Ontvangen 26 juni 2009
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel 1.10 wordt na onderdeel W twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Aan artikel 6.16 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Aan een vergunning worden voorschriften verbonden over de toegestane lozing in een rivier met inachtneming van de mate van afvoer van die rivier. Het bevoegd gezag kan bepalen dat tijdelijk niet hoeft te worden voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, indien de voorschriften onredelijk bezwarend worden geacht voor de aanvrager van de vergunning en de aanvrager van de vergunning gebruikt maakt van de best beschikbare technieken, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Het bevoegd gezag doet hiervan mededeling aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Aan artikel 6.18 wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:
5. Het bevoegd gezag wijzigt de voorschriften verbonden aan een vergunning over de toegestane lozing in een rivier indien de mate van afvoer in die rivier daartoe aanleiding geeft. Het bevoegd gezag kan bepalen dat tijdelijk niet hoeft te worden voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, indien de voorschriften onredelijk bezwarend worden geacht voor de vergunninghouder en de vergunninghouder gebruikt maakt van de best beschikbare technieken, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer. Het bevoegd gezag doet hiervan mededeling aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
De voorgestelde Waterwet beoogt mede de Kaderrichtlijn Water te implementeren. De Kaderrichtlijn Water gaat uit van een goede toestand van het oppervlaktewater. Uit onderzoek blijkt dat concentraties toenemen bij lagere afvoer van rivieren. Naar verwachting zal het minimale debiet van de rivieren, als gevolg van de klimaatveranderingen, in de toekomst kleiner worden. Zonder maatregelen zou dan de waterkwaliteit verder verslechteren. Dit amendement beoogt een debietafhankelijke vergunningverlening mogelijk te maken. Als het debiet met een bepaald percentage afneemt, moet de lozingsvracht ook met dit zelfde percentage afnemen (het standstill-beginsel).
Het is denkbaar dat in verband met historisch gegroeide situaties bij sommige inrichtingen niet direct aan de gewenste waterkwaliteitseisen voldaan kan worden bij het laagst optredende debiet. Indien de aanvrager de best beschikbare technieken toepast, zich derhalve maximaal inspant om te voldoen aan de gestelde eisen, kan het bevoegd gezag tijdelijk een hogere emissie toestaan. Dit dient gemotiveerd te worden. Hierdoor kan het bevoegd gezag rekening houden met de buffercapaciteit van drinkwaterbedrijven, die na een zekere periode uitgeput kan raken.
Jansen