Ontvangen 3 februari 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel D worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Da. Het opschrift van hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 3, komt te luiden:
§ 3 Uitzondering en uitbreiding premieplicht
Db. Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 21a Premieplicht WIA tijdens levensloopverlof
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt in afwijking in zoverre van artikel 8, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen mede als werknemer in de zin van de Wet werk en inkomen beschouwd degene die levensloopverlof geniet in het kader van de toepassing van de levensloopregeling, bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964.
b. Na onderdeel K wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ka. Artikel 44, zesde lid, vervalt.
c. Het in onderdeel L, onder 2, opgenomen artikel 59, zevende lid (nieuw), van de Wet financiering sociale verzekeringen komt te luiden:
7. In afwijking van de artikelen 25, 30 en 34, eerste lid, en met overeenkomstige toepassing van artikel 13bis, zestiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, is de premie door de werknemer verschuldigd in de gevallen, bedoeld in artikel 13bis, zestiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
d. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ma. Artikel 74, derde lid, vervalt.
e. Onderdeel S komt te luiden:
S. In artikel 108, eerste lid, onderdeel f, wordt «of vergoedingen als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet,.
f. Onderdeel T, onder 1, komt te luiden:
1. In onderdeel f wordt «of vergoedingen als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet,.
g. Onderdeel U, onder 1, komt te luiden:
1. In onderdeel a wordt «of vergoedingen als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet,.
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel B wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel j» en wordt «i. de bijdrage» vervangen door: k. de bijdrage.
b. In het in onderdeel D opgenomen artikel 42 van de Zorgverzekeringswet vervalt in de aanhef van het eerste lid «of waarover hij in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen premie verschuldigd is,».
c. Onderdeel F komt te luiden:
F. Artikel 44 vervalt.
d. Het in onderdeel L opgenomen artikel 57 van de Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «, die deze persoon zonder toepassing van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, verschuldigd zou zijn».
2. In het derde lid wordt «tweede en derde lid» vervangen door: tweede, derde en vierde lid.
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A. Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Een in Nederland gevestigd onderdeel van een concern waartoe ook een onderdeel behoort dat op grond van het derde lid, onderdeel b, als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt, kan op gezamenlijk verzoek van deze concernonderdelen, in afwijking in zoverre van het eerste, tweede en derde lid, door de inspecteur, die daarbij voorwaarden kan stellen, worden aangewezen als inhoudingsplichtige voor een of meer personen die bij het niet in Nederland gevestigde concernonderdeel in dienst zijn. De aanwijzing en de daarbij gestelde voorwaarden kunnen, al dan niet op verzoek, worden gewijzigd of ingetrokken. Aanwijzing, wijziging of intrekking vinden plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
b. Onderdeel J komt te luiden:
J. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verlaagd met € 125.
2. Het in het tweede lid, onderdeel c, genoemde percentage wordt verhoogd met 2,75.
3. Het in het tweede lid, onderdeel c, laatstgenoemde bedrag wordt verhoogd met € 900.
4. De in het derde lid genoemde bedragen worden verlaagd met € 125.
5. Het vierde lid komt te luiden:
4. Met loon uit tegenwoordige arbeid wordt gelijkgesteld:
a. loon genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van maximaal 104 weken;
b. loon genoten als garantieloon als bedoeld in artikel 628a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
c. loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen;
d. uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door degene tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking staat.
6. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.
c. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ma. Het in artikel 31a, tweede lid, aanhef, laatstgenoemde percentage wordt verhoogd met 0,1.
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A. Aan artikel 9 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 2° door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. de aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
b. Onderdeel G komt te luiden:
G. In artikel 91e wordt «of vergoedingen op grond van artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet,.
Artikel IX, onderdeel B, komt te luiden:
B. In artikel 83, tweede en derde lid, wordt «de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» telkens vervangen door: de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel X komt te luiden:
In artikel 2.9, eerste lid, onderdelen c, d, e en f, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt «en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:
a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A. Aan artikel 10 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
b. In onderdeel A vervalt de komma na «artikel 46 van de Zorgverzekeringswet».
c. Onderdeel B komt te luiden:
B. In artikel 79, eerste lid, onderdeel b, wordt «of vergoedingen als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet,.
Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:
a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A. Aan artikel 10 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
3°. de aangewezen inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 6, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
b. In onderdeel B wordt na «derde lid» een komma geplaatst en vervallen «telkens» en «verschuldigde».
Artikel XIII komt te luiden:
De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A. De artikelen 2:54 en 3:46 vervallen.
B. Artikel 3:48, vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling over dat bedrag verschuldigd zou zijn.
C. Artikel 5:3, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. de op grond van enige wet over de uitkeringen en inkomensvoorzieningen op grond van deze wet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen en inkomensvoorzieningen in mindering kunnen worden gebracht en de op grond van artikel 42 van de Zorgverzekeringswet verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage.
In artikel XIV wordt na onderdeel A, een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa. Artikel 25, vierde lid, tweede volzin, komt te luiden:
Loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk de Wet financiering sociale verzekeringen, inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premie niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.
In artikel XV wordt na onderdeel A, een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa. Artikel 25, vierde lid, tweede volzin, komt te luiden:
Loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen waarvoor het college dat de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964, onderscheidenlijk de Wet financiering sociale verzekeringen inhoudingsplichtige is, kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premie niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premie volksverzekeringen.
In artikel XVIII, onderdeel I, wordt «In artikel 69, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: In artikel 69, eerste lid, tweede volzin.
Artikel XIX, onderdeel D vervalt.
Artikel XXX wordt als volgt gewijzigd:
a. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da. Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Tot het arbeidsinkomen wordt tevens gerekend:
a. loon genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van maximaal 104 weken;
b. loon genoten als garantieloon als bedoeld in artikel 628a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
c. loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen;
d. uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door degene tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking staat.
2. Het vierde lid vervalt.
b. Onderdeel F komt te luiden:
F. Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het in het tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt verlaagd met € 125.
2. Het in het tweede lid, onderdeel c, vermelde percentage wordt verhoogd met 2,75.
3. Het in het tweede lid, onderdeel c, als tweede genoemde bedrag wordt verhoogd met € 900.
4. De in het derde lid genoemde bedragen worden verlaagd met € 125.
c. Onderdeel I komt te luiden:
I. Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt «verminderd met het werknemersaandeel in de premie bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet en» vervangen door «vermeerderd met». Voorts wordt het in het derde lid, onderdeel a, genoemde bedrag verlaagd met € 534.
2. In het vierde lid vervalt «, verminderd met het werknemersaandeel in de premie bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet».
3. In het vijfde lid wordt «verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet» vervangen door: verminderd met € 2600.
4. In het zesde lid, onderdeel a, wordt «verminderd met het werknemersaandeel in de premie bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet en » vervangen door «vermeerderd met». Voorts wordt het in het zesde lid, onderdeel a, genoemde bedrag verlaagd met € 534.
5. Het zevende lid vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot zevende lid.
Artikel XLI vervalt.
Met deze nota van wijziging wordt, mede namens de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het voorstel van wet op diverse punten gewijzigd.
Wijzigingen als gevolg van andere wetswijzigingen
Het voorstel van wet wordt in overeenstemming gebracht met de bij nota van wijziging op het Belastingplan 2010 en op de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 aangebrachte en daardoor nog niet in het onderhavige voorstel van wet verwerkte wijzigingen. In de eerste plaats wordt de structurele regeling voor jonge werknemers met een kleine baan uit het onderhavige voorstel van wet geschrapt. In de tweede plaats is de vormgeving van het aanvullende pakket gewijzigd wegens het niet doorgaan van de integratie van de doorwerkbonus en de arbeidskorting.
In de derde plaats wordt in het aanvullend pakket een wijziging aangebracht als gevolg van de op 1 januari 2011 in werking tredende werkkostenregeling. Dit betreft een technische aanpassing. Bij inwerkingtreding van de onderhavige wet dalen de fiscale lonen doordat de werkgevers geen belaste vergoedingen voor de op het loon in te houden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet meer betalen. Het gaat hierbij om een bedrag van ongeveer € 16 miljard op een totale loonsom van ongeveer € 293 miljard. Daardoor zou de vrije ruimte in de werkkostenregeling worden versmald. Dit wordt nu voorkomen door het percentage voor die vrije ruimte met 0,1 procentpunt te verhogen.
Verder wordt het voorstel van wet aangepast vanwege de inwerkingtreding van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten en de Wet Bundeling van uitkeringen inkomensvoorzieningen aan gemeenten.
Verleggingsmogelijkheid internationale concerndetacheringen
Daarnaast neemt het kabinet in deze nota van wijziging een verleggingsmogelijkheid bij internationale concerndetacheringen op. In die situaties komt het vaak voor dat de werknemer in dienstbetrekking blijft bij de buitenlandse concernvennootschap. Die buitenlandse werkgever is voor de loonheffing dan de inhoudingsplichtige onderscheidenlijk de werkgever. Het is in de regel echter praktischer dat de Nederlandse concernvennootschap de loonheffing betaalt. Op dat punt geldt thans reeds een goedkeuring.1 De desbetreffende goedkeuring wordt nu gecodificeerd en uitgebreid tot de premies werknemersverzekeringen. Dit heeft uiteraard alleen effect voor zover Nederland voor de loonbelasting het heffingsrecht heeft respectievelijk er in Nederland premieplicht bestaat.
Ten slotte zijn enkele omissies weggenomen en zijn tekstuele verbeteringen aangebracht.
Artikel I, onderdelen Da en Db (artikel 21a van de Wet financiering sociale verzekeringen)
Als gevolg van de wijziging van het loonbegrip in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) worden er premies werknemersverzekeringen geheven over de opname van het levenslooptegoed (althans voor zover deze opname plaatsvindt vóór het kalenderjaar waarin de werknemer de 61-jarige leeftijd bereikt) en niet meer over de inleg (ook als de werknemer op het moment van inleg reeds de 61-jarige leeftijd heeft bereikt). Echter, er is op grond van de huidige wettelijke bepalingen alleen sprake van premieplicht indien de werknemer ook verzekerd is in de zin van de werknemersverzekeringen, hetgeen alleen het geval is als de werknemer ook werknemer in de zin van de desbetreffende werknemersverzekering is. Voor de Werkloosheidswet (WW) is dat het geval omdat tijdens de opname van het levensloopverlof sprake blijft van een dienstbetrekking in de zin van de WW.
Voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is op grond van artikel 8, derde lid, van die wet geen sprake (meer) van een dienstbetrekking indien het onbetaald verlof betrekking heeft op een periode van meer dan 18 maanden. Zonder nadere voorziening zou de werknemer tijdens het opgenomen levensloopverlof na een periode van 18 maanden geen werknemer meer zijn in de zin van de WIA waardoor er geen grondslag meer zou zijn voor premieheffing. In artikel 21a van de Wfsv wordt daarom geregeld dat voor de toepassing van hoofdstuk 3 van de Wfsv gedurende de opname van levensloopverlof, ook indien dit verlof betrekking heeft op een periode langer dan 18 maanden, wel sprake is van een werknemer in de zin van de WIA waarmee een grondslag voor premieheffing wordt geboden. Dit brengt met zich mee dat de desbetreffende werknemer alleen voor de premieheffing ook na een periode van 18 maanden levensloopverlof nog als werknemer in de zin van de WIA kwalificeert maar dat er na deze periode van achttien maanden tot het eind van het verlof geen rechten ontstaan op WIA-uitkering.
Ook wordt in dat kader de titel van hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 3, aangepast.
Artikel I, onderdelen Ka en Ma (artikelen 44 en 74 van de Wet financiering sociale verzekeringen)
Artikel 44, zesde lid, en artikel 74, derde lid, van de Wfsv kunnen vervallen. Die bepalingen verwijzen naar het huidige artikel 17, tweede lid, van die wet waarin de franchise voor de AWf-premie is geregeld die door dit wetsvoorstel komt te vervallen. Deze omissie in het voorstel van wet wordt nu weggenomen.
Artikel I, onderdeel L (artikel 59 van de Wet financiering sociale verzekeringen)
Ingeval de verklaring geen privégebruik (van de auto van de zaak) wordt ingetrokken of de werknemer niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, terwijl vanwege die verklaring geen inhouding heeft plaatsgevonden, zijn de hiermee samenhangende te weinig geheven premies werknemersverzekeringen over de verstreken loontijdvakken verschuldigd door de werknemer en niet door de werkgever. Dat is anders in het geval de werkgever wist dat de mededeling waarop de genoemde verklaring berustte niet juist was. In de huidige tekst was dit impliciet opgenomen via een verwijzing naar artikel 13bis, zestiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (verder: Wet LB 1964). Om hierover geen misverstand te laten bestaan, wordt in artikel 59, zevende lid, van de Wfsv nu expliciet opgenomen dat de werknemer de premie verschuldigd is. Net als bij de in het oorspronkelijke voorstel van wet opgenomen tekst wordt de naheffingsaanslag premies werknemersverzekeringen derhalve met overeenkomstige toepassing van artikel 13bis, zestiende lid, van de Wet LB 1964 opgelegd aan de werknemer, die deze aanslag op grond van artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 geheel is verschuldigd.
Artikel I, onderdelen S, T en U (artikelen 108, 115 en 117 van de Wet financiering sociale verzekeringen)
Deze wijzigingen betreffen tekstuele verbeteringen.
Artikel II, onderdeel B (artikel 39 van de Zorgverzekeringswet)
Met deze wijziging wordt een omissie weggenomen.
Artikel II, onderdeel D (artikel 42 van de Zorgverzekeringswet)
Met de in onderdeel b opgenomen wijziging wordt een omissie in de aanhef van het voorgestelde artikel 42, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet weggenomen. Er hoeft niet afzonderlijk te worden bepaald dat de inhoudingsplichtige een inkomensafhankelijke bedrage is verschuldigd over loon waarover hij in de zin van de Wfsv premie is verschuldigd. Deze zinsnede kan derhalve vervallen. De inhoudingsplichtige is een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd over het door hem verstrekte loon overeenkomstig de Wet LB 1964. Dit geldt op grond van artikel 1, onderdeel l, van de Zorgverzekeringswet ook als de werkgever niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting maar wel een werkgever is in de zin van de Wfsv.
Artikel II, onderdeel F (artikel 44 van de Zorgverzekeringswet)
In het voorgestelde artikel 44 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat geen inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het loon van een jongere met een kleine baan. Bij de behandeling van het Belastingplan 2010 is een dergelijke structurele regeling echter niet tot stand gekomen. Het voorgestelde artikel 44 van de Zorgverzekeringswet komt daarom te vervallen. Indien de regeling voor jongeren met een kleine baan alsnog zou worden verlengd, zal deze regeling alsnog voor de inkomensafhankelijke bijdrage van de Zorgverzekeringswet worden ingevoerd.
Artikel II, onderdeel L (artikel 57 van de Zorgverzekeringswet)
De wijziging van artikel 57, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet betreft een tekstuele verbetering.
Met de wijziging van artikel 57, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet vervalt een zinsnede die tot verwarring zou kunnen leiden, omdat dit tweede lid ziet op diegene die wel gemoedsbezwaren heeft met betrekking tot de AOW of de ANW maar niet tegen de AWBZ. Artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet is op diegene juist niet van toepassing. De gemoedsbezwaarde waarop het tweede lid van artikel 57 van de Zorgverzekeringswet ziet, zou zonder nadere bepaling over het in artikel 43, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet bedoelde inkomen een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd zijn. Artikel 57, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet leidt ertoe dat deze gemoedsbezwaarde over dit inkomen geen inkomensafhankelijke bijdrage, maar tot hetzelfde bedrag een bijdragevervangende belasting verschuldigd is.
De wijziging van artikel 57, derde lid, van de Zorgverzekeringswet is opgenomen ter verduidelijking. Wanneer de verklaring geen privé-gebruik van de gemoedsbezwaarde werknemer wordt ingetrokken, of indien de gemoedsbezwaarde werknemer niet kan doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt, wordt, met toepassing van artikel 49, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet, over de verstreken loontijdvakken een naheffingsaanslag bijdragevervangende belasting opgelegd aan de gemoedsbezwaarde werknemer. De systematiek is op dit punt voor gemoedsbezwaarde werknemers niet anders dan voor andere werknemers, uiteraard met dien verstande dat het om een bijdragevervangende belasting gaat.
Artikel III, onderdeel 0A (artikel 6 van de Wet op de loonbelasting 1964)
In artikel 6 van de Wet LB 1964 is bepaald wie voor de toepassing van deze wet als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt. Wie niet in Nederland woont of is gevestigd, wordt als inhoudingsplichtige aangemerkt voor zover hij in Nederland een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger heeft. Als vaste inrichting wordt in ieder geval aangemerkt het verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het verlenen van tussenkomst ten behoeve van degenen die tegen beloning persoonlijke arbeid in Nederland verrichten en een derde ten behoeve van wie die arbeid wordt verricht. Deze bepaling (artikel 6, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet LB 1964) ziet ook op de situatie dat een werknemer van een in het buitenland gevestigd concernonderdeel binnen concernverband wordt uitgezonden naar een in Nederland gevestigd concernonderdeel, maar in dienstbetrekking blijft bij het buitenlandse onderdeel.
Aan het doen van aangifte loonheffingen door het buitenlandse concernonderdeel zitten voor het internationale bedrijfsleven extra administratieve lasten vast. Onder meer met het oog op de toepassing van de 30%-regeling (zie hierna) is het in die situatie vaak gewenst dat het Nederlandse concernonderdeel inhoudingsplichtig is. Omdat het in Nederland gevestigde concernonderdeel toch al aangifte loonheffingen doet, worden bovendien de administratieve lasten verminderd. Het Nederlandse concernonderdeel kan op grond van de huidige wet echter niet als inhoudingsplichtige worden aangemerkt, aangezien de werknemer niet in dienstbetrekking staat tot de Nederlandse concernvennootschap.
Met de voorgestelde wijziging wordt de mogelijkheid geboden dat het in Nederland gevestigde concernonderdeel – hoewel de desbetreffende werknemer niet in dienstbetrekking tot dit onderdeel staat – in plaats van het in het buitenland gevestigde concernonderdeel als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt. Deze verlegging van de inhoudingsplicht naar het in Nederland gevestigde concernonderdeel vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking.
Met de voorgestelde wijziging wordt het antwoord op vraag 39 in het Besluit van 21 oktober 2005, nr. CPP2005/2378M, gecodificeerd. In afwijking van het besluit wordt voorgesteld de regeling ook te laten werken voor de werknemersverzekeringen. Zie de toelichting op de desbetreffende wijzigingen in onderdeel 4 (artikel 9 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering), in onderdeel 7 (artikel 10 van de Werkloosheidswet) en in onderdeel 8 (artikel 10 van de Ziektewet).
De benadering van de nu voorgestelde verleggingsmogelijkheid wijkt af van de regeling rondom de samenhangende groep inhoudingsplichtigen van artikel 27e van de Wet LB 1964. Onder die regeling, waarbij de administratieve lasten worden verlicht als een werknemer van de ene concernmaatschappij naar de andere wordt verplaatst (dan hoeft bijvoorbeeld niet opnieuw de identiteit van de werknemer te worden vastgesteld met de daaraan verbonden administratie), blijven de onderdelen van de samenhangende groep ieder voor de eigen werknemers inhoudingsplichtig. Met de voorgestelde regeling wordt de inhoudingsplicht van het buitenlandse concernonderdeel verlegd naar het Nederlandse concernonderdeel. Bij de vormgeving van de voorgestelde regeling wordt overigens wel aangesloten bij de regeling voor de samenhangende groep inhoudingsplichtigen (artikel 27e, tweede en derde lid, van de Wet LB 1964).
Het begrip concern in het voorgestelde artikel 6, zesde lid, van de Wet LB 1964 is niet gedefinieerd. Dit begrip, dat naar spraakgebruik kan worden opgevat, omvat in ieder geval de in artikel 10, zevende lid, van de Wet LB 1964 bedoelde verbonden vennootschappen. Bij een concern is er sprake van een (middellijke) aandeelhouders- of zeggenschapsrelatie. Ook het begrip «onderdeel van een concern» is niet gedefinieerd. De formulering geeft wel aan dat het om een rechtspersoon gaat, meestal een besloten vennootschap.
De aanwijzing als inhoudingsplichtige op basis van het voorgestelde zesde lid geldt voor een of meer werknemers. Dit betekent niet dat per werknemer een beschikking hoeft te worden gevraagd. Ingeval regelmatig werknemers van een buitenlands concernonderdeel binnen concernverband naar Nederland worden uitgezonden, kan voor die situatie in het algemeen een beschikking voor de verlegging van de inhoudingsplicht naar het in Nederland gevestigde concernonderdeel worden gevraagd. Gaat het om personeel van meerdere buitenlandse concernonderdelen, dan moet wel per buitenlands concernonderdeel een beschikking worden aangevraagd. De regeling geldt niet wanneer de inhoudingsplicht van het niet in Nederland gevestigde concernonderdeel niet mede kan worden gebaseerd op artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964. De inhoudingsplicht van een concernonderdeel met een vaste inrichting in Nederland, dat niet tevens op grond van artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de Wet LB 1964 inhoudingsplichtig is, kan derhalve niet worden verlegd.
Een – in de praktijk gewenst – gevolg van de voorgestelde wijziging is dat de binnen concernverband uitgezonden werknemer als «ingekomen werknemer» in de zin van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 kan worden aangemerkt. In die hoedanigheid kan – indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan – op deze werknemer de bewijsregel van artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 worden toegepast. De bewijsregel houdt in dat zonder aanvullend bewijs 30% van de som van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking ter zake van het verblijf buiten het land van herkomst, voor zover ter zake geen recht bestaat op voorkoming van dubbele belasting, en de vergoeding voor extraterritoriale kosten, als vrije vergoeding voor extraterritoriale kosten wordt beschouwd. De werknemer en de inhoudingsplichtige (het Nederlandse concernonderdeel) kunnen hiertoe een gezamenlijk verzoek indienen (artikel 9, eerste lid, in verbinding met artikel 9h van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965). In tegenstelling tot de voorgestelde mogelijkheid tot verlegging van de inhoudingsplicht blijft het voor de toepassing van de bewijsregel dus wel noodzakelijk per ingekomen werknemer een verzoek in te dienen.
Het is de bedoeling dat deze wijziging met ingang van 1 januari 2011 in werking treedt. Voor de periode van 24 augustus 2005 tot en met 31 december 2010 blijft dan de goedkeuring met betrekking tot de loonbelasting/premie voor de volksverzekeringen in het besluit van 21 oktober 2005 van kracht.
Artikel III, onderdeel J (artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964)
In het oorspronkelijke voorstel van wet voor de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 was voorzien in een integratie van de arbeidskorting (artikel 8.11 van de Wet IB 2001 en artikel 22a van de Wet LB 1964) en de doorwerkbonus (artikel 8.12 van de Wet IB 2001). Bij de uitwerking van het aanvullend pakket in het wetsvoorstel Wet uniformering loonbegrip was daarmee rekening gehouden. Die bepalingen zijn echter achterhaald doordat bij de behandeling van het voorstel van wet voor de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 is besloten dat de arbeidskorting en de doorwerkbonus afzonderlijk blijven bestaan.1 In verband hiermee worden de wijzigingen in artikel 22a van de Wet LB 1964 en de artikelen 8.11 en 10.7 van de Wet IB 2001 technisch aangepast.
Voor de volledigheid wordt hier nogmaals aangegeven welke wijzigingen zijn beoogd met het aanvullend pakket (zie ook het algemeen deel van de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel).
Als onderdeel van het aanvullend pakket wordt een vijftal wijzigingen in de arbeidskorting aangebracht. Deze wijzigingen vinden deels plaats in artikel 22a van de Wet LB 1964 en artikel 8.11 van de Wet IB 2001 en deels in artikel 10.7 van de Wet IB 2001, aangezien een aantal bedragen en de percentages van de arbeidskorting worden bepaald aan de hand van artikel 10.7 van de Wet IB 2001 (in combinatie met artikel 22d van de Wet LB 1964). Het gaat om de volgende aanpassingen:
het percentage voor de afbouw van de arbeidskorting bij hogere inkomens wordt verhoogd met 2,75 procentpunt;
het maximum voor de afbouw van de arbeidskorting bij hogere inkomens wordt verhoogd met € 900;
het inkomen vanaf waar de afbouw van de arbeidskorting plaatsvindt, wordt verlaagd met € 2 600;
de maxima van de arbeidskorting (inclusief die bij hogere inkomens) worden verlaagd met € 125;
het maximumbedrag waarover de arbeidskorting wordt berekend, wordt verlaagd met € 534.
De verlaging van de maxima van de arbeidskorting (aanpassing 4) zou in geval van integratie van de arbeidskorting en de doorwerkbonus, in artikel 10.7 van de Wet IB 2001 worden geregeld. Nu van de integratie is afgezien staan deze maxima – zoals vóór het voornemen tot integratie – in artikel 22a van de Wet LB 1964 en artikel 8.11 van de Wet IB 2001, en wordt deze verlaging bewerkstelligd door wijziging van deze artikelen.
Artikel III, onderdeel Ma (artikel 31a van de Wet op de loonbelasting 1964)
Zoals in het algemene deel van deze toelichting al is opgemerkt, kan de zogenoemde vrije marge in de werkkostenregeling bij inwerkingtreding van het uniforme loonbegrip met 0,1 procentpunt worden verhoogd tot 1,5%. Dit wordt geregeld door de wijziging van artikel 31a, tweede lid, aanhef, van de Wet LB 1964. De percentages opgenomen in artikel 31a, vijfde lid, van de Wet LB 1964 waren ten onrechte niet verlaagd tot 1,4% en waren dus, achteraf bezien terecht, reeds op 1,5% gesteld.
Artikel VII, onderdeel 0A (artikel 9 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 9 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de wijzigingen in onderdeel 7 (artikel 10 van de Werkloosheidswet) en in onderdeel 8 (artikel 10 van de Ziektewet) wordt het begrip «werkgever» in de werknemersverzekeringen uitgebreid. Hierbij gaat het om werknemers van een in het buitenland gevestigd concernonderdeel die binnen concernverband naar een in Nederlands gevestigd onderdeel van het concern worden uitgezonden. In deze situatie kan sprake zijn van een dienstbetrekking in de zin van de werknemersverzekeringen zodat de betreffende werknemer valt onder de reikwijdte van de werknemersverzekeringen (zie hierna bij internationaalrechtelijke aspecten).
Met de voorgestelde wijzigingen wordt geregeld dat in dat geval niet meer de formele buitenlandse werkgever wordt aangemerkt als werkgever voor de toepassing van de werknemersverzekeringen en de Wet financiering sociale verzekeringen (via artikel 1, onderdeel q, van die wet) maar het Nederlandse concernonderdeel. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de voorgestelde wijziging van artikel 6 van de Wet LB 1964. De regeling geldt alleen op verzoek. Dan wordt de inhoudingsplicht van een in het buitenland gevestigd concernonderdeel verlegd naar het in Nederland gevestigde concernonderdeel, voor het geval een werknemer van een buitenlands concernonderdeel binnen concernverband wordt uitgezonden naar Nederland maar in dienstbetrekking blijft bij het buitenlandse concernonderdeel.
Voor de fiscale praktijk is het gewenst dat, indien het Nederlandse concernonderdeel als inhoudingsplichtige voor de loonbelasting wordt aangemerkt, dit concernonderdeel ook als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt voor de premie voor de volksverzekeringen en als premieplichtige voor de premies werknemersverzekeringen, indien de werknemer verzekerd is voor de volksverzekeringen respectievelijk werknemersverzekeringen. Met het aanmerken van het Nederlandse concernonderdeel als inhoudingsplichtige wordt dit voor de premie volksverzekeringen al ondervangen. Indien vaststaat dat de werknemer verzekerd is voor de Nederlandse werknemersverzekeringen, dan is het wenselijk dat het Nederlandse concernonderdeel als werkgever wordt beschouwd en daarmee ook als werkgever voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen. Met de voorgestelde wijzigingen wordt dit bereikt.
De voorgestelde wijzigingen brengen met zich mee dat het Nederlandse concernonderdeel als werkgever wordt aangemerkt, dat deze aangewezen werkgever de werknemer voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen op zijn loonlijst plaatst en dat hij de premies voor de werknemer op dezelfde wijze en dezelfde voet kan afdragen als voor de eigen werknemers. Dit betekent voorts dat de indeling in de sector van het Nederlandse concernonderdeel (de aangewezen inhoudingsplichtige) bepalend wordt voor de hoogte van de sectorpremie en dat het arbeidsongeschiktheidsrisico van die werkgever bepalend is voor de hoogte van de gedifferentieerde premie voor de Wet WIA. Eventuele kortingen voor oudere of arbeidsgehandicapte werknemers op de premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, de Arbeidsongeschiktheidskas en de Werkhervattingskas kunnen in mindering worden gebracht op de premie van het Nederlandse concernonderdeel. Die aangewezen werkgever kan ook bezwaar indienen en beroep instellen inzake beslissingen over de premie. Het Nederlandse concernonderdeel zal door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (mede) in de polisadministratie worden opgenomen als werkgever. In de regel zal het Nederlandse concernonderdeel vanwege haar eigen personeel overigens al als werkgever in de polisadministratie staan.
Internationaalrechtelijke aspecten
De voorgestelde wijzigingen hebben alleen effect voor zover dit in overeenstemming is met internationaal recht. Dit betekent ook dat de desbetreffende bepalingen buiten toepassing blijven wanneer er strijd ontstaat met het Europees of internationaal recht. In dit verband wordt gewezen op een Europese verordening, op multilaterale verdragen en op diverse bilaterale verdragen tussen Nederland en vreemde mogendheden buiten de EU op het terrein van grensoverschrijdende sociale zekerheid. Wat Europees recht betreft, gaat het om Verordening 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.1 Artikel 14, eerste lid, van deze verordening houdt het volgende in: op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere Lid-Staat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van de eerstbedoelde Lid-Staat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering beëindigd is.
Opgemerkt wordt dat Verordening 1408/71 in mei 2010 wordt vervangen door Verordening nr. 883/2004.2 Verordening 883/2004 kent een vergelijkbare regeling, maar daarbij wordt voornoemde periode van twaalf maanden verlengd naar vierentwintig maanden. In diverse socialezekerheidsverdragen zijn soortgelijke bepalingen opgenomen. Deze internationale regelingen brengen mee dat er belangrijke beperkingen worden opgeworpen om in de voorgestelde situatie het Nederlandse concernonderdeel (inlener) als werkgever aan te merken in de zin van de werknemersverzekeringen en de betrokken werknemer als verzekerde in de zin van de volksverzekeringen. Als op grond van de genoemde internationale regelingen in een detacheringssituatie het Nederlandse socialezekerheidsrecht niet van toepassing is, kan uiteraard op grond van de Nederlandse wetgeving geen premieheffing plaatsvinden bij het Nederlandse concernonderdeel (inlener).
Artikel VII, onderdeel G (artikel 91e van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering)
Dit betreft een tekstuele verbetering.
Artikel IX (artikel 83 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
Dit betreft een tekstuele verbetering.
Artikel X (artikel 2.9 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
Deze wijziging betreft een tekstuele verbetering.
Artikel XI, onderdeel 0A (artikel 10 van de Werkloosheidswet)
De voorgestelde wijziging van artikel 10 van de Werkloosheidswet is gelijk aan die van artikel 9 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie ook de toelichting bij onderdeel 4.
Artikel XI, onderdelen A en B (artikelen 11 en 79 van de Werkloosheidswet)
Deze wijzigingen betreffen tekstuele verbeteringen.
Artikel XII, onderdeel 0A (artikel 10 van de Ziektewet)
De voorgestelde wijziging van artikel 10 van de Ziektewet is gelijk aan die van artikel 9 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zie ook de toelichting bij onderdeel 4.
Artikel XII, onderdeel B (artikel 63a van de Ziektewet)
Deze wijziging betreft een tekstuele verbetering.
Artikel XIII, onderdelen A en B (artikelen 3:48 en 5:3 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)
Artikel XIII is technisch in overeenstemming gebracht met de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580). Als gevolg van voornoemde wijziging is de citeertitel van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gewijzigd in Wet werk en arbeidsondersteuning. Verder is bij voornoemde wijziging een nieuwe nummering van de artikelen, afdelingen en hoofdstukken van die wet doorgevoerd ten opzichte van de Wajong.
Artikel XIV, onderdeel Aa (artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers)
Deze wijziging is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers die zijn doorgevoerd bij de wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592).
Artikel XV, onderdeel Aa (artikel 25 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen)
Deze wijziging is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die zijn doorgevoerd bij de wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592).
Artikel XVIII, onderdeel I (artikel 69 van de Wet werk en bijstand)
Deze wijziging is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de Wet werk en bijstand die zijn doorgevoerd bij de wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592).
Artikel XIX, onderdeel D (artikel 48 van de Wet werk en inkomen kunstenaars)
Deze wijziging kan vervallen omdat met de inwerkingtreding van de Wet van 17 december 2009 tot bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Stb. 592) de bepaling die wordt gewijzigd is vervallen.
Artikel XXX, onderdeel Da (artikel 8.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
In artikel 22a, vierde en vijfde lid, van de Wet LB 1964 en artikel 8.1, tweede en vierde lid, van de Wet IB 2001, zoals deze zijn komen te luiden op grond van het Belastingplan 2010 en de Fiscale vereenvoudigingswet 2010, worden bepaalde inkomensbestanddelen gelijkgesteld met loon uit tegenwoordige arbeid. In artikel III, onderdeel J, onder 3, van het voorstel van wet, wordt die gelijkstelling in artikel 22a, vierde en vijfde lid, van de Wet LB 1964 gewijzigd. Deze wijziging in de gelijkstelling is tevens beoogd voor de overeenkomstige bepaling in artikel 8.1, tweede lid en vierde lid, van de Wet IB 2001, maar was abusievelijk niet in het voorstel van wet opgenomen. Dit gebeurt nu alsnog.
Artikel XXX, onderdelen F en I (artikelen 8.11 en 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Net als bij artikel 22a van de Wet LB 1964 het geval is (zie bij onderdeel 3) worden ook de artikelen 8.11 en 10.7 van de Wet IB 2001 aangepast in verband met het besluit de arbeidskorting en de doorwerkbonus afzonderlijk te laten bestaan. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Artikel XLI (samenloop met Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)
Omdat de omzetting van de Wajong in de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten inmiddels haar beslag heeft gekregen, kan de onderhavige samenloopbepaling vervallen.
Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij Verordening van de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 (PbEU L 177).
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166), zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PbEU L 284).