraad wettelijk is omschreven. Vanzelfsprekend betrekt de Raad ook grondwettelijke aspecten in zijn advisering maar alleen voor zover zij een directe relatie onderhouden met zijn wettelijke adviestaak. Daarnaast heeft de Kiesraad geconstateerd dat de Raad van State reeds op 16 februari 2010 een advies inzake beide wetsvoorstellen heeft uitgebracht1. In de huidige constitutionele verhoudingen wil de Kiesraad de volgtijdelijkheid in advisering over grondwettelijke aspecten respecteren.
DE KIESRAAD,
voor deze,
H. R. B. M. Kummeling,
voorzitter
M. Bakker,
secretaris-directeur
Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers (Kamerstuk 32 220) en Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers (Kamerstuk 32 221).