Vastgesteld 24 november 2009
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 29 oktober 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van staatssecretaris Albayrak van Justitie d.d. 17 juni 2009 ter begeleiding van het jaarbericht van het Openbaar Ministerie over het jaar 2008 (31 700 VI, nr. 143).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Nava
Voorzitter: Van Haersma Buma
Griffier: Nava
Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Gerkens, Van Haersma Buma, Heerts en Teeven,
en minister Hirsch Ballin, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open de vergadering, heet de minister en zijn medewerkers welkom en geef in eerste termijn het eerst het woord aan de heer Heerts van de PvdA-fractie. Net als de andere leden heeft hij een spreektijd van zeven minuten.
De heer Heerts (PvdA): mijnheer de voorzitter. Ik heb dit overleg aangevraagd. Je moet dan altijd wel een cliffhanger hebben en ik heb gemeend daarvoor maar het jaarbericht van het OM te gebruiken om met de minister van Justitie even van gedachten te wisselen over de ontwikkelingen en de reorganisatie van het OM en bijvoorbeeld niet over de vraag of taps nu wel tijdig of niet worden vernietigd. Een van medewerkers kwam met een lijstje met misstanden bij Justitie en het Openbaar Ministerie en ik zei hem dat ik dat nu niet nodig had, maar misschien wel voor een ander debat. Waar het mij vandaag in alle ernst om gaat, is ...
De heer Teeven (VVD): U spreekt nu wel over misstanden, maar u zou het voor de verandering ook wel eens kunnen hebben over de successen van het OM. Dat zou ook wel eens aardig zijn.
De heer Heerts (PvdA): Zeker, maar daar houdt een andere medewerker zich mee bezig en die heb ik vandaag nog niet gesproken. Maar ik begrijp uw opmerking en u weet ook dat ik het daar wel mee eens ben. Vaak gaat het hier echter over wat niet goed gaat en daar draagt u met uw aanvragen voor spoeddebatten natuurlijk ook aan bij.
Nogmaals, vandaag gaat het mij om een wat bredere ontwikkeling van het Openbaar Ministerie in het perspectief van twee, misschien wel drie aanpalende ontwikkelingen in ons veiligheidsbestel. Ik doel hiermee niet op de reorganisatie van de Ghor-regio’s, maar met name de reorganisatie van de politie en van de rechterlijke macht, in dit huis meer genoemd de gerechtelijke kaart. De derde ontwikkeling is die van de veiligheidshuizen en dit alles in het kabinetsbeleid samenkomend in het programma Veiligheid begint bij voorkomen. Ter voorbereiding op dit debat heb ik mij laten vertellen dat wij formeel gesproken hier niet alles zien van de reorganisatie van het Openbaar Ministerie en dat moeten wij ook niet willen. Recent hebben wij plenair wel de rechtspositie van onder andere de medewerkers van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht behandeld. Dat gaat nu naar de Eerste Kamer. Maar als je die ontwikkeling ziet van die A- en B-officieren , seniorofficieren en ook rechters met verschillende letters van het alfabet erachter, dat is er wel degelijk iets gaande. Het leek mij gepast om met de minister van Justitie nu wel even verder te spreken over deze aanpalende ontwikkelingen en de vraag hoe zich die nu verhouden tot die andere reorganisaties. Ik bedoel dan niet alleen de reorganisatie van de politie, want daar gaat natuurlijk ook de minister van Binnenlandse Zaken over.
Toen ik het jaarbericht las, werd ik wel getriggerd door de woorden regionalisering, samen doen wat samen kan. Ik lees daar dat het Openbaar Ministerie sinds 1 januari 2009 naast het Landelijk Parket en het Functioneel Parket werkt met elf regio’s, waarin een regiohoofdofficier als voorzitter opereert van het regiomanagementteam met een of twee lokale hoofdofficieren. Ik vraag mij dan wel af hoe zich dit verhoudt met de ontwikkeling van met name de lokale driehoek, waarin de rol en de verantwoordelijkheid van de burgemeesters nogal zijn toegenomen. Niet in de zin dat zij al niet verantwoordelijk waren voor het beheer van de politie of dat er in de gezagsverhouding tussen het OM en de politie het nodige is veranderd, maar wel het feit dat een aantal burgemeesters ook korpsbeheerders zijn en een aantal die ook een veiligheidshuis in haar of zijn domein hebben. Hoe zit het nu met de reorganisatie van het Openbaar Ministerie in deze elf regio’s en verhouden die zich tot de politieregio’s en de ontwikkelingen van de gerechtelijke kaart? Klopt in dat licht gezien ook het zeer recent uitgesproken oordeel van de Kamer over het functiehuis van het Openbaar Ministerie dat verder regionaliseert? Ik noem maar een voorbeeld. In Groningen zit een hoofdofficier van Justitie die ook voorzitter is van het managementteam van de nieuwe structuur van het Openbaar Ministerie. Zijn dan de hoofdofficieren in Drenthe of in Friesland tweederangsofficieren van Justitie, de zogenaamde A- en B-lijnen? Graag krijg ik hier een toelichting hierop van de minister. Als zich in Drenthe of Friesland iets afspeelt, is er dan iets wezenlijks veranderd in de verantwoordelijkheidsverdeling? Moet de hoofdofficier in Drenthe of Friesland dan eerst te biecht bij de voorzitter van het managementteam, zijn collega in Groningen, om iets te doen of na te laten? Hoe verhoudt zich dat dan weer met de sturing van de recherche van de reguliere politie, de 26 korpsen en de KMar en hoe verhoudt die verantwoordelijkheid zich weer met de bovenregionale recherche en eventueel de nationale recherche? Loopt het Openbaar Ministerie bij de ontwikkelingen in het veiligheidsdomein nu voorop ten opzichte van de zittende magistratuur en de politie of is de ontwikkeling daarvan een die daarin past?
In steeds meer gemeenten komen er veiligheidshuizen. Dat is een meer decentrale beweging. Hoe is nu geborgd dat ook het Openbaar Ministerie een officier in die veiligheidshuizen laat deelnemen die ook de verantwoordelijkheid aankan en die ook zowel in de driehoeksverhouding als in zijn nieuwe rol van justitiefunctionaris in het veiligheidshuis is aangesloten op de lokale ontwikkelingen.
Aan de ene kant zien wij een wat meer centralistische benadering van de organisatiestructuur van het Openbaar Ministerie, terwijl wij aan de andere kant in het veiligheidsdenken en – doen te maken hebben met een decentrale ontwikkeling. Ik wil voorkomen dat bijvoorbeeld de burgemeester van een gemeente met veel criminaliteit die korpsbeheerder is noch een veiligheidshuis in zijn gemeente heeft behoorlijk wat lijnen moet aflopen voordat hij in de nieuwe structuur van het Openbaar Ministerie eindelijk een officier van Justitie krijgt te spreken die ook weet waar het in de desbetreffende gemeente over gaat.
Om die reden heb ik om dit overleg verzocht. Ik wil graag met de minister van Justitie van gedachten wisselen over deze verschillende ontwikkelingen, want ik wil voorkomen dat wij over een aantal maanden gaan strijden over de indeling van de gerechtelijke kaart en de reorganisatie van de politie en de reorganisatie van het Openbaar Ministerie zich daar als het ware sluimerend doorheen beweegt en blijkt dat de Kamer niet heeft opgelet en niet heeft gedaan wat zij wellicht tijdiger had moeten doen. Dit is weliswaar de negatieve variant, maar de bedoeling is in elk geval om daar vandaag constructief wel een stap verder mee te zetten en dat de Kamer zich ook goed realiseert hoe het Openbaar Ministerie zich in die zich wijzigende veiligheidsstructuur en -organisatie beweegt en voortbeweegt.
Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Ik wil vandaag wel ingaan op het jaarbericht van het Openbaar Ministerie. Het is inderdaad een mooi verhaal, mijnheer Teeven, ook met dalende cijfers, zij het misschien niet ten opzichte van 2004, maar wel van de voorafgaande jaren. Je zou bijna zeggen dat het reden is om feest te vieren, maar ik heb vanmorgen de taart en de limonade toch maar in de koelkast laten staan toen ik het Algemeen Dagblad opensloeg want daar stond iets over een zedendelinquent die door een fout eerder vrijkomt, terwijl hijzelf nog in de gevangenis aangeeft dat zijn vrijlating niet kan kloppen. Hoe kan dit nu gebeuren? Hoe loopt zo’n proces eigenlijk? Waar wordt nu zo’n fout gemaakt en wie had dit nu moeten doorgeven? Kortom, waar is het misgelopen?
Ik heb er het jaarbericht nog even snel op nageslagen, maar zag daar geen staatje in van fouten door het Openbaar Ministerie. Is dat nu wel terecht? Ik mis de rekenschap die het Openbaar Ministerie aflegt over de fouten. Maar misschien kun je het impliciet wel terugvinden. Er zijn bijvoorbeeld minder veroordelingen. In het jaarbericht wordt dit verklaard door het feit dat rechters zwaarder aan het bewijsmateriaal hechten door zaken als de Schiedammer parkmoord. Zo zou je het inderdaad kunnen zeggen, maar je zou het ook kunnen omdraaien: kennelijk is het bewijsmateriaal niet voldoende en komt dat nu beter naar voren omdat de rechters beter zijn gaan opletten en motiveren. Of de tenlastelegging is onvoldoende, zoals bij het minderjarige zwakbegaafde meisje dat seks had met haar chauffeur, of bij Saban B. waar het OM het verlof niet afwees, of bij de medewerker van een bank die zich via de computer rijk maakte en het geld vergokte. Een verkeerde tenlastelegging zorgde ook in dit geval voor vrijspraak. Als laatste wil ik het voorbeeld noemen van de zogenaamde Tom Poes-zaak. Ook hier speelde een opeenstapeling van fouten een rol. Ik zou daarom graag van de minister horen hoe hij hierover oordeelt. Wat doet hij om te voorkomen dat het OM fouten maakt bij het vervolgen van de boeven? Is hij het met mijn fractie eens dat dit soort berichten in de krant het vertrouwen in onze rechtsstaat aantast?
De heer Heerts (PvdA): Toen die Tom Poes-zaak bekend werd, was ik er al de kippen bij om een spoeddebat aan te vragen, maar die zaak is nog onder de rechter. Vraagt u nu specifiek over deze zaak een oordeel aan de minister of bedoelt u het meer in algemene zin?
Mevrouw Gerkens (SP): Veel meer in algemene zin. Ik denk dat dit soort berichten in de krant ons vertrouwen in de rechtsstaat aantast en zou graag van de minister willen weten wat het Openbaar Ministerie eraan kan doen om dat te verbeteren.
In het kader daarvan wil ik het in tegenstelling tot de heer Heerts wel hebben over de taps. Gisteren hebben enkele advocaten hierover de noodklok geluid. Zij eisen een onafhankelijk onderzoek naar de gevolgen van het niet vernietigen van afgeluisterde taps van gesprekken tussen advocaten en verdachten. Het aantal taps is al bijzonder hoog, binnenkort hebben wij daar nog een overleg over. Deze zouden niet daadwerkelijk gewist worden, alleen de verwijzing ernaar zou gewist worden. De advocaten pleitten zelfs voor het stopzetten van het tappen totdat die geregeld is. Nu zou ik daar niet zo’n voorstander van zijn, maar wil er toch wel graag opheldering over. Hoe zit het nu? Kan de minister dit tot de bodem uitzoeken en daarover duidelijkheid geven? Ik kan mij voorstellen dat hij dat niet meteen vandaag kan, maar wil hij ons dan hierover berichten voor aanstaande dinsdag 12.00 uur?
Ik heb nog enkele vragen waarop ik graag een nadere toelichting krijg. Wat vindt de minister van de toename van het niet vervolgen van verdachten? Kan hij dat nader verklaren. Er is ook een toename van het aantal taakstraffen voor volwassenen te zien. Wij gaan nog uitgebreid discussiëren over het nut en de noodzaak van taakstraffen, maar bij volwassenen hebben wij het meestal niet over een uit de hand gelopen stapavond. Kan de minister vertellen hoe die toename nu in elkaar steekt? Ten slotte een vraag over de doorlooptijd van jeugdzaken die is gestegen. Dat is om veel redenen onwenselijk. Begrijp mij goed, zorgvuldigheid in de rechtspraak staat voorop, maar in het bijzonder voor de jeugd is een snelle doorlooptijd om diverse redenen goed. In het jaarbericht lees ik dat er een onderzoek is ingesteld naar de normering en de mogelijkheden tot verkorting. Kan de minister verklaren waarom die doorlooptijd is gestegen en zeggen of dat onderzoek al klaar is? Zo nee, kan hij dan zeggen wanneer dat klaar zal zijn en of hij de resultaten naar de Kamer wil sturen?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik heb dit overleg niet aangevraagd, maar vind het toch goed dat wij er vandaag over spreken. Ik begrijp ook wel dat de heer Heerts wilde spreken wilde zeggen over die veiligheidshuizen die lang niet altijd succesvol zijn, hoewel het kabinet dat wel altijd wil doen geloven. Onze fractie is daar in ieder geval altijd toe bereid, maar eerst een vraag aan de minister over het jaarbericht. Er staat een stempeltje op: ter inzage gelegd stuk. Dit jaarbericht was in eerste instantie niet gewoon naar de Kamerleden toegestuurd, maar ter inzage gelegd op het CIP. Wij moesten het dus daar gaan bekijken, maar wat is daarvan nu de reden geweest? Als je dit bericht lees, zou ik denken dat je je nergens voor zou hoeven te schamen. Het is een stuk dat je in feite zo op de website openbaar kunt maken. Behaalde resultaten worden goed vermeld. Ik merk dat mijn opmerkingen veel reacties oproepen, maar eigenlijk zijn ze gewoon een compliment voor de meer dan 5000 medewerkers van het Openbaar Ministerie die op een buitengewoon lastige plaats in de samenleving ...
De voorzitter: Er is nog wat discussie over uw vraag waarom het alleen maar ter inzage lag en daarover was ik even in gesprek met de griffier.
De heer Teeven (VVD): Prima. Nogmaals, dat jaarbericht vind ik een mooi stuk. De voorzitter van het College van procureurs-generaal spreekt op de eerste bladzijde over 5000 medewerkers die hun werk onder vaak moeilijke omstandigheden doen. Ik ben de eerste om dat te beamen, om in te zien dat het een buitengewoon lastige positie is als je op het snijvlak van de uitvoerende en de rechterlijke macht werkt. Dat is toch het vlak waarop het Openbaar Ministerie zich beweegt; als poortwachter naar de rechter en aan de andere kant de uitvoerende macht, politie en dergelijke. In ieder geval bij onze fractie bestaat heel veel waardering voor de intenties en de inspanningen voor dit moeilijke werk, zowel bij officieren van Justitie als bij de advocaten-generaal, maar ook bij de ondersteuning, de mensen die dat werk elke dag moeten doen. Inderdaad richt de Kamer vaak de focus op de negatieve aspecten. Dat is belangrijk, wat daar zit een aantal zaken bij die de samenleving nogal schokken. Sprekers voor mij hebben er al enkele genoemd. Als slachtoffers bijvoorbeeld een keer niet goed worden behandeld, kan dat buitengewoon veel uitstraling hebben. Gesprekken tussen verdachten en advocaten worden afgeluisterd. Zo zijn er veel meer voorbeelden waarover wij in de Kamer een spoeddebat vragen, al dan niet terecht, vaak is dat ook een politieke beoordeling. Dat die zaken aandacht verdienen, lijdt in ieder geval geen twijfel.
Vandaag wilde ik de aandacht vragen voor het werk in uitvoering. Als ik het jaarbericht lees, bekruipt mij het gevoel dat de reorganisatie van het Openbaar Ministerie nagenoeg is afgerond. De zaak staat althans goed in de steigers met die elf hoofdparketten, A-officieren en B-officieren, zoals collega Heerts ze noemde. Hij sprak volgens mij zelfs over hoofdofficieren. Ik zou ze niet zo willen noemen, maar hij zal het ook wel niet zo bedoeld hebben. Het staat in ieder geval goed in de steigers en je zou denken dat het klaar is. Ik realiseer mij heel wel dat je niet te veel moet willen reorganiseren, maar wij hebben er nu al een tijdje niet over gesproken. Wel hebben collega Heerts en ik er een aantal malen de aandacht voor gevraagd. In ieder geval onze fractie mist nog wel een puntje van de reorganisatie. Wij begrijpen best dat niet alles maar achter elkaar door kan gaan, maar wij vinden dat er toch nog een rare en vreemde eend in de bijt van dat Openbaar Ministerie zit waar wij niets van snappen, namelijk het Landelijk Parket dat heel belangrijke werk doet en het Functioneel Parket dat ook heel belangrijk werk doet. Beide zijn ze zo’n beetje regionaal over het land vertegenwoordigd en ze opereren soms ook in elkaars verlengde, bijvoorbeeld de financiële recherche en de recherche die zich bezighoudt met de georganiseerde misdaad. Onze fractie vraagt zich af, wanneer de minister nu in overleg met het College van procureurs-generaal die twee parketten samen gaat smelten en er een organisatie van gaat maken die gewoon landelijk de georganiseerde en financiële misdaad kan aanpakken. Ik kan het best begrijpen als de minister zegt dat dit niet in 2010 zal gebeuren en wellicht is begin 2011 ook nog te vroeg, maar er zou in de volgende kabinetsperiode toch op zijn minst een aanvang mee moeten worden gemaakt, welk kabinet er dan ook zit. Naar het oordeel van onze fractie zou die samenvoeging dan snel tot stand moeten komen, in 2011 of 2012. Wij denken dat dit ook heel efficiënt zal zijn.
Vandaag meldde het Algemeen Dagblad inderdaad het incident waarover mevrouw Gerkens al sprak., iemand die te vroeg was vrijgelaten. Dat riep bij mij de vraag op hoe de executieofficieren functioneren op de eerstelijnsparketten. Is er een goede verbinding met de Dienst Justitiële Inrichtingen? Zit er wel een dubbele check op? Of is dit toch ongelukkige voorval een menselijke fout bij de Dienst Justitiële Inrichtingen? Zo ja, dan moeten wij daar de staatssecretaris op aanspreken en moet zij daar de boel op orde brengen. Is dit überhaupt wel een probleem van het Openbaar Ministerie, zo vraag ik de minister? Is dit geen probleem dat op het kerndepartement thuishoort en wel bij de DJI? Ik vraag mij af of het Openbaar Ministerie daar überhaupt iets aan kan doen. Ik hoor dat graag, ook in relatie tot die executieofficieren.
Onze fractie vindt het heel belangrijk dat het Openbaar Ministerie bezig is met versterking van de tweede lijn. In het jaarbericht staat dat daarvoor ook een plan is ontwikkeld; in moeilijke en zwaardere zaken krijgen advocaten-generaal eerstelijnsofficieren naast zich. Ligt dat plan op schema en hoe is dat plan ontvangen? Als Kamerlid niet krijg ik Opportuun niet meer, maar af en toe kom ik er nog wel eens aan. Zo heb ik daarin gelezen dat het plan ook in de organisatie is vertaald. Zit het nu ook tussen de oren op de werkvloer van de tweede lijn dat dit de weg is in moeilijke, zware en megazaken of is dat nog een proces wat nog niet tot een volledig draagvlak heeft geleid?
Net als de heer Heerts wil ik iets zeggen over de veiligheidshuizen. Onze fractie is daar aanmerkelijk minder positief over. Wij zien dat het in sommige plaatsen inderdaad werkt, dat dit kabinetsbeleid zijn vruchten afwerpt, maar bijvoorbeeld in Amsterdam wordt er veel met elkaar en met instanties gepraat, wordt er veel over mensen gepraat, maar wordt niet mèt heel veel mensen gepraat en wordt ook niet heel veel in de richting van mensen gehandeld. Het dilemma van het OM als het gaat om die veiligheidshuizen ziet mijn fractie ook wel. Anders dan collega Heerts denken wij dat het Openbaar Ministerie niet die sturende rol in die veiligheidshuizen kan vervullen die het vaak wel zou willen vervullen. Het is ook de vraag of het Openbaar Ministerie altijd de meest aangewezen instantie is die de lead moet nemen in al die werkzaamheden die in die veiligheidshuizen onderdeel zijn van het kabinetsbeleid. Ik zou graag horen wat de minister hiervan vindt, want onze fractie heeft niet zo veel behoefte aan officieren van Justitie die in veiligheidshuizen zitting gaan nemen, ook fysiek, en dan maar voor een tiende van de werkzaamheden die daar worden verricht een daadwerkelijke inbreng hebben en voor de rest eigenlijk veel beter op zitting kunnen zitten en leiding kunnen geven aan de opsporing in de echt grote zaken waar de echt grote slachtoffers worden gemaakt en waar het Openbaar Ministerie ook een voorbeeld heeft. Ik doel dan met name op de meervoudige strafzaken.
De heer Heerts (PvdA): U maakt het verschil tussen uw partij en de mijne nu wel erg groot op het punt van die veiligheidshuizen. Als ik u goed begrijp, mogen ze door als ze goed functioneren, maar dat het loket wordt gesloten als ze niet goed functioneren en u langs bent geweest. Ook al is het maar een tiende van de rol van het Openbaar Ministerie en de officier van Justitie, als daarna daardoor menig meervoudige zaak wordt voorkomen, zou dan niet de preventie die ervan kan uitgaan en het gezag dat het OM naar mijn oordeel nog veel meer in die veiligheidshuizen zou moeten hebben ertoe kunnen leiden dat enorm veel misdaden worden voorkomen? U hebt het altijd over die kleintjes die groot worden, maar die kleintjes, die 12- tot 17-jarigen en anderen pakken wij daar aan, die leggen wij daar maatregelen op. U wilt steeds meer maatregelen door de officier opgelegd zien – soms denk ik wel eens: de rechter is er ook nog – maar dat generale preventieaspect en het feit dat het OM daar al zo dichtbij zit, zijn toch belangrijk. Wij moeten het kind toch niet met het badwater weggooien? Dan kunnen wij die mensen uit Amsterdam beter elders in het land laten kijken om te zien hoe het wel zou moeten en wat minder laten praten.
De heer Teeven (VVD): De heer Heerts heeft zeker geleid dat het op sommige plaatsen goed werkt, maar dat heb ik ook al toegeven. Ik ben er zelf ook geweest, maar dat doet er niet aan af dat dit op een groot aantal plaatsen niet het geval is. Het hangt zeer af van plaatselijke omstandigheden, maar ook van de manier waarop andere partners dan het Openbaar Ministerie in die veiligheidshuizen opereren. Daar vraag ik ook aandacht voor. Soms gaat het om vragen of je kinderen aan de ouderlijke macht moeten onttrekken, onderwerpen waar het Openbaar Ministerie nauwelijks invulling aan kan geven. Waar het mij om gaat, is dat wij geen dure officier van Justitie moeten zetten op plaatsen waar ze misschien 90 van de tijd meepraten en misschien maar 10% van de tijd daadwerkelijk iets voor kunnen beïnvloeden. Daar vraag ik aandacht voor. Ik zeg niet dat die veiligheidshuizen allemaal weg moeten, maar als wij dure medewerkers van het Openbaar Ministerie zetten, mensen die hoog zijn opgeleid en ook zijn opgeleid om onder grote druk te werken, dan is het de vraag of dat altijd wel zo functioneel is. In de richting van collega Heerts zeg ik nog dat wij natuurlijk al even bezig zijn met die veiligheidshuizen. Zoals ze nu bestaan, zijn ze weliswaar een idee van dit kabinet, maar ook de minister van Justitie zal toch moeten toegeven dat wij al met een laagdrempelige preventieachtige organisatievorm om criminaliteit te voorkomen werken sinds eind 1998, begin 1999 vorm van Justitie in de buurt. Dat model is ontwikkeld en ook wel anders geworden, maar ook Justitie in de buurt had heel goede ontwikkelingen die aan preventie van criminaliteit bijdroegen. Wij zijn toen eens begonnen met officieren van Justitie in veiligheidshuizen. Toen wij ermee begonnen, zaten ze in al die JIP’s en bleek dat dit toch niet zo’n doelmatige investering was. Daarna zijn de er dan ook weggehaald. Ik wil de heer Heerts dan ook waarschuwen voor de al te rigide opvatting dat altijd die officier van Justitie in persoon nodig is in die veiligheidshuizen om goede resultaten te behalen. Ik hoor ook graag wat de minister daarvan vindt.
De heer Heerts (PvdA): Er is wel wezenlijk iets veranderd in vergelijking met 10 of 15 jaar geleden met die JIP’s en officieren in een kantine in Maastricht of Heerlen waar ook recht werd gesproken, namelijk dat de verantwoordelijkheid naar een decentraal niveau is gegaan, met name van gemeenten en een aantal zorgverleners. Juist om potentiële criminelen, kinderen die later grote drugsbazen of pooiers worden niet meer te kunnen laten ontglippen, moeten wij vroeg interveniëren. Als u het alleen maar in geld waardeert, weet ik wel waar het eindigt. Dan wordt de preventieve taak van het OM weer wegbezuinigd en leidt dat uiteindelijk toch tot veel meer kosten voor de maatschappij. Volgens mij wil uw fractie nog maar zes ministeries overeind houden. Ik ben het daar niet direct mee oneens, maar bent u het niet met mij eens dat hoewel de aanwezigheid van de officier misschien wat duur is, juist van die integrale benadering een goede drive uitgaat om kinderen wel weer naar school te laten gaan, om voortijdig schoolverlaten te voorkomen, om criminelen in wording op tijd de pas af te snijden?
De heer Teeven (VVD): Eerst even een correctie: het gaat om acht ministeries en niet om zes.
Uw opmerking en vraag zijn wel heel terecht. Waar uw fractie en de mijne verschillen als het gaat om die veiligheidshuizen is dat wij zeggen dat je die officieren van Justitie niet moet neerzetten in praatclubs waar ze 20% van hun tijd zinnig besteden en 80% wat minder zinnig kunnen besteden omdat er doodeenvoudig geen werk voor hen is. Misschien moet je er van voor kiezen om de officieren wel te koppelen aan de veiligheidshuizen, maar daar niet te laten meepraten en de taak te geven van de vroegere kinderofficier. Als dan vanuit de sfeer van preventie naar repressie wordt gegaan, het moment waarop daadwerkelijk moet worden gestraft, moeten wij ervoor zorgen dat er meer jeugdofficieren zijn en daarop meer wordt ingezet en kunnen wij bekijken of wij niet beter kunnen opschalen. Als u praat over 12- tot 17-jarigen preventief benaderen en daarna repressie, dan geeft onze fractie u daarin gelijk. Eerst bekijken of je mensen kunt afhouden van criminaliteit, dat geldt van 12 tot en met 14 jaar, en dan schuift het op. Dan komt er een moment – dat was ook de reden van ons voorstel bij de begrotingsbehandeling een jaar geleden – dat je misschien ook 15, 16- en 17-jarigen die in de criminaliteit blijven zitten als volwassenen moet gaan berechten en aanzienlijk hogere straffen moet laten geven dan het jeugdstrafrecht op dit moment nog mogelijk maakt. Onze fractie wil dus best meedenken met preventie via die veiligheidshuizen, maar wij vinden dat de overgang van het jeugdstrafrecht naar het volwassenenstrafrecht op dit moment nog veel te groot is. Ik zou graag van de minister vernemen of hij misschien mogelijkheden ziet om dat gat de komende tijd te verkleinen.
De voorzitter: Dit punt is volgens mij nu wel uitgebreid gewisseld. Daar was enige ruimte voor en het onderwerp was ook belangrijk genoeg, maar ik stel toch voor dat u uw betoog vervolgt.
De heer Teeven (VVD): Akkoord, voorzitter.
Onze fractie vraagt zich nog wel eens af of het Openbaar Ministerie zijn successen niet wat beter zou kunnen uitdragen. Ik was aangenaam verrast door een interview in De Telegraaf van afgelopen zaterdag van de landelijk officier oorlogsmisdrijven en de teamleider van het team oorlogsmisdrijven die gewoon eens vertelden wat zij precies deden. Is het niet verstandiger om als het Openbaar Ministerie goede resultaten boekt – gelukkig doet het dan heel veel, al leggen wij vaak de vinger op de slechte resultaten – een wat actiever persbeleid te voeren en de successen eens wat knapper uit te dragen en de media mee te laten kijken achter de voordeur van het Openbaar Ministerie? De minister zit daar volgens mij wat minder rigide in dan zijn voorgangers, ook het College van procureurs-generaal lijkt mij er wat minder rigide in te zitten dan enkele jaren geleden, dus hoop ik op een positief antwoord. Dat is ooit wel eens gedaan, zeg ik de minister erbij, misschien kan hij het zich nog herinneren al was hij volgens mij toen net geen minister meer. In 1995, 1995 lieten wij op het Amsterdamse parket de media wel eens meelopen, eens achter de voordeur kijken. Het Openbaar Ministerie staat op dat snijpunt in de samenleving, precies op de scheidslijnen van uitvoerende en rechterlijke macht, een heel lastige positie. Daar doet het heel veel goed werk, maar af en toe gaat het ook wel eens hartstikke fout. Dan komen de koppen bij elkaar en houden wij spoeddebatten. Dat moet ook, want daar kijkt ook de samenleving naar. Maar mijn fractie zou toch ook graag zien dat alle dingen die het OM goed doet wat actiever worden uitgedragen. Maak er eens een wat mooier verhaal van. Het houdt de minister wel bezig, voorzitter, dat merk ik, want hij kan bijna niet stoppen met er met u over te praten. Maar in ieder geval tot zover onze bijdrage.
De voorzitter: Ik verzoek de heer Heerts even het voorzitterschap over te nemen, zodat ik mijn bijdrage kan leveren namens de CDA-fractie.
De voorzitter: Graag en dan geef ik u direct het woord.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Dank daarvoor.
Voorzitter. Veel is al gezegd, maar de reden dat wij nu apart praten over het jaarbericht van het Openbaar Ministerie heeft voor een belangrijk deel te maken met de reorganisatie van het OM, zoals de heer Heerts ook heeft aangeduid. Vorig jaar behandelen wij een aantal punten daarvan bij de begroting. Dat zal ik dit jaar ook doen, maar enkele zeer specifieke punten met betrekking tot het OM wil ik nu naar voren brengen.
Toen ik dit jaarbericht las, was weer het eerste dat mij opviel dat je de incidenten meteen in verhouding plaatst tot de 233 500 aangebrachte verdachten. Als ik dat aantal zie in relatie tot de gemaakte fouten, dan ben ik eerlijk gezegd toch wel onder de indruk van de geleverde prestaties. Er worden fouten gemaakt, maar iedere fout haalt nu eenmaal het nieuws, terwijl successen die over het algemeen niet halen. Afgelopen dinsdagavond sprak ik op een bijeenkomst een officier van Justitie die mij een heel interessante waarneming vertelde over het nieuws: de landelijke kranten leveren voortdurend de mislukkingen en vooral regionale en lokale kranten schrijven altijd over successen. Dit overigens terzijde, maar ik vond het toch wel interessant. Het OM zou ik in ieder geval willen suggereren om vooral lokale kranten onder het personeel te verspreiden, dat is goed voor de motivatie.
Wat ik een belangrijke ontwikkeling ten goede vind, is dat het Openbaar Ministerie meer en meer openstaat voor burgers. Wij hadden het er net al over dat voortdurend op negatieve ontwikkelingen wordt ingezoomd, maar waarom burgers er niet bij betrekken zodat ze van een kritische buitenstaander een kritische deelnemer worden. Denk aan Burgernet, aan meedoen met Meld Misdaad Anoniem, aan het voorstel van de voorzitter van het College van procureurs-generaal om te werken met panels die kunnen oordelen over de hoogte van straffen, natuurlijk met behoud van de eigen verantwoordelijkheid van het OM. Ik vind het zich naar de maatschappij toe keren van het OM een heel goede verandering, een verandering die je overigens zo langzamerhand ook wel bij de rechters ziet komen. Als je je organisatie anders inricht, is het natuurlijk wel belangrijk om ervoor te zorgen dat je dicht bij de burgers blijft. Wat dat betreft, zijn de vragen die de heer Heerts daarover stelde mij wel uit het hart gegrepen. Aan de ene kan krijg je een grotere schaal, maar aan de andere kant wil je juist dichter bij de burgers werken, bijvoorbeeld via die veiligheidshuizen. Hoe wordt in die nieuwe structuur met dat spanningsveld omgegaan? Voor het overige sluit ik mij wat die structuur betreft aan bij de heer Heerts. Ik houd mij graag aan wat ik in het verleden heb gezegd, namelijk: u moet reorganiseren als dat nodig is, maar de rol van de politiek is toch om met name te kijken naar de output. Als er een nieuwe organisatie nodig is om het efficiënter en beter te doen, dan vind ik dat prima, maar wij zullen uiteindelijk beoordelen of de gevraagde output ook daadwerkelijk wordt geleverd.
Ik heb nog enkele specifieke vragen. In het jaarbericht staat dat de instroom van geweldsmisdrijven de afgelopen jaren, van 2007 tot 2008 met zo’n 12% is gestegen en dat er ook een toename is van mishandeling. Ik dacht dat in andere cijfers voortdurend sprake is van een daling, ook van geweldsmisdrijven. Ik vraag mij dan ook af hoe de cijfers uit het jaarbericht zich verhouden tot de algemene veiligheidscijfers die in de politiemonitor staan.
Een heel belangrijke verandering bij het Openbaar Ministerie is natuurlijk het programma Versterking opsporing en vervolging. Is dat nu al helemaal ingebed en werkt dat volledig, of wordt er nog steeds aan gewerkt? Zal het inderdaad die kwaliteitsverbetering opleveren die ervan wordt gehoopt omdat er minder fouten gemaakt zullen worden? In de stukken staat dat rechters vaker vrijspreken als een reactie op de Schiedammer parkmoord. Dat ging van 4,4% in 2004 naar 7,4% in 2008. In het jaarbericht staat dat rechters beducht zijn geworden om fouten te maken zoals in de Schiedammer parkmoord. Maar het kan natuurlijk niet lang blijven duren dat rechters bang zijn dat het OM fouten maakt en niet veroordelen en dat het OM daar wellicht niet op reageert. Hoe wordt geprobeerd om het vrijspraakpercentage op het aanvaardbare niveau van het verleden te houden?
Ik heb nog een vraag over de werking van de Centrale Toetsingscommissie die de zware opsporingsmethoden in het kader van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden toetst. In het verleden kregen wij soms ook het jaarverslag van die toetsingscommissie. Ik vond dat altijd heel plezierig, want je kon daarin zien hoe veel zaken er precies geweest waren en wat de aard daarvan was. Op een bepaald moment kregen wij die jaarverslagen niet meer. Ik vraag mij af of dat een bewuste keuze is geweest of dat die jaarverslagen niet meer worden uitgebracht, maar ik zou er wel behoefte aan hebben om met dit jaarbericht ook weer dat jaarverslag van die toetsingscommissie te krijgen, zodat wij ons ook daarover een oordeel kunnen vormen.
Mijn laatste vraag betreft de omzetting van niet uitgevoerde taakstraffen in celstraffen. De minister heeft hiervoor een wetsvoorstel aangekondigd. Het Openbaar Ministerie zit ermee, want als een taakstraf niet wordt uitgevoerd, kost het veel moeite om die om te laten zetten in een celstraf, want het moet daarvoor toch naar de rechter. Ik zou graag vernemen wanneer wij dat wetsvoorstel tegemoet kunnen zien of hebben wij dat al.
Minister Hirsch Ballin: Volgens mij wel!
De heer Van Haersma Buma (CDA): Dan heb ik deze vraag niet gesteld, maar zeg nog wel dat wij het dan snel zullen gaan behandelen.
De voorzitter: Ik wil nog even reageren op de vraag van de heer Teeven waarom dit jaarbericht bij het CIP ter inzage is gelegd. Ik heb vernomen dat dit een beslissing van de Kamer is geweest. Wij zullen intern overleggen hoe wij dat in het vervolg willen.
De minister heeft behoefte aan een korte schorsing.
De vergadering wordt van 15.45 uur tot 15.55 uur geschorst.
Minister Hirsch Ballin: Mijnheer de voorzitter. Ik dank de leden voor de niet alleen geïnteresseerde maar de ook positief getoonzette reacties op het jaarbericht van het OM, op wat zich verder in deze sfeer afspeelt en natuurlijk ook voor de suggestie van de heer Teeven om de successen van het Openbaar Ministerie die zo mooi in het jaarbericht naar voren komen toch beter onder de aandacht van anderen te brengen. Er tekent zich haast een mooie taakverdeling af: het OM brengt de successen meer en beter naar buiten en u spreekt mij aan op de fouten. Wij zullen natuurlijk proberen er een goede balans in te vinden, maar ik ben er in ieder geval trots op dat het OM zo veel goede resultaten heeft behaald. Wij brengen die ook graag gezamenlijk onder de aandacht. Het is ook de wens van het College van procureurs-generaal dat hier in persoon door de voorzitter en een van de leden vertegenwoordigd is, terwijl op dit moment een ander lid, een oud-procureur-generaal en de huidige hoofdofficier van justitie op de conferentie Mensenhandel aanwezig is waar ik net vandaan kom en waarbij ook de voorzitter van uw vaste commissie aanwezig is, althans toen ik weg moest. Maar ik had de indruk dat zij zeker van plan was om te blijven en dat wordt ook van onze kant zeer gewaardeerd.
Ik heb het ook op prijs gesteld dat naar voren is gebracht dat het werken bij en van het Openbaar Ministerie zeer intensief is. Het gaat om enorme aantallen zaken, waarbij de aantallen voor een deel worden bepaald door zeer eenvoudige zaken, die desalniettemin met de vereiste zorg moeten worden gedaan en waarin parketsecretarissen ook een groot aandeel kunnen hebben, maar er zijn ook zeer complexe zaken bij die de intense aandacht vragen van de zaaksofficier, de leiding van de parketten en het College van procureurs-generaal. Ten dele zijn dat ook de zaken waarover wij nu spreken.
Hoezeer ik ook dag in dag uit mag constateren dat een heleboel mensen met een geweldige inzet bij Justitie werken, gaat daar natuurlijk ook daar wel eens iets mis, zoals ik ook al in het verleden heb erkend. Soms is dat een wisselwerking tussen verschillende instanties, bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie en de rechtspraak, waarbij voor de rechtspraak hoe dan ook natuurlijk de onafhankelijkheid geldt, maar waarbij het OM zich desalniettemin wat van iets de oorzaken zijn, of er wellicht betere voorlichting had moeten worden gegeven aan de rechter. Nog onlangs hebben wij naar aanleiding van interpellatievragen gesproken over wat er gebeurd is met de in eerste aanleg veroordeelde Saban B. Als het meezit, krijgt u nog voordat deze dag voorbij is en anders in ieder geval in het weekend een uitgebreide brief over. Er zijn ook andere gevallen die misgaan, maar soms blijkt het ook mogelijk om nog corrigerend op te treden. In de kwestie waarover vanmorgen in het Algemeen Dagblad is bericht, was inderdaad sprake van een telfout in de berekening van de uitgezeten dagen, maar is in ieder geval de inzet van het Openbaar Ministerie geweest dat de straf wel volledig wordt uigezeten en naar mijn indruk ook met resultaat, maar wij zullen daar uiteraard nader naar kijken. Deze week werden wij geconfronteerd met een zaak die ons zeer ongelukkig heeft getroffen. Iemand die veroordeeld was tot een straf van vier jaar wegens mensenhandel had nog te zitten tot september volgend jaar, is niet teruggekeerd van weekendverlof. Dat het om mensenhandel gaat, is des te vervelender omdat de bestrijding van mensenhandel nu eenmaal behoort tot de prioriteiten die wij ons aan het begin van deze kabinetsperiode hebben gesteld en waar dus ook intens aan wordt gewerkt. Dat was ook de boodschap naar aanleiding van de zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel die ik vandaag in ontvangst heb genomen en waaraan het Openbaar Ministerie met veel inzet en grote deskundigheid ook aan werkt. Maar dan blijkt toch door een menselijke fout, door het niet noteren en het niet op tijd doorgeven wat er met betrokken veroordeelde aan de hand was, weekendverlof is toegekend. Het Openbaar Ministerie zegt dat het verlof niet zou zijn toegekend als de goede signalering van de executie-indicator erop was gezet en was doorgegeven. Ook dat soort dingen gebeuren. Zoals u weet, heb ik van meet af aan de benadering gekozen dat wij dit soort zaken onder ogen zien, dat wij waar nodig ook corrigerend optreden. Soms zijn het zaken die je moet rekenen tot menselijke fouten, maar dan moet je je desalniettemin de vraag stellen of wellicht in de structuren, in de processen iets kan worden gedaan om ze te verbeteren. Soms zijn het zaken die dieper reiken en dan moet, zoals wij hebben gedaan met de Justitiële Jeugdinrichtingen, de conclusie worden getrokken van een ingrijpender veranderingsproces waarvan je op den duur ook de resultaten ziet.
Dit leidt ook tot de werkwijze die het Openbaar Ministerie toepast en die ook bij Justitie wordt toegepast: best practices waarvan wij willen leren. De heer Teeven zei iets over de veiligheidshuizen. Onze ervaring is dat uit het werken in de veiligheidshuizen, die er in sommige gemeenten al langer zijn – het oudste is dat in Tilburg dat dateert uit 2002, maar ook Eindhoven behoorde tot de pioniers – zeer goede resultaten voortkomen. Ook daarvoor geldt natuurlijk zonder enige twijfel dat dit voor een deel afhankelijk is van de manier waarop daar gewerkt wordt, dus mensen bij elkaar zetten die spreken over de gevallen die hen worden voorgelegd. Gevallen zijn bij Justitie altijd mensen, mensen die criminaliteit, onveiligheid en overlast ondervinden, maar ook mensen die dat bedrijven en daarvoor verantwoordelijk moeten gesteld. Ik denk bijna op de dag twee jaar geleden hebben staatssecretaris Albayrak en ik voor deze algemene formule gekozen en ons hebben voorgenomen om die veiligheidshuizen overal in het land te stimuleren waar ze er al waren en waar ze er nog niet waren tot stand te brengen. Eind dit jaar wordt dit afgerond en daarin heeft het OM ook via de financieringslijn die via het OM loopt een belangrijke rol gespeeld. In manier waarop in de veiligheidshuizen wordt gewerkt, is bewust lokale verscheidenheid geaccepteerd met soms een grotere en soms een minder grote directe betrokkenheid van de gemeente, soms met accent op bepaalde vormen van criminaliteit, soms met een bredere taakstelling, maar ze zijn er eind dit jaar in ieder geval wel overal.
De heer Teeven sprak over de Amsterdamse variant van de veiligheidshuizen, die daar ketenunits heten, maar die waren er al langer. In Amsterdam vond men die units beantwoorden aan het concept van de veiligheidshuizen. Als de indruk bestaat dat er beter in die units moet worden gewerkt, zullen wij daar natuurlijk naar kijken, maar op dit moment moet ik het voor kennisgeving aannemen. U kunt ervan verzekerd zijn dat wij in onze periodieke en systematische contacten met de veiligheidshuizen, inclusief de Amsterdamse ketenunits die daar op wijkbasis zijn georganiseerd, onder ogen zullen zien.
Wij wisselen de best practices van de veiligheidshuizen uit. In het project Veiligheid begint bij Voorkomen maakt die uitwisseling van informatie via de nieuwsbrieven en de conferentie die in december wordt gehouden ook deel uit van de werkwijze.
Mevrouw Gerkens (SP): De minister ging bijna vlekkeloos over van het ene op het andere onderwerp, maar ik wil het toch nog even hebben over de fouten die bij het OM worden gemaakt. Natuurlijk, waar gehakt wordt, vallen spaanders en waar gewerkt wordt, worden ook fouten gemaakt en die zijn ook menselijk. Als de minister nu het jaarbericht van het OM leest waarin tot twee keer toe wordt gesteld dat er minder veroordelingen zijn omdat nu door de rechters gewoonlijk beter wordt opgelet op wat wordt aangeleverd, trekt hij daar dan niet de conclusie uit dat wat wordt aangeleverd kennelijk niet een goede kwaliteit is? Is dat niet waarover hij zich als minister zorgen zou moeten maken? Zou hij niet eerder moeten zeggen: er moet kwaliteit worden geleverd en ik ga daar ook voor zorgen?
Minister Hirsch Ballin: Maar dat doen wij ook! Ik zou de diagnose van mevrouw Gerkens dan ook niet zonder meer tot de mijne willen maken. Na de Schiedammer parkmoord is er in alle geledingen van de strafrechtspleging een grotere scherpte opgetreden. Ik heb dat pas nog gezegd in het wetgevingsoverleg over de begroting met betrekking tot het NFI. Dat geldt net zo goed voor de politie. Ik heb niet de illusie van feilloos handelen, maar wel de verwachting dat er zo scherp mogelijk op wordt toegezien dat het best mogelijke wordt gedaan door de politie op het gebied van opsporing en criminaliteitspreventie, maar ook door het OM als bevoegd gezag. De rechtspraak is inderdaad kritischer, maar is om te beginnen zelf kritischer geworden, maar het Openbaar Ministerie zeker ook. Er is bijvoorbeeld geïnstitutionaliseerd dat bij zaken waar het op aankomt tegenspraak wordt georganiseerd. Soms wordt er zelfs externe tegenspraak georganiseerd. Uit wat ik u zal berichten over de uitvoering van de met algemene stemmen aanvaarde motie van de heer Teeven over de verhoudingen in de eerste en de tweede lijn, zal ook blijken dat er veel meer wordt gedaan om te voorkomen dat de kennis van zaken uit de eerste lijn weggeëbd is bij de behandeling van de zaken in tweede lijn, uiteraard met behoud van de specifieke rol van de tweedelijn op het punt van waarborging van de kwaliteit van de behandeling door het gerechtshof.
Mevrouw Gerkens (SP): Ik wil dit voorbeeld bij de hand nemen, maar daarmee niet zeggen dat dit specifiek moet worden uitgewerkt. Het heeft natuurlijk ook te maken met de rol van de media die in het geval van dat zwakbegaafde meisje stelt dat de rechter de aangeklaagde zomaar vrijspreekt. Maar als je dieper in de zaak duikt, zou je moeten concluderen dat de rechter eigenlijk niet anders kon dat vrijspreken omdat de tenlastelegging verkeerd was. Wat doen wij nu aan dat beeld, hoe kan dat soort zaken nu worden voorkomen? Hoe kan worden voorkomen dat na vrijspraak halve verhalen in de media verschijnen. Misschien is het niet een echt goed voorbeeld, maar de minister zal wel begrijpen wat ik bedoel. De rechter moet wel vrijspreken omdat de tenlastelegging niet juist is geweest. Wat doet u nu om dat soort zaken in de toekomst te voorkomen. Ze komen voor en worden opgeblazen in de media en het is gewoon niet goed voor de beeld dat mensen hebben van de rechtspraak.
Minister Hirsch Ballin: Ik ben dat met u eens en u kunt ervan verzekerd zijn dat elke zaak van die aard binnen het Openbaar Ministerie wordt geëvalueerd en dat, als daar lering uit kan worden getrokken, dat ook gebeurt. Ik denk dat ik wel een vergelijking over een langere periode mag maken. Ik durf wel te zeggen dat in vergelijking met 15 à 20 jaar geleden en ook met 25 en 30 jaar geleden het Openbaar Ministerie een veel sterker zelfkritisch vermogen heeft ontwikkeld, uiteraard zonder af te doen aan het vele goede werk dat ook in vroegere periodes door officieren van justitie is gedaan, en dat dat vermogen, het leren van dingen die niet goed gaan, bijvoorbeeld in de beleidsmatige aansturing of de beoordeling van zaken naar hun gewicht, de behaalde successen wel verklaart.
De heer Teeven (VVD): Het is goed dat niet alleen het Openbaar Ministerie een groter zelfkritisch vermogen heeft, maar ook deze minister van Justitie in vergelijking met zijn collega van zo’n 15 jaar geleden. Dat draagt allemaal bij, we worden allemaal wat kritischer en kijken allemaal wat kritischer naar onszelf en ons functioneren. Dat geldt volgens mij wel voor iedereen aan deze tafel, dus dat is hartstikke mooi.
Nog even terug naar de veiligheidshuizen. Het was niet mijn bedoeling om specifiek de lantaarn op Amsterdam te zetten. Ik heb gezegd dat het in Amsterdam en enkele andere plaatsen niet goed gaat. Die indruk heb ik uit werkbezoeken, uit gesprekken met medewerkers en uit signalen die ik uit die maar ook uit andere organisaties, ketenpartners krijg. Ik zeg daarbij tegelijkertijd, want dat zie ik natuurlijk ook, dat het op een aantal andere plaatsen wel heel goed gaat. Het beeld is dus niet alleen negatief, maar op sommige plaatsen. Op sommige plaatsen blijft het beeld ook een beetje negatief omdat niet geleerd is van de fouten van tien jaar geleden. Vandaar mijn vraag aan de minister. Ik zie ook wel de voordelen die hij en de heer Heerts schetsten, maar hoe denkt hij dat de komende jaren te verbeteren? Er gaat immers veel geld van het kabinet in die veiligheidshuizen zitten. Een groot deel van het beleid van de minister is daarop ook gestoeld. Hoe wil hij ervoor zorgen dat het over vijf jaar een stuk beter is of misschien al over anderhalf jaar?
Minister Hirsch Ballin: Er komt een evaluatie van de veiligheidshuizen en, zoals ik al zei, met de bedoeling om ervan te leren, de best practices, het leren dat wij al doende doen. Al doende, zien we ook er een ongekend goed contact tot stand is gekomen tussen de verschillende instanties bij de bespreking van individuele gevallen. Ik noemde Tilburg al als het oudste veiligheidshuis, maar daar hebben wij bijvoorbeeld al gezien dat jeugdrecidive in de periode 2002–2008, de periode waarin je recidive pas kunt beoordelen, met 49% is teruggelopen. Nogmaals, er wordt geëvalueerd, er wordt geleerd, maar op dit moment is mijn hoofdzorg eigenlijk nog steeds om te leren van een voldoende uitwisseling van de goede dingen die gebeuren. Er is weliswaar extra geld voor uitgetrokken, maar het is toch niet zo’n dure verandering in de aanpak van de criminaliteit. Het zijn de mensen die toch al hun werk deden, mensen van de gemeenten, van de politie, van het Openbaar Ministerie, van de jeugdzorg, soms ook van de verslavingszorg en de leerplichtambtenaren en de reclassering die bij elkaar worden gebracht. Het is dus vooral een verandering van werkwijze door de fysieke nabijheid en de mogelijkheid om gezamenlijk de gevallen en de personen te bespreken waarom het gaat. In sommige plaatsen met kleinere veiligheidshuizen gebeurt dat eens in de week in de grotere gemeente dagelijks.
De heer Teeven (VVD): U hebt er wel gelijk in dat die mensen er al waren, maar als je bijvoorbeeld die parketsecretarissen van de parketten weghaalt en je brengt ze naar de veiligheidshuizen, hetgeen ook is gebeurd, dan kunnen ze het werk wat ze daar deden daar niet meer doen. Op sommige plaatsen is de werkdruk op de parketten ook groter geworden net als de druk om verdachten voor te geleiden. Met de implementatie van het plan Versterking opsporing en vervolging met die tegenspraak en verbetering van de kwaliteit, bereik je natuurlijk wel een aantal goede dingen, maar de werkdruk wordt wel groter omdat meer mensen gaan kijken naar het hetzelfde product. Dat betekent toch dat minder mensen iets in eerste aanleg kunnen doen. Dat ziet u toch ook wel? Ik hoop dat u toch ook signalen krijgt van de parketten dat de werkdruk af en toe wel toeneemt?
Minister Hirsch Ballin: Wellicht kijkt de heer Teeven ook naar zijn eigen vroegere ervaringen en collega’s. Ik kan mij heel goed voorstellen dat zij zeggen dat ze het drukker hebben gekregen. Dat gevoel delen ze met anderen die zich inzetten voor het vele dat er bij Justitie te doen is. Er gaat ook meer om, maar er worden ook meer resultaten bereikt. Het is niet zo dat degenen die aan het werk in de veiligheidshuizen deelnemen dan wezenlijk met iets anders bezig zijn dan wat reeds hun taak was. Als mensen hun werk doelmatiger doen in betere samenwerking, dan leidt dat er in ieder geval toe dat er meer resultaten worden behaald. Of dat er uiteindelijk toe bijdraagt dat je met dezelfde hoeveelheid mensen betere resultaten bereikt of dat je dat op een andere manier moet doorrekenen, is te complex om daar op dit moment een uitspraak over te doen, maar iedereen die die ervaring heeft – wat dit betreft, spreek ik ook uit eigen ervaring – weet dat het goed is om met anderen samen te werken met degenen om je heen die zich ook inzetten voor dezelfde zaak. Zij ervaren dat alleen maar als een positieve factor in de effectiviteit van hun werk.
Ik kom op de tweede vraag van de heer Heerts over de verhouding tussen de lokale hoofdofficier van justitie en de regiohoofdofficier. De lokale hoofdofficier van justitie blijft aansprakelijk en verantwoordelijk voor de afspraken in de lokale driehoek. Qua gezagsverhouding in de lokale driehoek verandert er dus niets. In een aantal regio’s is sinds de invoering van de Politiewet 1993 in 1994 en eigenlijk ook al tijdens de voorbereidingen daarvan al een fungerend hoofdofficier van justitie die een rol heeft in de beheersdriehoek met de korpsbeheerder en de korpschef, maar die ook in veel gevallen de gebiedsofficier was voor dat deel van de regio. Het Openbaar Ministerie heeft inmiddels dus al een ruime ervaring, zo’n 15 jaar, met een groter verband waarin de hoofdofficierfunctie behalve bij degene die de leiding heeft van dat parket ook berust bij een andere, in de oude situatie de fungerend hoofdofficier van justitie en in de nieuwe situatie de hoofdofficier van de betreffende regio in verhouding tot de hoofdofficier van het grotere verband.
De regionalisering van het OM moet zich ook goed verhouden tot de ontwikkelingen in de gerechtelijke kaart en het politiebestel. Hetgeen de heer Heerts daarover zei, onderschrijf ik volledig. Ook al zijn er wellicht verschillen in schaal, we letten erop dat de schalen en de territoriale indeling op elkaar worden afgestemd. Dat was ook al het geval bij de Politiewet 1993 en dat zal ook het geval zijn bij de inrichting van de regionale herindeling die nu plaatsvindt.
De heer Van Haersma Buma vroeg naar de daling van de cijfers met betrekking tot geweld. De cijfers in het jaarbericht van het Openbaar Ministerie betreffen de periode 2004–2008 en laten inderdaad een toename zien. Dat was ook een van de feiten waarmee wij aan het begin van deze kabinetsperiode werden geconfronteerd. In afwijking van het algemene beeld van de criminaliteit, die reeds dalende was vanaf het eerste kabinet-Balkenende gingen de ontwikkelingen in de sfeer van geweldsdelicten en enkele andere delictsoorten in een andere richting. Dat was ook een van de redenen waarom Justitie gekozen heeft voor een heel sterk accent op de persoongerichte aanpak. Het is ook het soort criminaliteit waarbij persoonlijke factoren, gedragstoornissen et cetera, een belangrijke rol spelen. Om die reden hebben wij ook op deze manier bestraffing en preventie met elkaar verbonden. De cijfers die de daling laten zien van geweldsdelicten betreffen de daling in 2008 ten opzichte van 2007 en de eerste acht maanden van 2009 ten opzichte van 2008.
De heer Van Haersma Buma heeft gesproken over het vrijspraakniveau. De gevallen waarin dat gebeurt, zijn divers. Dat kan te maken hebben met een kritischer benadering van bewijsmateriaal door zowel rechters als officieren. Soms wijst een officier van justitie er zelf op dat er andere kanten zitten aan wat er is gekomen. De officier van justitie heeft ook de plicht om de rechter daarover goed en zo volledig mogelijk te informeren. Het jaarverslag van de Centrale toetsingscommissie bevat bepaalde bijzonderheden die niet breed verspreid kunnen worden, maar in een geanonimiseerde vorm lijkt mij het een goede zaak om dat u te overleggen.
In aanvulling op wat uiteraard tot de eigen orde van de Kamer behoort, wijs ik er nog op dat wij bij verspreiding van stukken die behoren bij brieven die ik u doe toekomen, uiteraard bereid zijn om dienstverlenend te zijn in de zin van het verstrekken van extra exemplaren voor de vaste commissie voor Justitie. Ik wijs bovendien nog op de website van het Openbaar Ministerie waar het jaarbericht te vinden is: www.om.nl en waar ook meer informatie is te vinden over meer recente ontwikkelingen op ons beleidsterrein. Vanuit www.justitie.nl kun je doorlinken naar volgens mij www.justitiekrant.nl. Mocht ik dat niet juist zeggen, dan zult u daarover nader worden geïnformeerd.
De heer Heerts (PvdA): Deze digiminister verwijst wel vaker naar zijn eigen website. Dit lijkt misschien een grapje, maar ik bedoel het toch echt serieus. Hij is er verantwoordelijk voor dat de Kamer via haar eigen verzendlijst de stukken krijgt die wij moeten hebben voor onze controlerende functie.
Minister Hirsch Ballin: Zeker, maar het was ook niet mijn bedoeling om dat te ontkennen, zelfs niet om dat te relativeren, maar om het aan te vullen. Ik weet van de heer Heerts dat hij graag ook andere informatiekanalen aanboort en voedt. Dit is dus louter alleen aanvullend en dienstverlenend bedoeld.
De heer Heerts (PvdA): Wat bedoelt u overigens met «voeden»?
De voorzitter: Laten wij dit nu niet te ver uitdiepen, al was het een beetje uitlokking van de minister. Hij moet zijn beantwoording maar vervolgen.
Minister Hirsch Ballin: U gaat er natuurlijk helemaal zelf over wat gedrukt wordt als Kamerstuk en wat niet. Maar gedrukt of niet gedrukt, wij leveren u graag wat u verder nodig vindt.
De heer Teeven (VVD): Ik heb niet die kanalen waarover de heer Heerts blijkbaar wel beschikt om buiten de aan de Kamer geleverde stukken om aan informatie te komen, maar ik heb nog wel een verzoek aan de minister. Het Openbaar Ministerie geeft een heel mooi bulletin uit met de naam Opportuun. Heeft de minister er bezwaar tegen om dat naar alle leden van de vaste commissie voor Justitie te laten sturen?
De voorzitter: Dit Kamerlid krijgt het al!
De heer Teeven (VVD): Dat is fijn voor u, voorzitter, maar misschien willen andere leden dat ook wel graag krijgen!
Minister Hirsch Ballin: Dat zullen wij heel graag doen!
De heer Teeven vroeg of wij de successen van het Openbaar Ministerie beter over het voetlicht kunnen brengen, maar ik denk dat ik daar nu echt wel het nodige over heb gezegd.
Ik kom op de verhouding tussen de eerste en de tweede lijn. Gevraagd is of het proces nu ook tussen de oren zit. Over de uitwerking van de motie zal ik u uiteraard nog nader informeren, maar u zult daaruit kunnen afleiden dat het antwoord op deze vraag in ieder geval bevestigend zal zijn.
Mevrouw Gerkens had vragen over de technische kant van de vernietiging van getapte gesprekken. Daarover zijn enkele berichten verschenen. Mede namens mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die de beheersverantwoordelijkheden ten aanzien van de politie op landelijk niveau heeft, wil ik er nog wel iets over zeggen. De berichten zijn gebaseerd op uitlatingen over het oude tapsysteem dat inmiddels is vernieuwd en van veel betere veiligheids- en voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de niet vernietiging is voorzien. Enkele jaren geleden kon het nog voorkomen dat gesprekken ongecontroleerd werden gekopieerd op nieuwe digitale gegevensdragers. Dat gebeurt nu niet meer. Het College bescherming persoonsgegevens heeft medio 2007 onderzoek gedaan naar de werking van het centrale tapsysteem en van de Unit Landelijke Interceptie op het punt van de vernietiging van geheimhoudergesprekken maar daaruit is niet gebleken van het niet wissen van geheimhoudergesprekken of het overtreden van artikel 126aa, 2e lid Strafvordering. Dat onderzoek concludeerde dat de geheimhoudergesprekken op de technisch juiste wijze werden vernietigd.
Mevrouw Gerkens (SP): Dat onderzoek was in 2007, maar nu hebben wij die boze advocaten. Er gaat dus echt iets mis in de berichtgeving, althans in de richting van die advocaten. Wat gaat u doen om deze beroepsgroep ervan te verzekeren dat de taps echt worden gewist? Als u zegt dat het systeem vernieuwd is, kunt u mij dan vertellen of de broncodes bij u bekend zijn?
Minister Hirsch Ballin: Bij mij niet. Wij zijn in ieder geval met die geheimhoudergesprekken bezig. Het is een buitengewoon complex onderwerp, inclusief de techniek van de vernietiging. De inrichting van de systemen is een beheersverantwoordelijkheid bij de politie. Ik heb dat verder niet paraat, maar ik zal u daarover uiteraard nader informeren. Dat er reden is om naar de hele werking van het systeem met enorme aantallen vergaarde gegevens op basis van de taps en de moeilijkheid om te ontrafelen wat wel en niet onder de geheimhouderregeling valt, daarvan zijn wij ons bewust en dat is ook de aanleiding geweest voor de afspraak tussen het OM en de Orde van Advocaten die heeft geleid tot een regeling over de nummers. Wij moeten nog beoordelen of die voldoende werkt. Er staat een enorme druk op het systeem door de grote aantallen gesprekken waarom het gaat. Ik realiseer mij dat heel wel en het Openbaar Ministerie is daar ook mee bezig in samenwerking met mijn ministerie en uiteraard ook met de politie.
Mevrouw Gerkens (SP): De minister zegt dat hij ons nog technische informatie zal geven. Kan hij dat doen voor aanstaande dinsdag 12.00 uur of als dat niet kan in ieder geval eind van die dag, zodat wij het voor de begrotingsbehandeling hebben?
Minister Hirsch Ballin: Dat weet ik niet, zelfs naar rechts kijkend durf ik dat niet toe te zeggen omdat er ook een ander ministerie bij betrokken is. Wij zullen proberen om die informatie te krijgen, maar ik durf het niet toe te zeggen zonder ook maar de mogelijkheid van oogcontact met degenen die het moeten leveren.
Mevrouw Gerkens (SP): Maar ik begrijp uit uw woorden dat u zich daar wel voor wil inspannen?
Minister Hirsch Ballin: Zeker.
Voorzitter. Ik heb zo de indruk dat ik een paar vragen vergeten ben. Excuses daarvoor, maar dat hoor ik dan wel in tweede instantie.
De voorzitter: Ik stel voor om in de tweede termijn dan ook aan te geven of de minister vragen vergeten is en, zo ja, welke.
De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik heb weinig geïnterrumpeerd, maar over mijn hoofdvraag over de rol van het OM op de verschillende lagen in relatie tot het bestuur en uiteindelijk ook wel tot de rechterlijke macht heb ik eigenlijk weinig gehoord. Je zou kunnen zeggen dat het Openbaar Ministerie zich natuurlijk moet verhouden tot elke burgemeester. Hiermee wil ik niet zeggen dat elke gemeente een officier van justitie moet hebben, want dan zouden wij er veel van nodig hebben. Maar die verhouding is niet het probleem, want daar verandert eigenlijk niets aan. Dan komt wel vrij snel de opschaling en heb je een officier van justitie die zich moet verhouden in de lokale driehoek tot de korpsbeheerder en in feite ook het parket waaronder wordt geopereerd. Maar, dat parket schaalt nu wel op, want als ik het goed lees, gaan wij nu toch naar elf regio’s. De uiteindelijke bedoeling daarvan is toch dat wij dan ook naar elf parketten gaan en dan ook nog een landelijk parket. Ik ben het met de heer Teeven eens dat dat dan gewoon een parket is en niet meer een Functioneel en Landelijk Parket. Dan hebben wij ook nog een officier in die veiligheidshuizen, waarvan er zo’n 40 tot 45 komen, die daarin ook een bepaalde verantwoordelijkheid heeft. Daarenboven heb je dan nog officieren van justitie die zich bezighouden met de bovenregionale recherches en misschien ook nog wel officieren van justitie die zich met de landelijke recherche of landelijke prioritering bezighouden. In het jaarbericht van het OM lees ik dat bijvoorbeeld bepaalde zaken, zoals complexe zedenzaken, mensenhandel, mensensmokkel, discriminatie en medische zaken, op regionaal niveau worden afgedaan en niet op het «oude» niveau van het aantal parketten, namelijk 19. Ik zie dat toch goed, want de regio’s binnen het OM vertonen op een woordje na ook wel heel nauwe verwantschap met de door de minister beoogde herstructurering van de gerechtelijke kaart. Hoe verhoudt zich nu die centralisatie met die op verschillende andere niveaus liggende structuren in ons bestuursdomein. Dat is natuurlijk niet alleen maar de rechtbank en de politie, denk ook aan de bestuurlijke ontwikkeling. Neem het meest recente voorbeeld in Eindhoven waar een burgemeester het erg vervelend vindt dat zijn besluit niet door de rechter wordt gedragen. Je zou dan kunnen zeggen dat de wet moet worden aangepast, maar het zal niet de eerste zaak zijn die met die verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden moet worden behandeld. Ik zeg niet dat het OM er overal bij zou moeten zijn, maar over die grotere ontwikkeling heb ik van de minister toch eigenlijk weinig van gehoord en daar ging het mij vandaag toch met name om.
Mevrouw Gerkens (SP): Voorzitter. Een aantal punten zal ongetwijfeld terugkomen bij de begrotingsbehandeling, maar de minister heeft nog wel wat vragen laten liggen. Ik heb gevraagd wat hij vond van de toename van klachten wegens het niet vervolgen van verdachten en of hij die toename kon verklaren. Ik heb ook gevraagd of hij mij de toename van de taakstraffen onder volwassenen kon uitleggen. Ten slotte had ik nog een vraag gesteld over de doorlooptijd van jeugdzaken. In het jaarbericht staat dat onderzoek wordt gedaan naar de normering en de reden van de toename van die doorlooptijd. Ik heb gevraagd of dat onderzoek al klaar was en, zo niet, wanneer het dan wel klaar zou zijn en of wij de resultaten daarvan zouden krijgen. Ik vind het onwenselijk dat de doorlooptijd van zaken toeneemt, maar zeker van jeugdzaken. Graag hier nog de antwoorden op.
De heer Teeven (VVD): Ik denk dat de minister het goed zei aan het begin van zijn beantwoording: successen draagt het OM uit en op de ongelukken en fouten wordt de minister politiek aangesproken. Zo hoort het ook. De glans straalt op de minister af en hij wordt af en toe ook een beetje «geteisterd» door politieke stormen. Hij moet op de uitvoering leggen en dus komen de incidenten logischerwijs bij hem en niet bij het Openbaar Ministerie zelf. Dat is nu precies het verschil met de successen, maar die heeft hij natuurlijk ook wel een beetje. Dat komt vanzelf wel goed.
Volgens mij zijn twee van mijn vragen nog niet beantwoord. De eerste was of de executieofficier nog wel op alle eerstelijnsparketten aanwezig is, dat een beetje in relatie tot het bericht in het Algemeen Dagblad. De executieofficier is toch bij uitstek de persoon die op het laatste moment nog een noodverbandje kan leggen. Als die er overal is, hoe is dan de verbinding met de DJI? Kunnen die noodverbandjes nog steeds op tijd worden gelegd?
Mijn tweede vraag had ik bewust wat soepel gebracht, ook in de tijd. Onze fractie en ik denk ook wel mijnheer Heerts zouden toch wel graag van de minister willen horen of hij van plan is om samen met het College, het Functioneel Parket en het Landelijk Parket op termijn samen te voegen. Hij heeft daar eigenlijk niets over gezegd. Het is geen reorganisatie om te reorganiseren, maar het lijkt mij ook uit doelmatigheid wel verstandig.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Al mijn vragen zijn beantwoord, maar ik wil nog wel een puntje aanvullen en wel wat betreft artikel 12 Sv waarover mevrouw Gerkens al sprak. Onlangs sprak ik enkele mensen van het Openbaar Ministerie die te maken hebben met veel artikel 12-verzoeken. Er zitten echter ook verzoeken bij die niet zijn terug te brengen op reële verzoeken. Ik vroeg mij af, in hoeverre ook daar moet worden gekeken naar de logica van dat artikel 12, want het moet natuurlijk wel een serieus artikel 12-verzoek zijn en geen «zand in de machine-verzoek»!
Minister Hirsch Ballin: Over de vraag hoe landelijk, regionaal, lokaal en functioneel zich tot elkaar verhouden, hebben wij al vaker gesproken. Je zou kunnen zeggen dat het schering en inslag zijn. Er is een bepaalde functionele specialisatie nodig, bijvoorbeeld voor milieustrafzaken, voor financieel-economische criminaliteit, voor terroristische criminaliteit. Daar is bepaalde deskundigheid voor nodig die je niet op elk parket afzonderlijk nodig hebt en die je ook niet op alle 19 regionale parketten in dezelfde mate kunt realiseren. Ik kom net van die conferentie over mensenhandel en het was een uitdrukkelijk aandachtspunt voor de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat om te begrijpen wat er speelt, om de aard van de criminaliteit te begrijpen en daar adequaat op te reageren deskundigheid nodig is, bij het Openbaar Ministerie, uiteraard ook bij de politie, maar natuurlijk ook in de rechtspraak. Ik heb dat ook in mijn bijdrage aan de conferentie instemmend op gereageerd. Die deskundigheid kun je alleen maar realiseren als de schaal van de werkverbanden voldoende is. Bij dit soort criminaliteit is er ook een grote mate van vertrouwdheid nodig met de modus operandi in die criminaliteit. Hoe komen meisjes en andere slachtoffers in handen van bedrijvers van mensenhandel terecht? Daar hebben wij die grotere schaal en die specialisatie, de functionele inrichting van het Openbaar Ministerie, maar ook tot op zekere hoogte ook van de rechtspraak bij nodig. Er zijn ook vormen van criminaliteit waarvan je kunt zeggen dat iedere officier van justitie die haar of zijn vak heeft geleerd die ook moet kunnen behandelen. Het belangrijkste is dan dat er voldoende nabijheid is van de lokale omstandigheden, waar je als gebiedsofficier of officier die in grote steden een bepaald deel van de stad als aandachtsveld heeft, moet weten wat daar gebeurt, wat daar omgaat. Dat alles moet gerealiseerd worden binnen een werkverband van een schaal die als het ware het midden houdt tussen alles nationaal organiseren en alles alleen maar in ogenschijnlijk nabije kleine werkeenheden met een territoriale basis. Dat is de taak waar het Openbaar Ministerie voor staat. De politie staat voor een soortgelijke taak en de rechtspraak in feite ook. Mijn ervaring is dat het overgrote deel van de betrokkenen zich dat ook heel goed realiseert. Het openbaar bestuur verschijnt aan ons primair als partner waar juist die lokale omstandigheden een rol spelen. Ik wil op dit moment echt niet de indruk wekken dat burgemeesters alleen maar oog hebben voor de lokale dimensie van de problematiek. In toenemende mate zie je dat burgemeesters zich ook zorgen maken over soorten van criminaliteit die alleen in landelijke samenwerking goed kunnen worden bestreden. Op die conferentie over de mensenhandel waren twee burgemeesters, de heren Wolfsen en Bruinooge, die zich heel wel realiseren dat dit soort criminaliteit ook landelijke expertise vereist. Het is een verantwoordelijkheid van ons allemaal om daar het juiste evenwicht in te vinden.
De heer Heerts (PvdA): Laat ik het nog wat scherper proberen te formuleren. Is het mogelijk dat, als wij straks elf regio’s van het OM hebben, er ook elf parketten zijn?
Minister Hirsch Ballin: Wij zullen binnenkort spreken waar wij naar toe werken als het gaat om de gerechtelijke kaart is een aantal rechtbanken in die orde van grootte en een inrichting van het Openbaar Ministerie in die orde van grootte. Om maar meteen de vraag van de heer Teeven erbij te nemen: dat lijkt mij het goede moment om te bezien of het Functioneel Parket en het Landelijk Parket niet beter bij elkaar kunnen worden gevoegd. Voor beide ontwikkelingen geldt dat dit niet van de ene op de andere dag kan worden gerealiseerd, maar wel in een patroon van samenwerking dat nu al binnen het Openbaar Ministerie gestalte krijgt.
De heer Heerts (PvdA): Ik hoef nu ook nog niet precies die indeling af te hameren. Voor een deel is dat nog werk in uitvoering en als het even mee zit, volgt er uiteindelijk wel een structuurdiscussie over de werkwijze die tot de beste is gaan behoren. De minister weel heel goed dat ik voorstander ben van opschaling van bepaalde bestuurlijke structuren omdat die het enige houvast zijn om voort te bestaan. En als dat de enige reden is om voort te bestaan maar de onderligger daarvoor is kwantitatief gezien onvoldoende moeten wij ons ernstig afvragen of wij wel moeten wensen voort te blijven bestaan, nog afgezien van het feit dat wij het geld niet hebben om alles voort te laten bestaan. Van het OM wordt wel veel gevraagd. Laat ik even de burgemeester van Ede noemen. Die is geen korpsbeheerder, maar heeft inmiddels wel een veiligheidshuis en te maken met behoorlijke wat grotestedenproblematiek, onder andere drank- en zuipketen, maar ook een wijk waarin zich het een en ander afspeelt. Wij zijn daar ook met de vaste commissie op bezoek geweest. Uiteindelijk moet hij toch wel iemand van het OM hebben die met mandaat kan spreken en niet steeds terug hoeft naar de voorzitter van het regionaal managementteam, even los van de vraag of dat dan nog parketgebieden zijn. In dat driehoeksverband – ik heb het dan nog niet eens over de lokale driehoek – heeft hij daar ook behoefte aan. Aan de ene kant vragen wij een veel grotere flexibiliteit in dit geval van het OM, maar als wij het daar vragen, heeft dat natuurlijk ook gevolgen voor de politie en de gerechtelijke kaart en hebben wij eigenlijk nog maar een weeffout, namelijk die bovenregionale recherche. Het gaat mij om die ontwikkeling. Als wij het daarover maar eens zijn, want ik heb toch de indruk dat velen die dynamiek ontgaat, terwijl die straks wel een keer werkelijkheid is geworden. Ik zie toch graag dat heel veel mensen dit wel mee krijgen.
Minister Hirsch Ballin: Die dynamiek ontgaat ons zeker niet. Ik heb gisteren nog een gesprek gehad over de gevolgen van de gerechtelijke kaart met de Raad voor de rechtspraak en de leiding van het Openbaar Ministerie, uiteraard ook een regelmatige afstemming met Binnenlandse Zaken, met het korpsbeheerdersberaad en het dagelijks bestuur daarvan, met de VNG en met de vertegenwoordigers van de politiechefs. Ook bij de bezoeken aan de veiligheidshuizen zie ik dat het Openbaar Ministerie zich zeer welbewust is van de verantwoordelijkheid om zowel landelijk het goede werk te leveren als op regionaal en subregionaal niveau in elk van de veiligheidshuizen. Dat geldt ook voor het veiligheidshuis in Ede. Naast alle die andere maatschappelijke organisaties en de gemeentelijke mensen die erbij betrokken zijn, kom ik bij mijn bezoeken aan die veiligheidshuizen minstens een maar vaak een groepje vertegenwoordigers van het OM tegen die speciaal dat gebied, die regio van dat veiligheidshuis tot hun aandachtsveld rekenen. Ik heb zelfs de indruk dat de komst van de veiligheidshuizen in een groter aantal dan er arrondissementen in ons land zijn, namelijk ruim twee keer zo veel in het voorlopige eindbeeld van de veiligheidshuizen, eraan heeft bijgedragen dat er ook subregionaal voldoende betrokkenheid is tussen burgemeesters en Openbaar Ministerie en politie.
De heer Heerts (PvdA): Precies, en dat betekent dus dat wij misschien wel op een ander terrein moeten doorpakken met die klassieke indeling van de gebiedsverantwoordelijkheden, of dat nu de rechterlijke macht is of de OM-macht, dus dat wij aan de ene kant juist flexibeler moeten worden.
Minister Hirsch Ballin: Die flexibiliteit geeft daar ook de beste kaders voor. Waar het gaat om de indeling van de rechtspraak zullen wij ook een patroon krijgen waarbij er weliswaar minder arrondissementen zijn maar wel aanzienlijk meer plaatsen zijn waar recht wordt gesproken. Oer de richting waarin wij werken, zijn wij het denk ik wel met elkaar eens.
Voorzitter. Ik kom op de punten die mevrouw Gerkens nog heeft aangesneden. De toename van klachten over het niet vervolgen van verdachten. Dat hebben wij inderdaad ook waargenomen. Het is ook een punt van zorg. Waar het vroeger een wat incidentele werkzaamheid was van de gerechtshoven om daarover te moeten beslissen, is het nu echt een factor in hun werklast geworden. Ik heb daar nog geen verklaring voor, dat vergt meer analyse. Het punt is zeer recent onder de aandacht gebracht en besproken in het overleg dat ik net al noemde met de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. Ook uit een oogpunt van de doorloopsnelheid voordat daarop beslist is, is het een factor van onzekerheid voor de verdachten. Wij hebben daarvoor ook de aandacht gevraagd. De analyse hoe het komt en of er iets aan zou moeten worden gedaan, is nog niet gemaakt.
Mevrouw Gerkens (SP): Mag ik hieruit afleiden dat het wel geanalyseerd wordt? Ik heb ook gelezen dat het indienen van de klachten niet leidt tot meer veroordelingen, dus dat die klachten uiteindelijk grotendeels niet terecht worden bevonden. Het is dan wel interessant om te weten hoe het komt dat mensen dan toch eerder die stap naar de rechter maken.
Minister Hirsch Ballin: Het zou een jurisprudentieonderzoek vergen, maar ik wil graag nagaan of wij daar een goede onderzoeksvraag voor kunnen ontwikkelen.
De voorzitter: Ik sluit mij daar zelf even aan, want ik had mij al aangesloten bij die vraag van mevrouw Gerkens en eraan toegevoegd dat ik heb nog gehoord dat sommige mensen niet een maar voortdurend artikel 12-verzoeken indienen. Ik wil de minister toch vragen om te onderzoek wat de achtergrond daarvan is en of daar echt niet wat aan gedaan moet worden. Zo’n systeem is voor uitzonderlijke gevallen en hoort daarom natuurlijk uitzondering te zijn en niet voor een burger om zijn ongenoegen te uiten dat er geen vervolging wordt ingesteld. Het is om het zo maar eens te zeggen een ander soort ventiel dan dat.
Minister Hirsch Ballin: Ja, ik kan daar alleen maar met instemming op reageren.
De heer Teeven (VVD): Misschien kan de minister het zich nog herinneren, maar volgens mij hebben wij enige tijd geleden nog een discussie gehad in de Kamer over de vraag of niet moest worden bezien of de procedure van artikel 12 op het eerste gezicht tot niet ontvankelijkheid zou moeten leiden, dus dat die zaken meteen al door een soort poortwachterfunctie ter zijde kunnen worden gelegd. Dat systeem van die niet-ontvankelijkheid kent artikel 12 nu niet. Ik dacht dat collega Van der Staaij en ik toen nog een motie hebben ingediend die zelfs ook is aangenomen.
Minister Hirsch Ballin: Het lijkt mij goed om die gedachte die een mogelijke oplossing is voor dit probleem wat preciezer in kaart te brengen en daarbij te betrekken.
De voorzitter: Het schijnt dat er over die motie een brief is gekomen. Wellicht dat de minister toch nog even de vragen die over dat artikel 12 zijn gerezen op zich laat inwerken en beziet of er nog nadere informatie over naar de Kamer moet, zodat wij dat probleem met artikel 12 even goed bij de kop kunnen nemen.
Minister Hirsch Ballin: Dan is volgens mij op dit moment de hoofdvraag of nader onderzoek kan en moet worden gedaan.
De voorzitter: En van de achtergronden ervan.
Minister Hirsch Ballin: Ja, jurisprudentieonderzoeken.
Mevrouw Gerkens heeft nog gesproken over de doorlooptijden in jeugdzaken. In een reeks van jaren zijn de doorlooptijden bij politie, OM en rechtspraak aanzienlijk teruggebracht, maar met name bij de rechtbankzaken zien wij bij jeugdstrafzaken stagnatie in het bereiken van de norm van 80% binnen zes maanden. In 2008 zien wij zelfs een stijging, weliswaar een geringe, van de doorlooptijd. De politie en het OM hebben die norm in 2008 vrijwel gehaald. Die beperkte toename zien wij dus bij de rechtbankzaken. Uiteraard is het ook mijn bedoeling dat die doorlooptijden worden gehaald en dat dit in 2010 wordt gerealiseerd. Een onafhankelijk adviesbureau heeft daarom onderzoek gedaan en de doorlooptijden geanalyseerd om na te gaan wat de oorzaken zijn van de stagnatie waar mevrouw Gerkens op doelde. Dat zit onder andere in het logistieke proces tussen OM en rechtspraak. Daar is ruimte voor verbetering in die logistiek. Als daar minder stagnatie in is, kan onbestede tijd uit de doorlooptijd worden gehaald. Met de ketenpartners bespreken wij op dit moment de resultaten. Het is bedoeling om daarin met een plan van aanpak verbetering aan te brengen. Ik verwacht dat dat plan van aanpak er dit najaar zal zijn.
De heer Teeven heeft half schertsend en half ernstig gesproken over de taakverdeling bij successen en dingen die niet goed gaan. Uiteraard ben ik in mijn politieke verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie graag beschikbaar voor een gesprek over beide.
De heer Teeven sprak ook over de executieofficier van justitie. Die is er zeker nog op alle parketten. Dat er reden is om soms aandacht te besteden aan voldoende aansluiting van de executieofficier op de rest van de processen binnen het Openbaar Ministerie onderkennen wij en daar zal ook door de leiding van het Openbaar Ministerie aandacht aan worden besteed.
Over het Landelijk en het Functioneel Parket heb ik al wat gezegd. De eerste stap zou kunnen zijn een gezamenlijke huisvesting, maar dat is niet een, twee, drie te realiseren. En die drie zal naar verwachting in 2017 vallen.
De heer Van Haersma Buma is nog ingegaan op artikel 12 en daar ben ik al op ingegaan.
De voorzitter: Ik heb genoteerd dat de minister, zoals gevraagd door mevrouw Gerkens, de Kamer nog nadere informatie stuurt over de technische kanten van de taps. Indien die informatie beschikbaar is, zal hij proberen dat voor de begrotingsbehandeling te doen.
De minister zal ook nagaan of het nodig is om de achtergronden van artikel 12 nader te analyseren. Ik merk daarbij op dat de Kamer er in ieder geval wel aan hecht om daar nog over te kunnen spreken. De heer Teeven wordt aangesloten op de leesportefeuille van het OM en krijgt in het vervolg Opportuun.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Ulenbelt (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP) Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Slob (ChristenUnie), Sterk (CDA) en Van Gent (GroenLinks).