Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de Algemene Ouderdomswet te wijzigen teneinde daarin de mogelijkheid op te nemen om op verzoek van de pensioengerechtigde het ouderdomspensioen geheel of ten dele op een later tijdstip te laten ingaan;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
In paragraaf 1 van hoofdstuk III wordt na artikel 13a een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op het bruto-ouderdomspensioen vastgesteld op grond van de artikelen 9, 9a en 13, eerste lid, en de bruto-toeslag, vastgesteld op grond van de artikelen 10, 11 en 13, tweede lid, die op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, geheel of gedeeltelijk ingaan op een later tijdstip wordt een verhoging toegepast. Deze verhoging gaat in op de eerste dag van de maand waarin het ouderdomspensioen op verzoek van de pensioengerechtigde geheel ingaat.
2. De verhoging wordt uitgedrukt in een percentage van het ouderdomspensioen, verhoogd met de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b. Dit percentage wordt rekenkundig afgerond op een veelvoud van éénhonderdste.
3. Bij het berekenen van de verhoging wordt uitgegaan van de resterende levensverwachting in jaren, zoals die door het CBS wordt vastgesteld voor het jaar waarin de pensioengerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt. Deze levensverwachting wordt verhoogd met een door het CBS vastgestelde opslag op basis van de toekomstige ontwikkeling van de levensverwachting.
4. Het verhogingspercentage bij het in zijn geheel later laten ingaan van het ouderdomspensioen wordt bepaald door de mate waarin de levensverwachting, bepaald op grond van het derde lid, hoger is dan dezelfde levensverwachting minus het jaarequivalent van het aantal maanden dat het ouderdomspensioen wordt uitgesteld. Als het ouderdomspensioen gedeeltelijk op een later tijdstip ingaat dan wordt het verhogingspercentage naar rato toegepast.
Aan artikel 14 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de verhoging, bedoeld in artikel 13b, eerste lid.
Na artikel 16 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 16 gaat het ouderdomspensioen op verzoek van de belanghebbende, geheel of gedeeltelijk in op een later tijdstip. Het verzoek wordt ingediend bij de aanvraag, bedoeld in artikel 14.
2. Indien de belanghebbende verzoekt het ouderdomspensioen gedeeltelijk op een later tijdstip te laten ingaan wordt het ouderdomspensioen dat niet op een later tijdstip ingaat vastgesteld in een of meer delen van 10%.
3. Op verzoek van de pensioengerechtigde kan een gedeeltelijk ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid met een of meer delen van 10% worden verhoogd. Het aldus verhoogde gedeeltelijke ouderdomspensioen kan niet vroeger ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin het verzoek is gedaan.
4. Bij een verzoek om uitstel kan het ouderdomspensioen niet later ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de pensioengerechtigde de leeftijd van 70 jaar bereikt.
5. Indien een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, kan het geheel of gedeeltelijk uitstel van het ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar voor de eerste dag van de maand, waarin het verzoek is gedaan.
6. Op verzoek van de pensioengerechtigde gaat het gehele ouderdomspensioen alsnog in. Het gehele ouderdomspensioen kan niet vroeger ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin het verzoek is gedaan.
Een verzoek als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, kan niet worden gedaan indien:
a. de verzoeker naast ouderdomspensioen tevens recht heeft op algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand;
b. de verzoeker recht heeft op een remigratie-uitkering als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet.
Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien artikel 13b van toepassing is, wordt de verhoging, bedoeld in artikel 13b, eerste lid, ook op de overlijdensuitkering toegepast.
In artikel 32 wordt «de artikelen 18, 19, 20, 23, 24, 25, 26 en 49» vervangen door: de artikelen 13b, 16a, 18, 19, 20, 23, 24, 26 en 49.
Aan artikel 33b wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien artikel 13b van toepassing is, wordt de verhoging, bedoeld in artikel 13b, eerste lid, ook op de tegemoetkoming toegepast.
In artikel 51 wordt «de aanvraag» telkens vervangen door: de aanvraag of het verzoek.
In paragraaf 3 van hoofdstuk 8 worden na artikel 63 twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 16a, vijfde lid, is alleen van toepassing op pensioengerechtigden die op of vanaf 1 januari 2010 de leeftijd van 65 jaar bereiken.
Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 13b door het CBS nog geen opslag als bedoeld in het derde lid van dat artikel is vastgesteld wordt, tot het tijdstip van vaststelling van deze opslag, een opslag van 2 jaar gehanteerd.
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juli 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in verband met het uitsluiten van het recht op ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, aanspraak op studiefinanciering voor uitwonenden op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en aanspraak op tegemoetkoming voor uitwonenden op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten bij vrijheidsontneming (31 525) tot wet wordt verheven en in werking is getreden op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel H, te luiden:
In paragraaf 3 van hoofdstuk 8 worden na artikel 64 twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 16a, vijfde lid, is alleen van toepassing op pensioengerechtigden die op of vanaf 1 januari 2010 de leeftijd van 65 jaar bereiken.
Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 13b door het CBS nog geen opslag als bedoeld in het derde lid van dat artikel is vastgesteld wordt, tot het tijdstip van vaststelling van deze opslag, een opslag van 2 jaar gehanteerd.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,