Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 februari 2010
Hierbij stuur ik u mijn antwoorden op de vragen die van de kant van uw Kamer zijn gesteld in de eerste termijn van het Algemeen Overleg over Natura 2000 op 10 februari 2010.
AANWIJZING EN BEGRENZING VAN GEBIEDEN
In aanwijzingsbesluiten moeten geen andere doelen worden opgenomen dan de habitats en soorten waarvoor het gebied is geselecteerd.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Habitatrichtlijn hebben lidstaten de verplichting voor de Natura 2000-gebieden de nodige instandhoudingsmaatregelen voor de Habitatrichtlijnen te treffen. De bepaling geeft aan dat deze maatregelen moeten beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen en natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in de gebieden voorkomen. Daarmee verplicht de Habitatrichtlijn ons tot behoud van alle habitats en soorten van bijlage I en II, die in het gebied voorkomen. Dat betekent dat voor al deze soorten en habitats instandhoudingsdoelen moeten worden opgenomen in de aanwijzingsbesluiten voor de verschillende gebieden. Ook de leidraad van de Europese Commissie voor de toepassing van artikel 6 is hier helder over. Een uitzondering geldt alleen voor de habitats en soorten waarvan op het aanmeldingsformulier voor plaatsing van het gebied op de communautaire lijst is aangegeven dat deze wel aanwezig maar verwaarloosbaar zijn. Ook voor de Vogelrichtlijngebieden geldt dat alle vogelsoorten van de Vogelrichtlijn die in beschermenswaardige mate in de gebieden voorkomen moeten worden beschermd en niet alleen de vogels die hebben geleid tot de selectie van het gebied.
Worden Natura 2000-gebieden op tijd, dat wil zeggen uiterlijk in december 2010, definitief aangewezen?
Ja. In totaal wijzen we in Nederland 162 Natura 2000-gebieden aan. Daarvan zijn 33 gebieden al definitief aangewezen (de Vogelrichtlijngebieden zijn al aangewezen, vallen deels samen met de Habitatrichtlijngebieden (zijnde 142 gebieden)).
Voor 125 gebieden is een ontwerpaanwijzingsbesluit genomen. En voor 4 gebieden moet de aanwijzingsprocedure nog worden gestart.
Dit jaar moeten nog 129 (namelijk 125 + 4) gebieden definitief worden aangewezen. De planning is dat dat in nog 4 groepen gebeurt: 19 gebieden in april, 25 gebieden voor de zomer, 41 gebieden na de zomer en 44 gebieden voor het einde van het jaar.
Waarom heeft de minister niet alle voorstellen van de provincies voor bijstelling van de aanwijzingsbesluiten op basis van de conceptbeheerplannen gevolgd?
In een aantal gevallen zijn voorstellen van provincies niet overgenomen. Voorstellen zijn bijvoorbeeld niet overgenomen als werd voorgesteld doelen te schrappen voor natuurwaarden die wél in het gebied voorkomen of als er werd voorgesteld om doelen toe te voegen waar de Vogel- en Habitatrichtlijn niet om vraagt.
Wat is de verhouding tussen bijlage III en bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn?
Bijlage III bij de Habitatrichtlijn geeft de criteria voor de selectie van Habitatrichtlijngebieden. Daarbij gaat het om de beoordeling van het relatieve belang van de gebieden voor de natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II, en om de beoordeling van het communautaire belang van de gebieden.
Als de gebieden op de lijst van gebieden van communautair belang zijn geplaatst en naar nationaal recht zijn aangewezen, moeten voor alle habitats en soorten van de bijlagen I en II die in het gebied voorkomen instandhoudingsmaatregelen worden getroffen.
Gebieden mogen niet worden afgerekend op of soorten die in voldoende mate in een gebied voorkomen. Moeten we voor soorten terug naar de situatie van 1982?
We hoeven niet terug naar de situatie van 1982. De Vogel- en Habitatrichtlijn verplicht om, vanaf het moment van aanwijzing, maatregelen te nemen om op landelijk niveau een gunstige staat van instandhouding te realiseren. De richtlijnen haken voor dat begrip niet aan bij een bepaald referentiemoment in het verleden of bij aantallen in het verleden: het gaat – kort gezegd – om het realiseren van een gezond ecosysteem en een gezonde habitat voor soorten.
Gebieden worden niet afgerekend op het voorkomen van aantallen exemplaren van bepaalde soorten. In beheerplannen moet worden opgenomen welke maatregelen worden genomen om behoud of herstel te realiseren voor de soorten en habitats waarvoor het gebied is aangewezen. Dát is waarop wordt getoetst. De inzet moet gericht zijn op het scheppen van gunstige omstandigheden voor een duurzame populatie van de soorten in een gebied.
Worden de oppervlakte in van Oordt’s Mersken voor de Blauwgraslanden vergroot om de behoud- en hersteldoelstelling te realiseren?
Op verzoek van de provincie Friesland laat ik de doelstelling voor blauwgraslanden in de Groote Wielen vervallen. Tegelijkertijd breid ik, conform het voorstel van de provincie, de begrenzing van het habitatrichtlijngedeelte in Van Oordt’s Mersken uit. Hier komt blauwgrasland voor en zijn er betere mogelijkheden om de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Ik vind dit een mooi voorbeeld van het zoeken naar ruimte door het benutten van mogelijkheden op gebiedsniveau én het beter borgen van de doelstelling voor blauwgraslanden.
De brandgans komt in ruime mate voor in Nederland. Waarom is de brandgans dan opgenomen in het aanwijzingsbesluit voor het Haringvliet?
De brandgans is een trekvogel die op bijlage I van de Vogelrichtlijn staat. Nederland is in Europees perspectief een belangrijk overwinteringsgebied en heeft daarom een grote verantwoordelijkheid. In het Haringvliet komt in de winter zo’n 13% van de internationale populatie voor. Daarom heeft het Haringvliet een behouddoelstelling voor de brandgans. Maar omdat er zoveel brandganzen zijn, hoeven waarschijnlijk weinig extra, of zelfs geen maatregelen genomen te worden om de gunstige staat van instandhouding van de soort in Nederland te behouden.
Het is wenselijk dat definitieve aanwijzingsbesluiten ook kunnen worden aangepast. Kan dat ook na december 2010 nog?
Ja. Aanwijzingsbesluiten leggen de begrenzing en de instandhoudingsdoelen per gebied vast. Eén van de voordelen daarvan is dat betrokkenen duidelijkheid hebben over de beschermingsopgave voor een gebied. Maar aanwijzingsbesluiten zijn niet in beton gegoten en kunnen worden bijgesteld, bijvoorbeeld als de gebiedsprocessen voor het opstellen van een beheerplan daar aanleiding toe geven. Maar ook als er nieuwe ecologische inzichten zijn over het (niet meer) vóórkomen van bepaalde soorten in een gebied.
De Natuurbeschermingswet 1998 biedt die ruimte. Voor het betrokken wijzigingsbesluit gelden dezelfde voorbereidingsprocedure (uniforme openbare voorbereidingsvoorprocedure van de Algemene wet bestuursrecht) en beroepsmogelijkheid (beroep door belanghebbenden bij de Raad van State) als voor het oorspronkelijke besluit, met dien verstande dat daarbij alleen de wijzigingen en niet de ongewijzigde delen van het aanwijzingsbesluit in het geding zijn. De snelheid waarmee een wijziging kan worden doorgevoerd, hangt af van de ingrijpendheid van de wijziging, de beschikbaarheid van een adequate onderbouwing en de mate waarin de wijziging kan rekenen op draagvlak bij de verschillende belanghebbenden. Wijzigingen die het resultaat zijn van een gebiedsproces zullen op draagvlak kunnen rekenen.
Agrariërs die nu willen investeren in een nieuwe stal waardoor de uitstoot van stikstof wordt gereduceerd, krijgen geen vergunning. Waarom niet?
Het bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van de Crisis- en herstelwet regelt – in de zogenaamde stikstofvoorziening (nieuw artikel 19k Natuurbeschermingswet 1998) – dat ondernemers in de hier beschreven situatie voor de stikstofdepositie geen vergunningplicht hebben. Het kan wel zijn dat in de toekomst extra maatregelen nodig zijn om in het betrokken gebied de doelstellingen te bereiken. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) worden afspraken gemaakt over het naar beneden brengen van de stikstofdepositie in de verschillende gebieden. Provincies hoeven hier niet op te wachten en kunnen, zoals in Noord-Brabant gebeurt, nu al duidelijk maken onder welke voorwaarden en beperkingen veehouderijen in en rond Natura 2000-gebieden zich in de toekomst kunnen ontwikkelen in het licht van de gestelde gebiedsdoelen.
De kosteneffectiviteit van maatregelen is onduidelijk.
De ex ante beleidsevaluatie van de Programmatische Aanpak Stikstof neemt nadrukkelijk de kosteneffectiviteit mee in de beoordeling van de te nemen maatregelen.
De resultaten van de evaluatie worden voor de zomer verwacht.
Hoe kan zonder onderbouwing een oordeel worden gegeven over haalbaar en betaalbaar?
In de Programmatische Aanpak Stikstof wordt naar kosteneffectiviteit en proportionaliteit gekeken. In de uitwerking gaan we haalbare en betaalbare maatregelen met elkaar afspreken.
Biedt de aanpak voor stikstof ruimte voor economische dynamiek?
Het gaat om het bereiken van een dalende lijn in stikstofdepositie, die zowel betrekking heeft op de achtergronddepositie als op de depositie op de gebieden. Met de Programmatische Aanpak Stikstof worden ook op gebiedsniveau afspraken gemaakt over daling van de totale depositie én over ruimte voor toename van individuele depositie.
Is de Programmatische Aanpak Stikstof juridisch houdbaar?
Voor de juridische houdbaarheid is het cruciaal dat ecologisch wordt onderbouwd dat, bij de voorgestane dalende depositielijn en de voorgestane ontwikkelruimte, de natuurdoelen niet in gevaar komen. Ook moet goed worden onderbouwd dat de maatregelen die genomen worden om de stikstofdepositie terug te brengen daadwerkelijk de beoogde effecten hebben.
Een systeem van monitoring moet tijdige bijsturing verzekeren. De Crisis- en herstelwet voorziet in combinatie met de generieke instrumenten van interbestuurlijke toezicht (Provinciewet, Gemeentewet en Waterschapswet) ook in de afdwingbaarheid van de in de Programmatische Aanpak Stikstof opgenomen maatregelen ten aanzien van de betrokken bestuursorganen.
Hoe wordt voorkomen dat natuurwaarden verslechteren?
Bij de uitwerking van de Programmatische Aanpak Stikstof is géén verslechtering het uitgangspunt. Als zich ondanks de passende maatregelen (artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn) al een verslechtering van de natuurwaarden voordoet, dan mag deze hooguit tijdelijk zijn. Onomkeerbare effecten die leiden tot een aantasting van natuurlijke kenmerken moeten te allen tijde worden voorkomen (artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn). Soms volstaat in een gebied een geleidelijke daling om de natuurdoelen te borgen, soms moet meer worden gedaan. De ecologische onderbouwing is hier leidend voor de keuze van herstelmaatregelen. Het voorbeeld van de Peelvenen laat zien dat zelfs bij de huidige hoge stikstofdepositiewaarden forse stappen in de verbetering van de kwaliteit van de habitats gezet kunnen worden.
Het stikstofpercentage moet generiek naar beneden. De provincies moet ruimte worden geboden voor aanvullende eisen. Boeren moeten ruimte krijgen om hun bedrijfsvoering aan te passen.
Een generieke afname van de stikstofuitstoot is zeker nodig bij het oplossen van het stikstofprobleem. Echter, het halen van de instandhoudingsdoelen in àlle gebieden via uitsluitend generieke maatregelen zou leiden tot een forse taakstelling voor alle bedrijven en ondernemingen, ook voor bedrijven en ondernemingen die niet in of in de nabijheid van Natura 2000-gebieden zijn gelegen. Het is daarom beter om in aanvulling op generieke afname ook in te zetten op maatregelen voor het bereiken van een verdere afname op regionaal en lokaal niveau, gericht op de specifieke gebiedsdoelen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
BEHEERSPLANNEN – SOCIAALECONOMISCH
Kunnen, zolang er te weinig inzicht is in de financiële consequenties, doelen worden geschrapt?
Nee. Doelen kunnen alleen worden geschrapt op basis van ecologische afwegingen, zoals blijkt uit vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie. In het beheerplan kan wel de ambitie verder worden uitgewerkt en kunnen maatregelen worden aangepast of getemporiseerd. Daar zit de (financiële) ruimte. Ook kan de ambitie worden bijgesteld als deze na de eerste beheerplanperiode niet haalbaar blijkt.
Wat zijn de financiële consequenties van de eerste tranche beheerplannen?
Maatregelen die worden genomen in de eerste beheerplanperiode moeten uit de bestaande budgetten worden gefinancierd. Daarover zijn afspraken gemaakt. Ik zie daarvoor mogelijkheden door het slim koppelen van maatregelen voor aanpalende doelen, bijvoorbeeld op het terrein van water, verdroging of biodiversiteit in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur. Bij het opstellen van de beheerplannen is het belangrijk om rekening te houden met het tempo waarin de doelen gerealiseerd en de volgorde waarin de maatregelen genomen kunnen worden.
Ik merk overigens op dat we bij het bepalen van de doelen nadrukkelijk hebben gekeken naar al bestaande opgaven voor een gebied. Ook voor doelen is dus gezocht naar synergie.
De beheerplannen maken geen kosteneffectieve afweging.
Bij de uitwerking van beheerplannen en het bepalen van maatregelen wordt ook naar de kosteneffectiviteit van maatregelen gekeken. Dat gebeurt nu ook al. Een mooi voorbeeld vind ik de brakke doelen in de Natura 2000-gebieden in Laag Holland waar wordt afgezien van de zware maatregel van actieve verbrakking.
Dit zal nog nadrukkelijker worden geëxpliciteerd bij het opstellen van de ontwerpbeheerplan. Ook in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof zal de kosteneffectiviteit van de maatregelen worden gewogen.
Waarom ontbreekt in de beheerplannen de sociaal-economische paragraaf en de weging van het bestaand gebruik.
In de huidige conceptbeheerplannen zijn de sociaal-economische aspecten nog onvoldoende geëxpliciteerd. Dat betekent echter niet dat er nog geen sociaal-economische weging heeft plaatsgevonden: dit krijgt immers zijn beslag in de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen naar omvang, ruimte en tijd, de keuze van maatregelen en de weging van bestaand gebruik. Ik vind het van belang om deze aspecten in het proces naar het ontwerpbeheerplan, volgend op het conceptbeheerplan, nadrukkelijker mee te nemen. Dit heb ik geagendeerd bij de provincies. Die ruimte is er ook, aangezien het nog geen voldragen beheerplannen betreft. Het bestaand gebruik wordt nadrukkelijk meegenomen in het beheerplan. Dit gebruik moet zoveel mogelijk doorgang kunnen vinden, uiteraard zonder dat dit ten koste gaat van de instandhoudingsdoelstellingen. In het beheerplan wordt zorgvuldig geregeld en afgewogen hoe en onder welke voorwaarden dit meegenomen kan worden. Hierbij is het wel van belang dat via de aanwijzing van de gebieden helderheid op de doelen wordt verkregen.
Streef naar maximale derogatie. Er moet nu niet al worden vastgelegd dat doelen in 2015 zijn gerealiseerd.
De Habitatrichtlijn kent geen derogatiemogelijkheid vergelijkbaar met die van de Nitraatrichtlijn. Dat volgt logisch uit het feit dat de Habitatrichtlijn geen termijn stelt voor het bereiken van de doelen.
Voor de natuurlijke habitats en soorten van bijlage I en II die in de Natura 2000-gebieden voorkomen moet landelijk een gunstige staat van instandhouding worden gerealiseerd. De richtlijn biedt ruimte waar het gaat om localisering van de behoud- en herstelopgaven in de verschillende gebieden. De richtlijn biedt nadrukkelijk ook ruimte in tijd en vraagt bij de maatregelen rekening te houden met sociaal-economische en culturele aspecten, en met de regionale en lokale bijzonderheden. In het beheerplan moet het gaan om een reële inspanning en een reëel tijdspad.
Is er voldoende regie gevoerd op de sociaal-economische paragraaf? Kunnen sociaal-economische en culturele aspecten voldoende worden meegenomen in beheerplannen?
Uitgangspunt bij de beheerplannen is steeds geweest dat de gestelde doelen in deze plannen worden uitgewerkt in omvang, ruimte en tijd. Bij onder andere de keuze van maatregelen en bij de afwegingen rond bestaand gebruik moeten de sociaal-economische en culturele aspecten worden meegewogen. Dit gebeurt nog onvoldoende zichtbaar. De conceptbeheerplannen zijn nu nog geen voldragen beheerplannen. De sociaal-economische afwegingen kunnen dan ook explicieter worden opgenomen. Dat is ook wat de provincies is gevraagd. Deze explicitering gebeurt nu via het Regiebureau en via de Programmatische Aanpak Stikstof.
Welke mogelijkheden hebben nieuwe bedrijven om in te spreken bij het vaststellen van aanwijzingsbesluiten en beheerplannen?
De aanwijzingsbesluiten en beheerplannen worden vastgesteld conform in de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde procedures. Dat betekent onder andere dat eenieder in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure de kans krijgt in te spreken op ontwerpbesluiten. Belanghebbenden kunnen beroep bij de Raad van State aantekenen tegen de definitieve besluiten.
In beheerplannen kan en moet rekening worden gehouden met toekomstige economische ontwikkelingen.
Hoe vindt de overgang van «Nee tenzij» naar «Ja mits» plaats?
De begrippen «nee, tenzij» en «ja, mits» hebben in deze context betrekking op de interpretatie van de toepassing van het voorzorgsbeginsel bij de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Het Europees Hof heeft in het Kokkelvisserijarrest bepaald dat projecten en plannen met mogelijk significant negatieve effecten voor een Natura 2000-gebied pas mogen worden toegestaan als er geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat dat de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet worden aangetast.
Het Hof kiest daarmee voor een strikte interpretatie van het voorzorgsbeginsel. Zoals ik uw Kamer in debat op 26 januari jl. heb aangegeven, ben ik van plan de Europese Commissie op korte termijn nadere duiding te vragen over de mate van onzekerheid die wordt geaccepteerd. Daar hoort ook een betere duiding van het begrip significant bij. Dat doe ik het liefst aan de hand van een concrete casus. De Programmatische Aanpak Stikstof lijkt daarvoor geschikt en voor de hand liggend. De Europese Commissie erkent de complexiteit van het vraagstuk en wil met Nederland meedenken.
Gaat Nederland te ver in het uitleggen van de richtlijnen? Vergelijkend onderzoek uit 2006 toont aan dat Nederland als enige ook kijkt naar effecten van activiteiten buiten Natura 2000-gebieden op natuurwaarden in het gebied.
Dit blijkt niet uit het rechtsvergelijkend onderzoek van prof. Backes uit 2006. Het feit dat Natura 2000 externe werking heeft staat in Europees verband niet ter discussie. Het Europese Hof is daar ook duidelijk over. In verschillende landen hebben nationale rechters in uitspraken bepaald dat ook voor ontwikkelingen buiten een Natura 2000-gebied de effecten op te beschermen natuurwaarden in kaart moeten worden gebracht.
Waarom worden niet meer landbouwmiddelen ingezet? En waarom worden niet meer mogelijkheden gebruikt om gelden uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid in te zetten?
Op dit moment wordt bezien hoe in aanvulling op de Health Check stappen kunnen worden gezet om het GLB nóg sterker te verbinden aan maatschappelijke waarden. Hierbij is Natura 2000 ook nadrukkelijk in beeld. Ik zal bezien of een deel van de extra modulatiemiddelen ingezet kan worden bij knelpunten die spelen rond de veehouderijbedrijven in relatie tot Natura 2000.
Als op grond van EU-recht moet worden vastgehouden aan peildatum 7 december 2004: geef dan alle bedrijven die sindsdien legaal (met Wm-vergunning en bouwvergunning) zijn gegroeid een ontheffing tot de situatie van bv 1 februari 2009 en leg tegelijkertijd vast dat zij in een periode van 10 jaar qua milieubelasting (meestal stikstofdepositie) weer terug naar het niveau van december 2004 terug moeten. Dit kunnen we toch nationaal zelf regelen.
Zeker. De in het voorstel van de Crisis- en herstelwet opgenomen referentiedatum van 7 december 2004 zegt niets over de toelaatbaarheid van uitbreidingen nadien onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998. Voor zover bedrijven niet onder vrijstelling van de vergunningplicht van de Crisis- en herstelwet vallen omdat zij na de referentiedatum zijn uitgebreid en een toename van de stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitats hebben veroorzaakt, zal in het kader van een vergunningentraject moeten worden bezien of ongewijzigde voortzetting van het bedrijf in overeenstemming is met de instandhoudingsdoelen van het gebied of dat beperkingen moeten worden opgelegd.
Deze afweging wordt primair door de provincie op gebiedsniveau gemaakt, aangezien Gedeputeerde Staten bevoegd gezag voor de vergunningverlening zijn. De Crisis- en herstelwet bevat ook de mogelijkheid voor de provincies om – in plaats van een individueel vergunningenspoor in te gaan – te kiezen voor een categoriale aanpak: zij kunnen voorschriften stellen voor categorieën van bedrijven bij provinciale verordening.
Wat bedoelt de minister met «slimme wateroplossingen»? Zijn sense of urgency-gebieden gelijk aan TOP-gebieden?
De term sense of urgency heeft betrekking op Natura 2000 en wordt gebruikt in het Natura 2000 Doelendocument (2006). De waterkwaliteit en/of waterkwantiteit moet in bepaalde gebieden snel op orde worden gebracht, anders treedt onomkeerbare verslechtering op.
De TOP-gebieden zijn gebieden waarbij verdroging aan de orde is, dit betreft zowel de Natura 2000-gebieden als de EHS. Hierover is overleg gevoerd met de provincies, wat ertoe heeft geleid dat vrijwel alle sense of urgency-gebieden ook TOP-gebieden zijn geworden. Maatregelen – in het kader van Kaderrichtlijn Water, Natura 2000 en verdroging – moeten hier handig worden gecombineerd waardoor efficientie in de inzet van middelen kan worden bereikt.
Wil de minister bij provincies of waterschappen aandringen om de TOP-gebieden aan te pakken?
Ja. De provinciale bestuurders zien zeker het belang van dit onderwerp. De staatssecretaris van VW en ik hebben dit overigens ook meermalen aan de orde gehad. De midtermreview geeft nadere informatie over hoe de zaken ervoor staan.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
In het algemeen overleg over Natura 2000 van 10 februari 2010 is toegezegd nader in te gaan op een aantal gebieden en de overwegingen om gebiedsspecifieke wijzigings-voorstellen naar aanleiding van de «1 september»-plannen wel of niet over te nemen. Onderstaand een korte beschrijving per gebied.
1. Wieden: Vogelrichtlijnbegrenzing bij Wanneperveen
Provincie Overijssel heeft in een wijzigingsvoorstel voor dit gebied verzocht om de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied te verkleinen. Specifiek is in onderdeel b van dit wijzigingsvoorstel verzocht uitvoering te geven aan de door Provinciale Staten aangenomen motie Oostra. Namelijk het deelgebied begrensd onder de Vogelrichtlijn ten noorden van Wanneperveen en ten westen van Gasthuisdijk uit de Natura 2000-begrenzing te halen.
Het betreffende deelgebied dat grenst aan het moerasgebied rond de Bovenwijde, betreft een strook percelen van ruim 100 hectare dat overwegend uit grasland bestaat. Dat is ook de reden waarom dit deelgebied is opgenomen binnen de Vogelrichtlijnbegrenzing: het maakt onderdeel uit van het leefgebied van grasetende watervogels (ganzen). Uit telgegevens van SOVON blijkt dat de ganzen voorkomen in dit gebied, zij het minder dan in de andere deelgebieden. De begrenzing heeft dan ook op ecologisch juiste gronden in tegenstelling tot wat de motie Oostra veronderstelt, plaatsgevonden. De aanwijzing van het volledige Vogelrichtlijngebied (inclusief het aangehaalde deelgebied) is door de Raad van State getoetst in een beroepsprocedure in 2004 en goed bevonden (alle beroepen zijn verworpen). Hiermee is de begrenzing vastgesteld. Een verkleining van het Vogelrichtlijngebied, zoals voorgesteld, is dan ook niet overgenomen.
2. Blauwgrasland Friesland (Groote Wielen en Van Oordt’s Mersken)
Provincie Friesland heeft een wijzigingsvoorstel ingediend om de behoudsdoelstelling voor blauwgrasland in het Natura 2000-gebied Groote Wielen te laten vervallen. Ter compensatie hiervan stelt de provincie voor de begrenzing van het Habitatrichtlijn-gedeelte van Van Oordt’s Mersken uit te breiden, waarin een aanzienlijke oppervlakte blauwgrasland aanwezig is.
Met dit voorstel wordt ingestemd, aangezien hier een bijzondere situatie aanwezig is. In de Groote Wielen is het blauwgrasland in zeer beperkte omvang aanwezig en stelt dit habitattype in tegenstelling tot de andere Natura 2000-waarden in het gebied, hoge eisen aan de omgeving. Om de behoudsdoelstelling te kunnen realiseren, zal een forse inspanning geleverd moeten worden. De provincie heeft een goed alternatief aangereikt om extra oppervlakte blauwgraslanden te beschermen door Van Oordt’s Mersken uit te breiden met het aangrenzende deelgebied «Rome». Dit deelgebied is reeds opgenomen binnen de Vogelrichtlijnbegrenzing. Van Oordt’s Mersken kent verder al een uitbreidingsdoelstelling voor blauwgraslanden. Met de uitbreiding van meerdere hectares blauwgrasland met een veel betere kwaliteit dan in Groote Wielen, is de landelijke doelstelling voor blauwgraslanden beter geborgd. Daarom is het verantwoord in deze specifieke situatie een uitzondering te maken.
3. Spoortracé bij Van Oordt’s Mersken
Provincie Friesland heeft gevraagd het spoortracé Heerenveen-Groningen te exclaveren in de Natura 2000-gebieden Van Oordt’s Mersken en Bakkeveense Duinen. De ontwikkeling van dit spoortracé betreft een toekomstige ontwikkeling, waarvoor het niet mogelijk is dit bij voorbaat te exclaveren. Dit voldoet niet aan de door de Europese Commissie gestelde voorwaarden voor het aanpassen van de begrenzing. De begrenzing van de Natura 2000-gebieden moet gebaseerd worden op zuiver ecologische gronden. Toekomstige ontwikkelingen, zoals dit spoortracé, kunnen dan ook in de beheerplannen of in een vergunningprocedure worden beoordeeld. Bij de nadere uitwerking van de doelen in het beheerplan kan rekening worden gehouden met dit tracé door doelen strategisch te lokaliseren. Hierdoor kan een eventuele vergunningenprocedure eenvoudiger worden doorlopen.
4. Oldematen & Veerslootslanden: begrenzing bij Staphorst
Het wijzigingsvoorstel van provincie Overijssel om het noordoostelijk beheersgebied buiten de begrenzing te brengen wordt overgenomen. Tegelijkertijd is het voornemen de begrenzing te vergroten met het zuidoostelijk gelegen gebied rond de Veerslootslanden.
Deze voorgenomen vergroting komt voort uit ingediende zienswijzen op het ontwerp-aanwijzingsbesluit. Deze is in samenhang bekeken met de «1 september»-wijzigingsvoorstellen. De uitbreiding betreft (grotendeels door Staatsbosbeheer verworven) nieuwe natuur en is van belang voor het habitattype blauwgrasland en het hard benodigd hydrologisch herstel (geldt een Sense of Urgency). Bovendien betreft de uitbreiding geschikt leefgebied voor de grote modderkruiper. De uitbreiding van de begrenzing vindt dus plaats op ecologische gronden, conform de door de Europese Commissie gestelde voorwaarden voor begrenzing.
In ambtelijke gesprekken tussen LNV, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Katwijk is gebleken dat zich ook bij het gebied Meijendel & Berkheide een dilemma voordoet, waarbij er onzekerheid bestaat over de balans tussen economie en ecologie. Het gaat hierbij om de geplande rondweg rondom Katwijk die met het oog op onder andere de verkeersveiligheid van belang is. Dit gebied is door de provincie niet aangemeld voor de koppelingsafspraak, maar er kan op dezelfde manier naar worden gekeken. Ambtelijk wordt bekeken of de begrenzing van het gebied zou kunnen worden aangepast op een wijze die realisatie van de rondweg mogelijk maakt. Daarbij zal dan de voorwaarde worden gesteld dat de provincie met een goed voorstel komt, waaruit blijkt dat realisatie van instandhoudingsdoelen minstens zo goed gewaarborgd is als in een situatie waarbij alle waarden die in het gebied van het tracé liggen worden meebegrensd.
Voor de Veluwe zijn twee voorstellen ingediend ten aanzien van de recreatieterreinen en de landbouwgronden.
Provincie Gelderland vraagt in haar wijzigingsvoorstel de recreatieterreinen op de Veluwe uit de Natura 2000-begrenzing te halen. Deze recreatieterreinen zijn opgenomen in de Natura 2000-begrenzing, doordat ze veelal door de parkachtige omgeving een belangrijk onderdeel uit kunnen maken van het leefgebied van de Natura 2000-soorten of habitattypen. Op de Veluwe speelt dat met name voor vogels zoals de zwarte specht. Alleen bebouwing, erven en tuinen zijn met de exclaveringsformule uitgezonderd. Gezien het draagvlak van de recreatiesector, zal voor alle recreatieterreinen op de Veluwe nader worden onderzocht of deze ook echt onderdeel vormen van het leefgebied van soorten. Dit heeft geen vertragende werking op de planning van het definitieve aanwijzingsbesluit, aangezien het wordt gekoppeld aan de beoordeling van de ingediende zienswijzen op het ontwerp-aanwijzingsbesluit Veluwe ten aanzien van de begrenzing. Door het gebruik van kadastrale gegevens is de ligging van de recreatieparken precies bekend. Eventuele recente onderzoekgegevens die bij de provincie beschikbaar zijn gekomen, ook in het kader van het beheerplanproces, worden hierbij betrokken. Indien recreatieterreinen géén aantoonbaar onderdeel van het leefgebied uitmaken, zal aanpassing van de begrenzing na overleg met provincie plaatsvinden.
Provincie Gelderland heeft in haar voorstel gevraagd de landbouwgronden binnen de Natura 2000-begrenzing te halen voor een flexibele realisatie van de Natura 2000-doelen. Het betreft hier landbouwgronden in agrarisch gebruik met bestemming nieuwe natuur. Hier wordt terughoudend mee omgegaan conform de beleidslijn voor nieuwe natuur (beperken van effecten van Natura 2000 op nog niet verworven landbouwgronden). Landbouwgronden kunnen in de begrenzing worden opgenomen in geval er natuurwaarden zijn of worden ontwikkeld die overeenkomen met de rest van het Natura 2000-gebied of indien de gronden noodzakelijk zijn om de doelen te kunnen realiseren. Binnen de kaders van deze beleidslijn wordt de provincie voor zover mogelijk tegemoet gekomen, door dit in gezamenlijk overleg op ambtelijk niveau nader uit te werken. In het geval dat dit leidt tot opname van landbouwgronden in de begrenzing, is het mogelijk in het beheerplan aan te geven dat de doelen niet van toepassing zijn, zolang het agrarisch gebruik plaatsvindt (beperken van externe werking) én de gronden inderdaad ook geen onderdeel uitmaken van het leefgebied.
Voor zowel de recreatieterreinen als de landbouwgronden heeft de hierboven aangegeven lijn geen effect op de administratieve lastendruk voor de ondernemers. Immers de nadere uitwerking krijgt een plek in het reguliere traject om op basis van de ingediende zienswijzen én 1 september wijzigingsvoorstellen te komen tot een definitief aanwijzingsbesluit voor de Veluwe.