Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 april 2010
Met deze brief ga ik, mede namens de Minister van Financiën, in op het verzoek in de motie van het lid Omtzigt om alle Europese en internationale bedreigingen in kaart te brengen en aan te geven hoe het Nederlandse pensioenstelsel hiertegen kan worden beschermd.
Ik merk vooraf op dat het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen internationaal hoog aangeschreven staat. Door collectiviteit en solidariteit worden risico’s met elkaar gedeeld en de verplichtstelling zorgt voor een brede dekking. Dit maakt vormen van verzekeren mogelijk die in de markt niet gemakkelijk zijn te realiseren. De lage uitvoeringskosten en de mogelijkheid risico’s met andere generaties te delen leidt ertoe dat dit stelsel relatief goed voorbereid is op vergrijzing.
Bij discussies in internationaal verband op het terrein van pensioen stelt het kabinet de toereikendheid en de betaalbaarheid van het stelsel voorop.
Op verschillende manieren oefent de buitenwereld invloed uit op het pensioenstelsel. Daarbij is niet alleen sprake van bedreigingen. Nieuwe ontwikkelingen op internationaal pensioengebied bieden ook kansen, niet alleen voor onze pensioenfondsen, verzekeraars en uitvoerders, maar ook voor het uitdragen van onze verworvenheden op dit gebied en om gemaakte keuzen met betrekking tot het Nederlandse stelsel opnieuw te toetsen aan verander(en)de opvattingen.
Europa
Binnen Europa zijn in dit kader met name de Open Methode van Coördinatie (OMC) en regelgeving van belang.
OMC
Bij de OMC probeert de EU de lidstaten ertoe te bewegen van elkaar te leren en hen zo tot beter beleid te laten komen. Dit vindt plaats via de vaststelling van gemeenschappelijke doelstellingen en richtsnoeren, de vaststelling van indicatoren en van beste praktijken op de terreinen. Daarbij blijft de verantwoordelijkheid voor dat beleid bij de lidstaat. Het kabinet heeft eerder al aangegeven aan de OMC op het terrein van pensioen veel waarde te hechten. De OMC houdt adequaat rekening met de grote verschillen tussen de pensioenstelsels van aanvullende pensioenen in de diverse lidstaten. Het gaat hierbij niet alleen om de verschillen in de eerste pijler, de basisvoorziening die door de overheid wordt verzorgd, maar ook om de verschillen in de tweede pijler, in de inhoud van de pensioentoezegging, het toezicht, de rol van overheid en sociale partners en in de fiscale regimes.
Europese regelgeving
Op regelgevend niveau staat Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen centraal. De overwegingen bij die richtlijn benadrukken enerzijds het belang van een interne markt voor financiële diensten voor het scheppen van economische groei en werkgelegenheid en de rol van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Besluitvorming in dat verband vindt plaats met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Tegelijkertijd wijzen de overwegingen op het subsidiariteitsbeginsel op grond waarvan de lidstaten volledig verantwoordelijk dienen te blijven voor de organisatie van hun pensioenstelsels en voor de besluitvorming betreffende de rol van elke der drie pensioenpijlers in de individuele lidstaten.
Op dit regelgevende niveau zien diverse dossiers direct en indirect op de pensioensector. In de bijlage1 bij deze brief wordt op deze onderwerpen nader ingegaan.
Overige Europese invloeden
De Europese Commissie komt binnenkort met een discussiestuk (een «groenboek») over wat de komende jaren over pensioenbeleid op Europees niveau geregeld moet worden. Het is niet uitgesloten dat de Europese Commissie bepaalde van de bovengenoemde zaken in dat groenboek opnieuw aan de orde zal stellen. Het kabinet zal dat groenboek beoordelen en haar reactie erop ook aan de Tweede Kamer zenden.
Overigens wordt in veel lidstaten met betrekking tot pensioen geen onderscheid gemaakt tussen de 2e pijler (aanvullend pensioen) en de 3e pijler (lijfrentes) en worden die 2e en 3e pijler gezamenlijk aangeduid als «private pensions». In die lidstaten worden pensioenregelingen door de deelnemer zelf afgesloten. Nederland is er daarbij alert op dat overwegingen die relevant kunnen zijn voor de 3e pijler niet automatisch van toepassing worden op de 2e pijler.
Ook kunnen rechterlijke uitspraken doorwerking hebben tot het terrein van pensioen. Daarbij teken ik aan dat er op dit moment geen fiscale en andere (infractie)procedures aanhangig zijn bij het Europees Hof van Justitie die gevolgen voor het Nederlandse pensioenstelsel zouden (kunnen) hebben. Ten slotte wordt opgemerkt dat bij het opstellen van de (fiscale) regelgeving altijd getoetst wordt of deze voldoen aan het Europese recht. Dit neemt uiteraard niet weg dat de dynamiek van het EG-recht met zich meebrengt dat hierop wel voortdurend moet worden toegezien.
Pensioenen kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de financieel- economische situatie in sommige lidstaten en op de stabiliteit van de euro. Binnen de EU gelden in dit verband de afspraken zoals vormgegeven in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Nederland zet zich er voor in dat aan de afspraken in het SGP strak de hand wordt gehouden.
Buiten Europa
Voor wat betreft de ontwikkelingen buiten Europa staat voorop dat op mondiaal niveau geen voor het Nederlandse pensioenstelsel bindende besluitvorming aan de orde is. Wel zijn er bredere ontwikkelingen gaande die maken dat de Nederlandse ervaringen op pensioengebied voor veel opkomende landen in de wereld relevant zijn. Veel opkomende economieën worden, of zullen op termijn, worden geconfronteerd met vergrijzing en met de noodzaak van een adequate voorziening voor de oudedag. Dat leidt er mede toe dat bij organisaties zoals de OESO, de Wereldbank en het IMF steeds meer de noodzaak van een tijdige opbouw van adequate pensioenrechten wordt onderkend. Voorts onderkennen deze organisaties de voordelen van het Nederlandse stelsel gebaseerd op collectiviteit en solidariteit met een financiering op kapitaaldekking ten aanzien van spreiding van risico’s en kostenbeperking.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat op dit moment, met uitzondering van het dossier van de Internationale Boekhoudregels, geen sprake is van directe Europese en internationale bedreigingen op het terrein van de regelgeving ten aanzien van het Nederlandse pensioenstelsel. Wel zijn op verschillende niveaus internationale ontwikkelingen gaande die gevolgen kunnen hebben voor het Nederlandse pensioenstelsel. Nederland volgt deze ontwikkelingen en wendt waar nodig en mogelijk haar invloed aan. Onze opvattingen over en ervaringen met pensioenregelingen wegen in internationaal verband zwaar.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
J. P. H. Donner