Vastgesteld 13 januari 2010
De algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 2 december 2009 vervolgoverleg gevoerd met minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Albayrak van Justitie over:
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 2 juli 2009 over de evaluatie van de Wet inburgering in het buitenland (32 005, nr. 1);
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 2 oktober 2009 over de kabinetsaanpak huwelijks- en gezinsmigratie (32 175, nr. 1);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 21 oktober 2009 over de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam over de Wet inburgering in het buitenland (32 005, nr. 2);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 16 november 2009 over de huwelijksleeftijd (32 175, nr. 3);
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 17 november 2009 met de monitorrapportage Wet inburgering in het buitenland (32 005, nr. 3);
– de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie d.d. 24 november 2009 met de antwoorden op openstaande vragen uit het AO Huwelijksen gezinsmigratie van 18 november 2009 (32 175, nr. 4).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,
Van Gent
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie,
Van der Leeden
Voorzitter: Dijsselbloem
Griffier: Van der Leeden
Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Dijsselbloem, De Krom en Van Toorenburg,
en minister Van der Laan voor Wonen, Wijken en Integratie en staatssecretaris Albayrak van Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet allen welkom. Aan de orde is de tweede termijn van het algemeen overleg over huwelijksmigratie.
De heer De Krom (VVD): Voorzitter. Ten eerste dank ik het kabinet voor de brief van 23 november. Aan het einde van het overleg spraken wij af dat de resterende vragen schriftelijk beantwoord zouden worden. Mijn complimenten voor de snelle wijze waarop dat is gebeurd. Ik moet zeggen dat mij dat eigenlijk wel goed bevalt, want de vragen zijn omstandig beantwoord. Dit betekent uiteraard niet dat ik het met alles eens ben.
Ik zal een paar punten noemen. Bij het antwoord op vraag 2 valt het mij op dat er bij het kabinet kennelijk ruimte is om te praten over het aanpassen of wijzigen van internationale verdragen. Dat heb ik nog niet eerder zo expliciet opgevangen, maar dat heb ik er in ieder geval uit afgeleid. Het kabinet zegt: «Bepaalde maatregelen, zoals het stellen van een opleidingseis aan een partner of referent voor de komst van de partner naar Nederland, kunnen nog niet worden gerealiseerd.» Dat begrijp ik, maar mijn vraag aan het kabinet is: wil het kabinet dat dan wel? Dat is toch de vraag waarmee het zou moeten beginnen? Als je zegt daar eigenlijk wel voor te voelen, is de volgende vraag: welke juridische barrières zijn er dan en hoe zou je die moeten aanpakken?
Inzake het antwoord op vraag 3 is het volgende al vaker aan de orde gekomen: in hoeverre werken internationale verdragen door in het nationale recht? Daarop doelde mijn vraag. De VVD-fractie heeft tot tweemaal toe gezegd het interessant te vinden om daar eens een uitgebreide studie naar te doen. Ik vind dat heel relevant, omdat de doorwerking van internationale regelgeving in nationale rechtsstelsels per land sterk kan verschillen. Ik wijs in deze op het Bundesverfassungsgericht in Duitsland, en op het feit dat Denemarken voor een aantal bepalingen een opt-out bedongen heeft. Ik geef nogmaals aan dat ik het, inzake de doorwerking van internationale regels in nationale rechtsstelsels, interessant zou vinden om daarvan een rechtsvergelijking te maken. Helaas is dat er nog niet van gekomen. Ik leg deze vraag nog een keer bij het kabinet neer omdat het mij essentieel lijkt om dat een keer goed te doen.
In het antwoord op vraag 4, inzake de uitzonderingspositie die Denemarken binnen de EU bedongen heeft, ook met betrekking tot de richtlijn gezinshereniging, zegt het kabinet dat dit voor Nederland niet mogelijk is, maar ook niet wenselijk. Dat dit niet mogelijk is, neem ik dan maar aan, maar er zijn andere zaken die het parlement nu in ieder geval wel kan inzetten. Ik bedoel natuurlijk de noodremprocedure die wij nu tot onze beschikking hebben. Het initiatief daarvoor ligt uiteraard bij het parlement, en niet bij het kabinet. De VVD-fractie zal niet aarzelen daar gebruik van te maken, en ook te bekijken hoe het in de praktijk werkt als er zaken zijn waarvan wij vinden dat die op Europees niveau niet of juist wel zouden moeten gebeuren. Wij zien ernaar uit om dat in specifieke gevallen inderdaad toe te passen. Het kabinet noemt deze in de brief niet, maar bij het Verdrag van Lissabon is er wel degelijk sprake van nieuwe instrumenten.
Vraag 6 ging over het beslag van oudere immigranten op sociale voorzieningen. Uit het antwoord leid ik af dat er geen overzicht komt voor het einde van het jaar, maar dat het wel in voorbereiding is. Een dergelijk onderzoek is complex en kost daardoor tijd, aldus de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. Dat begrijp ik wel, maar ik dring in dezen toch aan op het maken van zo veel mogelijk haast. Overigens wordt er geen antwoord gegeven op de vraag. De kern daarvan was namelijk: in hoeverre vindt het kabinet het aanvaardbaar? Misschien kan het kabinet daar nog iets over zeggen.
Van het antwoord op vraag 10 kan ik alleen maar zeggen dat dit mij niet overtuigt. Dat zal de minister niet verbazen.
Inzake repeteerhuwelijken was de vraag aan het kabinet om alsnog te reageren op de suggestie van de VVD-fractie om het aantal buitenlandse huwelijken te beperken tot één. Het antwoord van het kabinet is: dat kan niet, want dat is in strijd met artikel 8 EVRM. Ook hier stel ik de vraag: vindt het kabinet het wenselijk? Ik denk dat ik het antwoord wel weet, maar ik vraag het toch, daar dit de essentie van de schriftelijk gestelde vraag was.
Vraag 12 ging over selectie binnen en buiten de poort. Het kabinet antwoordt dat de selectie buiten de poort al plaatsvindt. Dat staat bovenaan op pagina 7. Volgens mij is dat niet zo. We hebben het nu zo geregeld dat mensen binnenkomen en dan pas aan hun inburgering gaan beginnen. Ja, er is een toets buitenland, maar dat is een andere toets met veel lagere eisen dan de inburgeringstoets in Nederland. De minister kan dat, volgens mij, daarom zo niet stellen, want een selectie binnen de poort eindigt niet, althans nog niet, in het verlies van een verblijfsvergunning als men niet voldoet aan de eisen van de Wet inburgering. Mijn vraag staat derhalve nog recht overeind.
Vraag 13 handelde over de termijn voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfstitel. In Denemarken is die zeven jaar, en wat voor effecten heeft dat daar? Er staat een heel verhaal, maar volgens mij is dat geen antwoord op de vraag. Die was: kunt de minister de positieve en negatieve effecten van dit Deense beleid in kaart brengen? Kan het kabinet dat antwoord alsnog geven?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik vervang collega Sterk, die ziek is. Het is voor mij een eer haar te vervangen, want ik heb wel iets met dit thema. Ik ben zeer content met de manier waarop het wordt aangepakt. Op heel veel terreinen is dit een versteviging en concretisering van beleid, en de oplossingen worden in een goede richting gezocht. Het is een mooie uitwerking van deze programmaminister; op dit dossier zie je écht op welke manier een programmaminister kan functioneren, samen met zowel de staatssecretaris van Justitie als de minister van Justitie, als onderdelen bij Sociale Zaken. Dat is de manier die wij voor ogen hadden en daarom is dit zeer plezierig om te zien. In de komende tijd zullen veel dingen nog verder uitgewerkt worden. Op dit moment heb ik maar één vraag, en wel ten aanzien van de neef-nichthuwelijken. Over de aanpak daarvan is nog te weinig concreet en te weinig begrijpelijk. Dit is mijn enige vraag en daarbij voeg ik de complimenten voor de wijze waarop dit thema – terecht, want het is een noodzakelijk thema – daadwerkelijk wordt opgepakt.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden, zowel in eerste termijn als schriftelijk. Het is toch goed om nog een tweede termijn te hebben, al was het maar om vast te stellen dat wat wij hier doen buitengewoon belangrijk is in het kader van de integratieambitie die wij met elkaar hebben. In onze ogen is de aanhoudende huwelijksmigratie een blijvende rem op integratie. Daarom vinden wij het zeer legitiem om vooraf eisen te stellen aan de huwelijksmigrant. Om die reden steunen wij dan ook de maatregelen ten aanzien van het inburgeringsexamen buitenland, namelijk het hogere niveau en daaraan gekoppeld een alfabetiseringstoets. Dit was een oud voorstel van de Partij van de Arbeid. Ons doel is om de kansen voor de huwelijksmigrant op een zelfstandig bestaan, en dus op een geslaagde integratie, te verhogen. Daar gaat het ons om.
Huwelijksdwang wordt aangepakt; daarover is gisteren een motie aangenomen, maar daarover spreken wij apart. Ik sluit mij aan bij de vragen van mevrouw Van Toorenburg over de handhaafbaarheid van het verbod op neef-nichthuwelijken. In principe steunen wij dat besluit, maar de gestelde vragen inzake de handhaafbaarheid zijn nog niet afdoende beantwoord. Graag daarop een reactie.
In mijn eerste termijn heb ik een negatieve opmerking gemaakt over de nieuwe opdracht voor het onderwijs, die ook in dit dossier weer naar boven kwam: het onderwijs moest aandacht gaan besteden aan gendereducatie, aldus de term in de stukken. Ik ben er buitengewoon alert op dat wij niet in elk dossier weer een nieuwe opdracht bij het onderwijs neerleggen en ik verzoek de minister dat voornemen te laten varen.
Inzake de verhoogde inkomensgrens: ten tijde van het vorige kabinet is, onder minister Verdonk, de inkomensgrens verhoogd. Een onderhoudsplicht is prima, maar een verdere verhoging van de inkomensgrens hebben wij nooit gesteund. Ik heb daar in eerste termijn over gesproken en ik geloof dat de minister daarvan gezegd heeft dat er toch aan vastgehouden wordt. De staatssecretaris heeft gezegd dat het in ieder geval een negatief effect heeft; sommige jongeren breken hun studie af om te gaan werken dan wel meer te gaan werken, om zo op korte termijn aan die verhoogde eis te kunnen voldoen. Ik zie geen enkel positief effect van de verhoogde inkomensgrens. Ja, het leidt tot uitstel van overkomst van de partner, maar dat effect werd ook al rechtstreeks bereikt door het simpelweg verhogen van de leeftijd. Ik verzoek het kabinet om terug te gaan naar de oude onderhoudsplicht, die legitiem en hoog genoeg was.
Ik ben zeer content over de reactie van de staatssecretaris inzake de zelfstandige verblijfsvergunning na drie jaar. Wij hebben hier lang voor gestreden. Op deze manier wordt de afhankelijkheid van vrouwen verkort en dat moet vooral zo blijven.
De minister heeft aangegeven dat de oefenpakketten uitgebreid worden en dat de samenwerking met buitenlandse instituten verstevigd wordt. Dat is prima. De staatssecretaris gaat kritischer kijken naar repeteerhuwelijken wanneer er een contra-indicatie is, etc.
Er volgt nog een WODC-onderzoek naar de Belgiëroute. Zolang wij op Europees niveau niet tot afspraken komen over gezamenlijke inburgeringseisen en toelatingseisen, zal die Belgiëroute blijven bestaan. Ook de heer Fritsma van de PVV had nog niet het begin van een antwoord op de vraag hoe we die route zouden kunnen afsluiten. Hetzelfde geldt naar mijn inschatting voor de zelfstandige huisvestingseis. Ik zie niet in hoe wij die kunnen stellen in het licht van wat passende huisvesting zou kunnen zijn. Ook die discussie hebben wij eerder gevoerd. We gaan het nu nog een keer bekijken, maar ik verwacht daar niet veel van. Tot slot een opmerking over de leeftijdsonafhankelijke leerplicht. Volgens ons is dat een buitengewoon interessant concept, dat een veel bredere betekenis kan krijgen dan alleen de koppeling aan integratie. Wij blijven hierbij de opmerking maken dat het moet gaan om een leerplicht en niet om een slaagplicht. Dus: geen verplichting om te slagen, met alle daaraan gekoppelde sancties, op een vooraf vastgesteld niveau. En sluit vooral aan bij de huidige systematiek van de leerplicht.
Minister Van der Laan: Voorzitter. Ik begin, maar verreweg de meeste vragen zijn gericht aan staatssecretaris Albayrak. Ik dank de Kamer voor de opmerkingen. Ik moest wel even grinniken: afgesproken was dat de vragen die waren blijven liggen, op schrift gemarkeerd konden worden en dan snel beantwoord zouden worden. Er is toch een aantal vragen genoteerd als zijnde «blijven liggen» waarvan ik me niet kon herinneren dat die ooit gesteld waren. Laten we maar zeggen dat dit de communicatie in elk geval verbetert, en moge dat het understatement van de dag zijn. Ik vond het goede vragen en heb ze met plezier beantwoord, maar een volgende keer moeten we duidelijker zijn in de afspraken.
De heer De Krom (VVD): Er was in het debat heel weinig ruimte om op zaken in te gaan, vandaar.
Minister Van der Laan: Zeker, en dat lot treft ons vaker.
De voorzitter: Soms ontstaan ook nieuwe vragen gedurende het debat.
Minister Van der Laan: Niemand heeft daar schuld aan en we proberen het zo goed mogelijk op te lossen.
Ik dank de heer De Krom voor de complimenten inzake de beantwoording, ik vind dat de ambtenaren van Justitie en van WWI er inderdaad heel snel aan gewerkt hebben en het is fijn dat hij dat ook ziet en zegt.
Inzake de ruimte voor het wijzigen van verdragen ligt een aspect op mijn terrein en dat betreft de volgende fase van de harmonisatie van de richtlijn gezinshereniging, ook met betrekking tot de opleidingseisen. Daarbij willen wij, in de onderhandelingen vanuit de inburgering, wel degelijk bekijken of we de in de brief geschetste oprekkingen kunnen krijgen. Staatssecretaris Albayrak zal op vele aspecten ingaan, maar voor het kabinet als zodanig is aanpassing van het EVRM in elk geval nooit een beoogd doel geweest.
De heer De Krom stelde een vraag over de aanvaardbaarheid van het beslag dat ouderen van 65+ zouden leggen op de Nederlandse samenleving als zij door hun kinderen naar Nederland gehaald worden. De staatssecretaris van Justitie wordt in het antwoord verkeerd geciteerd en zal daarop ingaan.
De wenselijkheid inzake repeteerhuwelijken heeft een integratieaspect, maar dat is bij collega Albayrak in goede handen.
Ik kom op het punt van de heer De Krom over de eis van het examen in het buitenland. Als men dat in het buitenland al naar het niveau zou trekken van het inburgeringsexamen hier, dan vindt het kabinet dat er een veel te hoge drempel wordt opgeworpen om nog van recht op gezinshereniging te kunnen spreken. We hebben het over een heel intensieve cursus met vele honderden uren studie. We weten niet zo goed hoe we dat zouden kunnen faciliteren in het buitenland, terwijl dat een onderdeel is van ons systeem. Er zal dus altijd een verschil zijn tussen de eisen van het examen inburgering in het buitenland en het examen hier. We kunnen met de VVD natuurlijk discussiëren over hoe ver dat verschil mag gaan. De inzet van het kabinet is in elk geval om het examen wel zwaarder te maken door de toevoeging van de schriftelijke toets en de verhoging naar het niveau A1. Volgens ons wordt het dan reëler, maar we willen het inderdaad niet gelijktrekken. Dat vinden wij een te vergaande eis.
Ik speel het compliment van mevrouw Van Toorenburg graag naar haar terug. Zij en de heer Dijsselbloem hebben mij meer dan een jaar geleden met een motie op het eerste spoor gezet in dit verband. Ik herinner mij dat het een zeer uitvoerige motie was. Er werden heel precieze vragen gesteld over gezinsmigratie en voorbeelden gegeven die zo al overtuigden dat er een keer iets aan moest gebeuren. Daaruit is het nodige voortgevloeid: proberen op te letten wat er gebeurt, het goed in de gaten houden van de cijfers. Daarom verdient mevrouw Van Toorenburg dit compliment terug, alsook de heer Dijsselbloem, want ik wil niets claimen wat mij niet toekomt. Het is een rem op integratie. Dat is een van de twee grote motieven: het voorkomen van zich herhalende achterstanden en goed in het oog hebben wat we zien gebeuren op het gebied van huwelijksdwang. Beide zijn zeer nadelig voor de integratie en gelukkig acteren wij daar nu.
Ik zal nog antwoorden op de vraag naar de gendereducatie. De toezegging daar naar te willen kijken, is niet nieuw; in het AO van 1 juli van de minister van Onderwijs en de staatssecretaris van VWS is toegezegd om thema’s als seksuele weerbaarheid en diversiteit op te nemen in de kerndoelen 34 en 43. De bewindslieden hebben daarover op 11 november een brief gestuurd aan de Kamer waarin wordt aangegeven dat gekozen is voor een bottum-up interventie, wat dat ook precies mag zijn. Het gaat niet om compleet nieuwe onderwijsdoelen of aanpassing van de leerdoelen. Dit ter geruststelling van de heer Dijsselbloem.
Als gesproken wordt over verhoging van de inkomensgrens, wordt waarschijnlijk de oude verhoging bedoeld, van 100% naar 120%, want wij stellen nu geen nieuwe inkomensgrenzen voor. Het zou een verkeerd signaal zijn om nu te zeggen: we weten niet wiskundig zeker dat dit een bijdrage heeft geleverd, dus dat verlagen we naar 100%. Ik weet niet of de heer Dijsselbloem dat voorstelt. Ik heb hem altijd zo verstaan dat hij meer hecht aan het verhogen van opleidingseisen en dat ook zuiverder vindt. Dat hebben wij in deze voorstellen gedaan en wij verhogen de inkomenseis niet verder. Er is echter ook geen enkele reden om deze te verlagen. Dat is dan misschien het enige wat ons op dat punt nog verdeeld houdt.
Zonder daar heel goed over nagedacht te hebben ben ik het, inzake de leeftijdsonafhankelijke leerplicht en geen slaagplicht, intuïtief wel eens met de heer Dijsselbloem. Ik zie de handhavingsproblemen niet graag voor me als we er een slaagplicht van zouden maken. Ik vind het hebben van die intuïtie al voldoende, en het lijkt mij dan ook dat we zouden doorslaan als het een slaagplicht wordt. Het is nimmer zo besproken, maar ik moet daar natuurlijk met de collega’s nog over doorpraten. Bovendien zitten we helemaal aan het begin van het ontwikkelen van zo’n leeftijdsonafhankelijke leerplicht, en aan het begin van dat traject is dit mijn insteek.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Wat is in de ogen van de minister het positieve effect van de verhoogde inkomensgrens? Wij hebben natuurlijk niet voor niets geëvalueerd om te bekijken of deze maatregelen het beoogde effect hebben gehad. Hadden ze een toegevoegde waarde? Mijn conclusie uit de evaluatie is dat het geen toegevoegde waarde had.
Minister Van der Laan: Het is onbeleefd om een vraag met een wedervraag te beantwoorden, maar ik heb niet uit de evaluatie opgemaakt dat het verkeerd heeft gewerkt, niet in die zin dat wordt aanbevolen het te veranderen.
De heer Dijsselbloem (PvdA): Behalve dan dat een opvallend punt in de evaluatie is dat de verhoogde inkomensgrens ertoe leidt dat jongvolwassenen beslissingen gaan nemen om op korte termijn hun inkomen te verhogen, terwijl die op langere termijn hun integratie niet bevorderen.
Minister Van der Laan: Dat heb ik gelezen, maar dat werd niet vertaald in een aanbeveling om dat te veranderen. De importantie van dit aspect is bij mij minder zwaar doorgekomen dan bij u. Het is nogal een bevochten aangelegenheid. U was er in het verleden niet voor, geloof ik. Er zou afbreuk gedaan worden aan het signaal van de brief als wij dit ter discussie hadden gesteld. Overigens verwacht ik van staatssecretaris Albayrak een nog veel deskundiger verdediging van dit aspect dan die ik heb gegeven.
Staatssecretaris Albayrak: Voorzitter. Ik zal naadloos aansluiten op de minister voor WWI.
De heer De Krom ziet in de antwoorden op de vragen dat het kabinet ruimte zou willen nemen om verdragen aan te passen. Er staat vrij expliciet dat een aanpassing van het EVRM niet aan de orde is. Het standpunt van dit kabinet over mensenrechtenverdragen is bekend: het is een basis onder onze beschaving en we willen graag dat andere landen ook naar die standaarden toe bewegen. Het zou de wereld op zijn kop zijn als wij bij de minste weerstand zelf die mensenrechten ter discussie gaan stellen. Die route zal dit kabinet nooit gaan. Dat hoeft ook niet, omdat die verdragen, zoals het EVRM, ons niet in de weg staan om migratiebeleid te voeren. De laag daartussen zijn de Europese richtlijnen, waar de minister ook al iets over gezegd heeft. Daar nemen wij maximaal de kans om het Nederlandse belang een plek te geven. Ook bij richtlijnen die we eerder vastgesteld hebben, zoals onder het vorige kabinet, waar de partij van de heer De Krom in zat, de richtlijn voor gezinshereniging en de richtlijn vrij verkeer, ijveren wij er juist voor om ten voordele van Nederland een aantal aanpassingen voor elkaar te krijgen. Inzake de richtlijn vrij verkeer gaat het bijvoorbeeld heel specifiek over de aanpak van veelplegers. Onderdanen van Europese landen willen wij eerder ongewenst verklaren en uitzetten. Waar het gezinshereniging betreft zijn er vele voorbeelden van deze inspanning, zoals blijkt uit de brief.
De heer De Krom (VVD): Ik noem een voorbeeld waarover ik me zeer ongerust maak. Dit raakt aan artikel 3 EVRM, dat bescherming biedt aan diegenen die veroordeeld zijn voor een misdrijf of wat dan ook, daarna ongewenst verklaard worden maar niet teruggestuurd kunnen worden naar het land van herkomst omdat zij daar gevaar lopen. Ik kan mij daar van alles bij voorstellen, maar de praktische uitwerking ervan is – althans, ik krijg die signalen vanuit deskundige hoek – dat Europa als gevolg van zo’n bepaling een thuishaven dreigt te worden voor terroristen, bijvoorbeeld uit het Midden-Oosten. Die worden door dit artikel in feite beschermd. Dat is nooit de bedoeling geweest, maar het gebeurt wel. In zijn praktische en juridische uitwerking schiet zo’n artikel het doel waarvoor het oorspronkelijk was bedoeld voorbij. Ik voorspel dat deze discussie vroeger of later toch gaat komen.
Staatssecretaris Albayrak: Die discussie mag ook komen, want het is een andere discussie. Die gaat niet over de vraag of wij nog steeds achter het principe staan dat je, als beschaafd land, mensen niet terugstuurt naar landen waar ze gedood of gemarteld zullen worden. Ik mag hopen dat ook de VVD die lijn nog steeds onderschrijft. Maar wij kunnen het uitgebreid en op elk gewenst moment hebben over de consequenties voor Nederland en andere landen in de Europese Unie.
Als het gaat om de consequenties van artikel 3 EVRM weet de Kamer dat het de lijn van Nederland is om in eerste instantie te proberen misdadigers in Nederland te vervolgen en te berechten. Daarin zijn we een heel eind opgeschoten met het Internationaal Strafhof. We hebben met de Kamer het 1F-debat gevoerd en er zijn ook mogelijkheden om resultaten te boeken. Het feit dat mensen niet teruggestuurd worden betekent in deze gevallen niet dat ze een verblijfsvergunning krijgen. Hun wordt gevraagd te vertrekken naar een ander land en in sommige gevallen gebeurt dat ook. 1F’ers die in Nederland ongewenst verklaard zijn en niet uitgezet kunnen worden, geven wij nog steeds geen vergunning. Dat leidt soms tot demonstraties hier op het Plein, door mensen die vinden dat dit na tien, vijftien jaar situaties oplevert waarbij je wel moet berusten in verblijf. Die stap heeft het kabinet bewust niet willen zetten.
Een andere weg die we regelmatig bewandelen is het vragen van diplomatieke garanties, assurances, opdat we mensen wel kunnen uitzetten. In dezen kunnen we samenwerken met de wat betrouwbaarder landen. We moeten ervan op aan kunnen dat, wanneer men zegt dat mensen niet gevangen gezet zullen worden, niet de doodstraf zullen krijgen en niet gemarteld worden, dit zo is. In die zaken kunnen we alsnog tot uitzetting overgaan.
De doorwerking van internationale verdragen in het nationale rechtsstelsel is een kwestie van de opbouw van ons staatsrecht, met alle goede redenen die daarvoor te geven zijn. De internationale rechtsorde is een hogere rechtsorde, waarvoor de nationale regels moeten wijken als er internationale afspraken bestaan. Dat is een uitgangspunt waarmee onder andere het mensenrechtenbeleid in onze wet- en regelgeving doorwerking vindt. Artikel 8 EVRM is zo’n internationale bepaling. Ik zeg nogmaals dat dit ons er dus niet van weerhoudt om gezinsmigratiebeleid te voeren, maar het kan binnen het kader van dit beleid wel betekenen dat voor het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in incidentele gevallen een individueel belang zwaarder geacht wordt dan het algemene belang.
De heer De Krom (VVD): Dat is mij bekend, maar mijn punt is telkens weer dat de doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsstelsels binnen Europa sterk verschilt. Daarmee verschilt dus ook per land hoe bijvoorbeeld EVRM-bepalingen hun uitwerking hebben in de jurisprudentie. Ik vind het uitermate relevant om te weten hoe dat in de rest van Europa verschilt ten aanzien van ons rechtsstelsel. Wij hebben daar onvoldoende oog voor, en het is al de derde keer dat ik dit zeg.
Staatssecretaris Albayrak: Er is misschien sprake van een misverstand bij de heer De Krom. Als er door het Europese Hof uitspraken gedaan worden inzake de rechten van de mens, gelden die in gelijke mate voor alle landen. De opvolging van deze jurisprudentie is vaak ook gelijk in alle landen, en het zijn rechtsmiddelen jegens landen die zich er niet aan houden. Het Hof maakt daar regelmatig gebruik van. Daarnaast is er de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Dat heeft bij uitstek die harmoniserende werking, zoals we hebben gezien bij artikel 15C van de Kwalificatierichtlijn. Ik denk daarom dat het in de praktijk wel meevalt; dat juist de Nederlandse wens om meer te harmoniseren erop gericht is te zorgen dat alle Europese lidstaten zich niet alleen houden aan de regels die we afspreken, maar ook aan de jurisprudentie van beide gerechtshoven.
Inzake de noodrem van het Europees Parlement suggereerde de heer De Krom bijna dat wij dat willens en wetens uit de brief hebben weggelaten, maar er was niet naar gevraagd. De heer De Krom zei iets in de trant van: terwijl er meer wegen zijn die tot hetzelfde resultaat kunnen leiden, heeft de regering dat niet vermeld. Er is dus niet naar gevraagd. Sterker nog: ik ben er zelf een groot voorstander van dat de parlementaire democratie op Europese besluitvorming wordt uitgebreid. Ik hoop werkelijk dat de Tweede Kamer en het Europees Parlement een nauwere samenwerking zullen zoeken om met die een-tweetjes de nationale agenda beter te kunnen bedienen. Want voor een deel komt Lissabon met rechten voor nationale parlementen, maar het allerbelangrijkste is de codecisie van het Europees Parlement. Daarmee is een factor van invloed gecreëerd, met name als het gaat om juridische Europese instrumenten.
De heer De Krom vraagt inzake het ouderenbeleid of wij het aanvaardbaar vinden als er een groot beroep gedaan zou worden op de algemene middelen door ouderen die zijn toegelaten. Om die vraag te kunnen beantwoorden moet eerst het resultaat van het onderzoek er zijn. Dat is een oprecht onderzoek dat wij samen met Sociale Zaken moeten doen. Overigens vind ik deze discussie inmiddels behoorlijk theoretisch worden, gezien de aantallen waar het hier om gaat. De eisen zijn al aangescherpt: ouders die aangetoond behoeftig zijn, oud zijn en niemand in het land van herkomst hebben die voor hen kan zorgen, moeten bij de kinderen in gaan wonen. Dat is een extra eis die we gaan stellen, waardoor de kans op een beroep op de woningmarkt dan wel op sociale zekerheid afneemt. Ik denk dat het goed is om over een langere termijn in beeld te brengen hoeveel ouderen wel of niet een beroep doen op sociale zekerheid. Er is gesproken van enkele tientallen, ongeveer 80 in de afgelopen twee jaar. Dat onderzoek gaan we ook zo snel mogelijk doen, maar omdat het interdepartementaal is krijgen we dat voor de kerst niet voor elkaar.
De heer De Krom vraagt inzake de repeteerhuwelijken wederom naar wat het kabinet wenselijk vindt. In eerste termijn heb ik daar al uitgebreid op geantwoord: nee, het is niet wenselijk als het gaat om mensen die systematisch vrouwen naar Nederland halen om hen te onderdrukken, die systematisch frauderen, die misbruik maken, liegen en bedriegen. Dat is evident. Wat mij betreft is het wenselijk en het moet altijd mogelijk zijn dat iemand vandaag verliefd wordt op een Belg, daarmee gaat samenwonen in Nederland, en vervolgens over vijf jaar verliefd wordt op een Braziliaan en wederom kiest voor domicilie in Nederland. We kunnen de veel grotere groep, die geheel legitiem gebruikmaakt van de toelatingsregels, met rust laten zonder dat dit afdoet aan heel gerichte bestrijding van de verschijnselen die we in Nederland niet willen. Daarover gaat deze brief nu juist, alsook de brief over openbare orde, waarin wij wederom een aantal maatregelen uiteen hebben gezet om fraude en misbruik te bestrijden.
De heer De Krom vraagt naar de positieve en negatieve effecten van wat er gebeurt in Denemarken. Ik heb er niet zoveel behoefte aan dat in beeld te brengen, want binnen de Europese Unie zijn nog veel meer landen te vinden die een veel soepeler toelatingsbeleid hebben dan Denemarken en Nederland. Dan zou ik ook daarvoor de voor- en nadelen in beeld moeten brengen en dat voegt voor mij niet zoveel toe. Wij zien eigen en eigenstandige nationale redenen om niet te kiezen voor een langere termijn van een afhankelijke verblijfsvergunning. Inderdaad is er in de vorige kabinetsperiode, onder andere door een zeer nauwe samenwerking van de partijen hier aanwezig, VVD, PvdA en CDA, voor geijverd om de emancipatie en de positie van de vrouwen te verstevigen. Dit onder andere door hen een zelfstandige vergunning te geven zo snel als dat kan. Ik vind het risicovol om daar nu op terug te komen, gezien de weg die we gekozen hebben om deze vrouwen te beschermen.
Mevrouw Van Toorenburg noemt de neef-nichthuwelijken. Wij hebben toegezegd dat we bij de uitwerking en het tijdpad van de maatregelen van deze brief, ook de nadere uitwerking van de neef-nichthuwelijken naar de Kamer zullen sturen. Het is vervolgens aan de Kamer om te beoordelen of dat voldoende uitgewerkt, geloofwaardig en handhaafbaar is. Het betreft deels nationaal recht en deels internationaal privaatrecht, maar dat zal in de uitwerking staan.
De opmerkingen van de heer Dijsselbloem waren eigenlijk meer van concluderende aard, zoals dat in feite ook hoort. Er was in elk geval ook nog een vraag aan mijn adres over de inkomensgrens en de 120%-grens. De conclusies van het WODC zijn in dezen heel voorzichtig: we zien een aantal ontwikkelingen die eigenlijk nog niet goed te duiden en te onderbouwen zijn. Er is bijvoorbeeld het positieve effect van het totaal aan maatregelen inzake een hogere arbeidsparticipatie. Van deze hogere inkomensgrens ziet men een begin van het bewijs dat er jongeren zijn die eerder stoppen met hun opleiding om aan de inkomenseis te kunnen voldoen. Daarbij zegt het WODC ook dat de tijd die men had om terug te blikken eigenlijk te kort is om hier ál te stevige uitspraken over te doen. Ik wil de commissie voorstellen dit nog even vast te houden. In een volgende monitor zullen we dit punt specifiek meenemen en zullen we wederom vragen om de effecten in beeld te brengen, samen met meer onderbouwing van die voorzichtige stelling. Op basis daarvan kunnen we dan met wat meer zekerheid conclusies trekken. Dat geldt op dit moment eigenlijk voor alle conclusies van het WODC. Ik denk dat het tijdstip van deze evaluatie het gebrek geweest is. De tijd dat ermee gewerkt is, is betrekkelijk kort.
Mevrouw Van Toorenburg verwijst naar het WODC-onderzoek inzake de Europaroute, de Belgiëroute. Ik heb zelf inmiddels de eerste resultaten gezien en we werken hard aan de kabinetsreactie. Mijn toezegging was om die voor het kerstreces naar de Kamer te sturen en dat zal ik zeker gaan halen. Een dezer weken kan de commissie dat onderzoek derhalve tegemoetzien.
De voorzitter: Ik noteer de toezeggingen:
– De Kamer wordt in december geïnformeerd over de planning van de kabinetsaanpak huwelijks- en gezinsmigratie. Het gaat zowel om de daarin genoemde, aangekondigde onderzoeken als om maatregelen, wetgeving en degelijke.
– De Kamer wordt nader geïnformeerd over het opleidingsniveau van buitenlandse partners in het kader van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht, plus aan welk niveau moet worden voldaan. De voorstellen komen van de minister van SZW.
– De resultaten van het WODC- en het IND-onderzoek naar oneigenlijk gebruik/misbruik van de Belgiëroute komen voor het kerstreces naar de Kamer.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), De Krom (VVD), Algra (CDA), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD) en Fritsma (PVV).
Plv. leden: Dibi (GroenLinks), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Haverkamp (CDA), Bilder (CDA), Pechtold (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Blanksma-van der Heuvel (CDA), Meeuwis (VVD), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (ChristenUnie), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Haersma Buma (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Bosma (PVV) en Karabulut (SP).
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (ChristenUnie).