Deze kabinetsperiode zijn al verschillende verbeteringen op het terrein van regelingen voor kinderen voorgesteld. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) deels te integreren in de Wet op het kindgebonden budget (WKB). Daarmee vervalt grotendeels hoofdstuk drie van de afzonderlijke WTOS. Aanleiding voor deze wijziging is de brief van de minister van Financiën d.d. 19 september 20061. In deze brief kondigde de minister van Financiën aan dat de WTOS voor kinderen tot 18 jaar in het bekostigd voortgezet onderwijs wordt geïntegreerd in – wat toen heette – de kindertoeslag (nu het kindgebonden budget).
De volgende maatregelen zijn inmiddels op het gebied van kinderregelingen getroffen.
Per 1 januari 2008 is de Wet op het kindgebonden budget ingevoerd. Invoering van deze wet vindt gefaseerd plaats. In 2008 is de kinderkorting omgezet in een inkomensafhankelijke toeslag. Deze toeslag wordt verstrekt aan gezinnen met kinderen en bestaat uit een bedrag per gezin, ongeacht het aantal kinderen in het gezin. Per 1 januari 2009 zal de kindertoeslag worden omgevormd tot een bedrag per gezin, dat afhankelijk is van het aantal kinderen (het kindgebonden budget). Als laatste stelt de regering nu voor om het grootste deel van de WTOS met ingang van 2010 in het kindgebonden budget te integreren.
Op dit moment bestaat de WTOS als inkomensafhankelijke regeling voor ouders met kinderen, naast het kindgebonden budget. Door het bestaan van deze twee inkomensafhankelijke regelingen is het voor ouders vaak niet duidelijk van welke regeling zij gebruik kunnen maken. Met name voor de WTOS bestaat het risico van niet-gebruik door ouders, aangezien deze tegemoetkoming door de potentiële gebruiker zelf aangevraagd moet worden bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Ouders kennen de regeling niet of denken er niet voor in aanmerking te komen.
Met integratie van de WTOS in de WKB en de invoering van «gratis» schoolboeken in het bekostigd voortgezet onderwijs in 2010, vervalt de WTOS voor ouders van leerlingen tot 18 jaar in het bekostigd voortgezet onderwijs. Deze ouders kunnen voortaan bij één loket terecht. Dit leidt tot efficiencyvoordelen en gaat gepaard met vereenvoudiging in de uitvoering en een administratieve lastenverlichting voor de ouders. Ouders met kinderen in het bekostigd voortgezet onderwijs tot 18 jaar hoeven dan geen aparte aanvraag meer in te dienen om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de schoolkosten van hun kinderen. Daarnaast streeft dit voorstel er – zoals gezegd – naar het risico van niet-gebruik van de WTOS te minimaliseren.
De afname van niet-gebruik van de WTOS wordt tevens veroorzaakt doordat het kindgebonden budget (dus ook het geïntegreerde WTOS-deel) ambtshalve als voorschot wordt verstrekt als ouders ook andere inkomensafhankelijke toeslagen ontvangen. Dat werkt als volgt: bij de geboorte van het eerste kind krijgen ouders een aanvraagset thuisgestuurd om kinderbijslag aan te vragen. De ouders die kinderbijslag ontvangen, komen, afhankelijk van het inkomen, in aanmerking voor een (verhoging van het) kindgebonden budget per kind. Als de ouders bij de geboorte van het eerste kind al een andere inkomensafhankelijke toeslag ontvangen, krijgen zij ambtshalve het voorschot kindgebonden budget.
De staatssecretaris van Financiën draagt verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst/Toeslagen, die belast is met de uitvoering van de kindertoeslag (voor het jaar 2008) en het kindgebonden budget (vanaf 1 januari 2009). De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, is belast met de portefeuille voortgezet onderwijs en derhalve ook met de WTOS. Daarom zijn zij mede betrokken bij dit wetsvoorstel.
2. Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
De WTOS is bedoeld om te voorkomen dat de hoogte van het inkomen van ouders de deelname van hun kinderen aan het onderwijs belemmert. Daartoe wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming aan de ouders verstrekt.
De WTOS bestaat uit een aantal onderdelen ten behoeve van:
• Scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar, (hoofdstuk 3):
• Scholieren in het voortgezet onderwijs boven 18 jaar en in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), (hoofdstuk 4);
• Deeltijdstudenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (deeltijd vavo), deeltijdscholieren boven 18 jaar in het voortgezet onderwijs en studenten aan een lerarenopleiding die geen beroep op studiefinanciering kunnen doen (hoofdstuk 5).
Hoofdstuk 3 van de WTOS, waar het in deze wetswijziging om gaat, heeft betrekking op de inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor ouders met kinderen tot 18 jaar die naar het voortgezet onderwijs1 of naar de beroepsopleidende leerweg (bol) van het mbo gaan2. De regeling wordt uitgevoerd door de IB-Groep. Ouders kunnen de tegemoetkoming aanvragen per schooljaar en uitbetaling door de IB-Groep vindt plaats in twee gelijke delen in augustus en januari.
De tegemoetkoming wordt toegekend per schooljaar en is gebaseerd op het inkomen van de ouder en diens partner twee jaar voorafgaand aan hetschooljaar waarop de tegemoetkoming van toepassing is. Onder een gezamenlijk inkomen van € 31 773 per jaar krijgen de ouders de maximale vergoeding (normbedrag schooljaar 2008–2009). Bij een hoger inkomen houden ouders aanspraak op de tegemoetkoming maar neemt de tegemoetkoming geleidelijk af, doordat in de WTOS-regeling een marginale druk van 30% (het afbouwpercentage) is opgenomen. Van iedere euro die men boven de inkomensgrens verdient, krijgt men 30 eurocent minder WTOS. Dit betekent dat men boven een inkomen van ongeveer€ 33 000 geen WTOS meer krijgt. Voor ouders met meerdere kinderen kan deze grens iets hoger uitkomen, omdat daarmee in de regeling rekening wordt gehouden. In tabel 1 staan in de eerste kolom de huidige WTOS-bedragen voor het schooljaar 2008–2009 genoemd.
Tabel 1: H3 WTOS (en schoolboeken)
Schooljaar | ’08 – ’09 | Invoeringsjaar ’09 – ’10 | ’10-’11 | |
---|---|---|---|---|
aug.’09 | jan. ’10 | aug. ’10 | ||
Tegemoetkoming schoolboeken per kind | €316 | |||
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten maximum bedrag per kind (onderbouw voortgezet onderwijs) | €282,87 | €141,44 | € 0 | € 0 |
maximum bedrag per kind (bovenbouw voortgezet onderwijs) | €363,07 | €181,54 | € 0 | € 0 |
maximum bedrag per kind (middelbaar beroepsonderwijs) | €995,86 | €497,93 | €316,40 | € 316,40 |
afbouw vanaf | € 31 773 | €31 773 | €31 773 | €31 773 |
afbouwpercentage | 30% | 30% | 30% | 30% |
(Voorlopige bedragen gebaseerd op WTOS-bedragen voor 2008–2009)
3. Integratie WTOS in het kindgebonden budget
De tegemoetkoming voor ouders met kinderen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs wordt met dit wetsvoorstel in het kindgebonden budget geïntegreerd en wordt daarmee overbodig. De bedragen die op basis van de WTOS door de IB-Groep worden uitgekeerd aan ouders met kinderen in het mbo worden verlaagd met het deel dat naar het kindgebonden budget overgaat, zie voor beide tabel 1. Per saldo blijven beide groepen dezelfde inkomenspositie houden.
Realisatie van de integratie van de WTOS vindt plaats door het kindgebonden budget voor ouders met kinderen vanaf 12 jaar te verhogen. Het onderscheid naar schooltype uit de WTOS komt hiermee te vervallen en wordt vervangen door onderscheid naar leeftijd van het kind in het kindgebonden budget. Om dezelfde doelgroep te bereiken als in de WTOS zal de verhoging van het kindgebonden budget worden toegekend aan ouders met kinderen in de leeftijdsklasse 12 tot 18 jaar. Als gevolg van de toekenning naar leeftijd van de kinderen is het volgen van onderwijs geen voorwaarde meer voor het recht op de verhoging van het kindgebonden budget.
Voor kinderen van 12 tot en met 15 jaar wordt het kindgebonden budget verhoogd met het bedrag dat in de WTOS werd toegekend aan kinderen in de onderbouw in het voortgezet onderwijs. Voor kinderen van 16 en 17 jaar zal het kindgebonden budget worden verhoogd met het bedrag dat in de WTOS werd toegekend aan kinderen in de bovenbouw in het voortgezet onderwijs.
De onderstaande tabel laat de normbedragen zien die gelden per schooljaar voor het kindgebonden budget en de verhoging van het kindgebonden budget uitgedrukt in euro’s naar de maatstaf van 2008.
Tabel 2: kindgebonden budget Bedrag per kind (constante prijzen)
Kalenderjaar | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
---|---|---|---|---|
1e kind | € 994 | € 994 | € 994 | € 994 |
2e kind | € 305 | € 325 | € 500 | |
3e kind | € 180 | € 200 | € 400 | |
4e kind | € 105 | € 105 | € 300 | |
5e kind | € 50 | € 50 | € 200 | |
6e kind | € 50 | € 50 | € 100 | |
Per kind tussen de 12–16 jaar (het geïntegreerde WTOS-bedrag) | € 282,87 | € 282,87 | ||
Per kind tussen de 16–18 jaar (het geïntegreerde WTOS-bedrag) | € 363,07 | € 363,07 | ||
Afbouwpercentage | 6,50% | 6,50% | 6,50% | |
afbouw vanaf (in constante prijzen) | € 29 413 | € 29 413 | € 29 413 | € 29 413 |
(voorlopige bedragen Middellange-termijnverkenning (MLT) van het CPB in prijzen 2008).
De verhoging van het kindgebonden budget gaat gelden voor de berekeningsjaren vanaf 2010 en wordt als onderdeel van het kindgebonden budget in maandelijkse termijnen uitbetaald.
De verhoging van het kindgebonden budget en de inkomensgrens worden, net als in de huidige situatie bij de WTOS, jaarlijks geïndexeerd. Uit het oogpunt van harmonisatie vindt aanpassing van de bedragen plaats op dezelfde wijze als bij de andere onderdelen van het kindgebonden budget.
Inwerkingtreding van deze wet is voorzien op 1 augustus 2009 bij de start van het schooljaar 2009–2010, aangezien de WTOS wordt berekend en uitgekeerd per schooljaar. Het schooljaar 2009–2010 is een overgangsjaar. Het eerste deel van het schooljaar zal voor alle WTOS-gebruikers nog een WTOS-uitkering plaatsvinden. Vanaf het tweede deel van het schooljaar (vanaf januari 2010) wordt deze voor de ouders met leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs vervangen door een verhoogde uitkering van het kindgebonden budget (zie de tabellen 1 en 2). Voor ouders van leerlingen in het mbo zal in het eerste deel van het schooljaar nog de reguliere WTOS-uitkering plaatsvinden. Vanaf het tweede deel van het schooljaar (vanaf januari 2010) zal deze tegemoetkoming verlaagd worden met een bedrag ter grootte van het verhoogde kindgebonden budget.
Overgang naar Awir-systematiek
De verhoging van het kindgebonden budget valt als onderdeel van het kindgebonden budget onder de reikwijdte van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Dat betekent dat de bepalingen van de Awir van toepassing zijn, tenzij hiervan wordt afgeweken. De administratieve procedures, het rechtsregime en de rechtsgang zijn voor de verhoging van het kindgebonden budget gelijk aan die van het kindgebonden budget.
Met de Awir zijn op 1 januari 2006 de inkomensafhankelijke regelingen geharmoniseerd. De Awir regelt sinds die datum de uitvoering van de huur- en zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag. De uitvoering daarvan geschiedt door de Belastingdienst/Toeslagen. Vanaf 2008 geldt dit ook voor de kindertoeslag (per 1 januari 2009 het kindgebonden budget). Elementen van de regelingen die door de Awir gelijkgeschakeld worden zijn het tijdvak waarover de toeslag berekend wordt (in alle gevallen het kalenderjaar; de Awir noemt dit het «berekeningsjaar») en de begrippen (zoals het partnerbegrip en het inkomensbegrip). Overigens gaat de Awir uit van het actuele inkomen, berekend over het gehele kalenderjaar. De toeslagen die onder het Awir-regime vallen worden maandelijks vooraf uitbetaald. Dit betekent dat het eerste voorschot van het kindgebonden budget inclusief de verhoging in verband met de integratie van de WTOS in december 2009 zal worden uitbetaald.
Overgang van toetsinkomen T-2 naar T
De WTOS is een inkomensafhankelijke regeling. Dit wordt vormgegeven door de tegemoetkoming te baseren op het inkomen van het jaar t-2. Dat wil zeggen dat voor de tegemoetkoming voor het schooljaar 2009/2010 het verzamelinkomen van het jaar 2007 van belang is. Het verhoogde kindgebonden budget sluit aan op de inkomenstoetsing van het kindgebonden budget, zoals ook in de Awir geregeld. Dit betekent dat voor de inkomenstoetsing uit zal worden gegaan van het actuele inkomen in het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. Het belangrijkste voordeel van het gebruik van het actuele inkomen is dat dit het beste aansluit bij de draagkracht van een huishouden. Het komt voor dat mensen die een inkomensdaling ondervinden nog een jaar of langer moeten wachten voordat zij in aanmerking komen voor een (hogere) tegemoetkoming. Ook wordt voorkomen dat mensen die een grote sprong in inkomen maken, nog steeds een inkomensafhankelijke tegemoetkoming ontvangen die gebaseerd is op het lagere inkomen.
4. Gevolgen voor ouders van integratie WTOS in het kindgebonden budget
De verschillen in systematiek tussen de WTOS en het kindgebonden budget betekenen dat in een aantal gevallen ouders een inkomensverbetering of verslechtering ondervinden omdat zij wel WTOS en geen verhoogd kindgebonden budget krijgen of omgekeerd, en dat in een aantal gevallen de WTOS toch in aangepaste vorm blijft bestaan.
Geen onderscheid naar schooltype maar naar leeftijd
Het onderscheid naar schooltype uit de WTOS wordt vervangen door het onderscheid naar leeftijd van de kinderen in het kindgebonden budget. Hierdoor zijn er ouders die wel WTOS krijgen of gekregen zouden hebben en geen verhoogd kindgebonden budget, en omgekeerd.
Er zijn bijvoorbeeld kinderen jonger dan 12 jaar die al op het voortgezet onderwijs zitten, en kinderen vanaf 12 jaar die nog in het basisonderwijs zitten. De eerste groep kon WTOS krijgen maar krijgt nu geen verhoogd kindgebonden budget, en de tweede groep krijgt nu een verhoogd kindgebonden budget maar kreeg geen WTOS. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen onderen bovenbouw, en het verschil tussen voortgezet onderwijs en mbo. Dit verschil wordt nu vervangen door een onderscheid naar leeftijd.
De inkomensgevolgen van deze andere systematiek zijn beperkt, en het betreft relatief weinig gevallen. De regering is van mening dat de voordelen voor de uitvoering en de vermindering van administratieve lasten voor de ouders die met dit wetsvoorstel worden bereikt, hier voldoende tegen opwegen.
Voorbeeld: Er zijn ca. 100 kinderen van onder de 12 die al op het voortgezet onderwijs zitten en waarvan de ouders WTOS krijgen. Deze groep ouders zal gedurende de periode dat hun kind jonger is dan 12 een achteruitgang ten opzichte van de huidige situatie ondervinden van 24 euro per maand. Anderzijds zijn er ouders met kinderen van twaalf jaar en ouder in het primair onderwijs (ca 25 000) die een voordeel van 24 euro per maand ondervinden.
Daarnaast is een verschil in het afbouwpercentage van 6,5 % voor het verhoogde kindgebonden budget en het afbouwpercentage van 30% in de WTOS. Hierdoor zullen meer ouders in aanmerking komen voor dit verhoogde kindgebonden budget, dan die nu aanspraak hebben op de WTOS-tegemoetkoming (hoofdstuk 3).Voor de WTOS-onderdelen die in stand blijven, blijft de 30% afbouw wel van kracht.
Niet naar school of naar speciaal onderwijs
Een derde verschil hangt samen met het niet bestaan van de voorwaarde in het verhoogde kindgebonden budget dat het kind naar het voortgezet onderwijs of naar het mbo moet gaan. In het kindgebonden budget is schoolgaan namelijk geen criterium: alleen leeftijd is een criterium. Ouders met kinderen die naar het speciaal onderwijs gaan en ouders met kinderen tussen de twaalf en achttien die (tijdelijk) niet naar school gaan, maar wel kinderbijslag krijgen, krijgen dus wel kindgebonden budget waar ze eerst geen recht hadden op WTOS. Het ontvangen van kindgebonden budget is namelijk gekoppeld aan het recht op kinderbijslag (kinderbijslag is een voorwaarde voor het kunnen ontvangen van kindgebonden budget). Deze ouders gaan er daardoor financieel op vooruit.
Minderjarige zonder wettelijk vertegenwoordiger
Tot slot bestaat er nog een kleine groep minderjarige leerlingen (van minder dan 50 personen) die zelfstandig de WTOS aanvragen. Het gaat hier om minderjarigen zonder wettelijke vertegenwoordiger (hieronder vallen wezen van 17 jaar en gehuwden). Deze groep ontvangt geen kindgebonden budget, omdat alleen ouders of verzorgers die kinderen verzorgen hiervoor in aanmerking komen. Achterliggende gedachte hierbij is dat alleen wettelijke vertegenwoordigers kosten maken ten behoeve van hun kind. De ouder die voor een kind van 16 of 17 jaar geen kinderbijslag ontvangt in verband met de inkomsten van dit kind, heeft geen recht op kindgebonden budget. In lijn hiermee bestaat in deze situatie ook geen recht op kindgebonden budget voor minderjarigen zonder wettelijk vertegenwoordiger. Het kind van 17 jaar zonder wettelijke vertegenwoordiger heeft een zelfstandige aanspraak op een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
De integratie van de WTOS in het kindgebonden budget heeft alleen betrekking op hoofdstuk 3 van de WTOS. In hoofdstuk 3 gaat het over ouders van minderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs en in het mbo. Niet voor álle scholieren in het voortgezet onderwijs en in het mbo komt de WTOS te vervallen.
Dit betreft de leerlingen en deelnemers aan een niet-bekostigde (aangewezen) onderwijsinstelling en de groep minderjarige leerlingen in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo). Voor deze groep blijft een tegemoetkoming in de schoolkosten bestaan. De situatie van ouders van leerlingen van niet-bekostigde instellingen verandert namelijk niet.
Ook voor mbo-ers blijft de WTOS deels bestaan. Deze groep komt ook niet in aanmerking voor gratis schoolboeken. Tevens heeft deze groep in de huidige WTOS-situatie recht op een hogere tegemoetkoming dan leerlingen in het voortgezet onderwijs, omdat ze vaak hogere kosten heeft (bijvoorbeeld door reiskosten).
In de bijlage is schematisch inzichtelijk gemaakt in welke mate en voor welke groepen de toekomstige situatie (schooljaren 2008–2009 en 2010–2011 e.v.) zal verschillen van de huidige situatie (schooljaar 2007–2008) (zie bijlage tabel 1 tot en met 3). In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de overgangssituatie voor het schooljaar 2009–2010.
4.3 Overgangssituatie schooljaar 2009–2010
De verhoging van het kindgebonden budget geeft ouders met een beperkt inkomen aanspraak op een tegemoetkoming vanaf 1 januari 2010. Dit leidt tot een bijzondere situatie voor het schooljaar 2009–2010. Voor een deel van het schooljaar hebben de ouders nog recht op WTOS, het andere deel van het schooljaar valt onder de nieuwe regeling.
De huidige WTOS kent per schooljaar een tegemoetkoming toe. Die tegemoetkoming wordt dan tot maximaal de helft van het maximale normbedrag uitbetaald in augustus. Het resterende bedrag (de helft bij een maximale tegemoetkoming), wordt in januari uitbetaald. De tegemoetkoming voor het schooljaar 2009–2010 zal tot maximaal de helft van het reguliere deel (voor de maanden augustus tot en met december) van de WTOS-bedragen en in augustus 2009 door de IB-groep worden uitgekeerd. Vanaf januari 2010 krijgen de ouders een (gewijzigd) bedrag per maand uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen. De totale tegemoetkoming zal over het schooljaar 2009–2010 hoger zijn dan die normaal verstrekt wordt, omdat vanaf 2010 een maandelijks bedrag wordt uitgekeerd. Dit zorgt ervoor dat ouders niet te maken krijgen met een eenmalige inkomensachteruitgang in het kalenderjaar 2009 of het kalenderjaar 2010 vanwege de overgang naar een betaling per maand.
Hieronder volgen twee voorbeelden van de overgang van het betalingsritme voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs respectievelijk het middelbaar beroepsonderwijs.
Tabel 3: Overgang betaling ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs
Uitvoerder | 2008–2009 | 2009–2010 | 2010–2011 | |||
---|---|---|---|---|---|---|
Augustus t/m december | Januari t/m juli | Augustus t/m december | Januari t/m juli | Augustus t/m december | Januari t/m juli | |
Informatie Beheer Groep | ||||||
Onderbouw | € 282,87 in augustus | € 0 in januari | € 141,44 in augustus | |||
Bovenbouw | € 363,07 in augustus | € 0 in januari | € 181,54 in augustus | |||
Belastingdienst | ||||||
12–16jr. | € 23,57 per maand | € 23,57 per maand | € 23,57 per maand | |||
16–18 jr. | € 30,26 per maand | € 30,26 per maand | € 30,26 per maand | |||
Schoolboeken | In december eenmalige tegemoetkoming € 316* | via school ter waarde van € 316* | via school ter waarde van € 316* |
* In het studiejaar 2008–2009 zal de eenmalige tegemoetkoming in de schoolboeken door de Sociale Verzekeringsbank worden uitgekeerd op de bankrekening van ouders, vanaf jaar 2009–2010 zullen scholen het gratis lesmateriaal aanbieden. De waarde van dit materiaal is gemiddeld tenminste € 316. Doordat de schoolboeken gratis worden, wordt de WTOS met ingang van 2008–2009 verlaagd. De schoolboeken worden in één keer uitbetaald in december. Een tweede betaaltermijn van de schoolboeken (vanaf januari 2009) is er niet.
Tabel 4: Overgang betaling ouders met kinderen in het middelbaar beroepsonderwijs
Uitvoerder | 2008–2009 | 2009–2010 | 2010–2011 | |||
---|---|---|---|---|---|---|
Augustus t/m december | Januari t/m juli | Augustus t/m december | Januari t/m juli | Augustus t/m december | Januari t/m juli | |
Informatie Beheer Groep | € 497,93 in augustus | € 497,93 in januari | € 497,93 in augustus | € 316,40 in januari | € 316,40 in augustus | € 316,40 in januari |
Belastingdienst | € 30,26 per maand | € 30,26 per maand | € 30,26 per maand |
4.4 Effect gratis lesmateriaal
Vanaf het schooljaar 2008–2009 zullen schoolboeken voor leerlingen in het voortgezet onderwijs gratis zijn. In dat schooljaar zullen ouders het geld voor de boeken op hun rekening overgemaakt krijgen door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Vanaf het schooljaar 2009–2010 zal het gratis lesmateriaal via de scholen worden aangeboden. De scholen krijgen dan de beschikking over de middelen. Het gaat om een bedrag van 316 euro. De WTOS is daardoor in beide gevallen verlaagd. De resterende WTOS-tegemoetkoming wordt vanaf 1 januari 2010 verlaagd met het bedrag dat in het kindgebonden budget wordt opgenomen. Als gevolg daarvan zal het recht op WTOS voor deze groep per 1 januari 2010 ophouden te bestaan.
Voor ouders met kinderen in het mbo, het niet-bekostigd voortgezet onderwijs en het vavo, zal de WTOS, ook ten behoeve van de schoolboeken, blijven bestaan en door de IB-Groep worden uitgevoerd. Schoolboeken worden in het mbo, het niet-bekostigd voortgezet onderwijs en het vavo namelijk niet gratis aan de leerlingen verstrekt. Ouders van leerlingen uit de laatste groep ontvangen nog een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage. Zie hiervoor tabel 2 in de bijlage. De WTOS-tegemoetkoming wordt vanaf 1 januari 2010 verlaagd met het bedrag dat in het kindgebonden budget wordt opgenomen. De ouders kunnen dan naast het kindgebonden budget nog in aanmerking komen voor het maximale WTOS-bedrag van € 632,80 per jaar bij de IB-Groep.
4.5 Effecten op de administratieve lasten van burgers
Voor ruim 260 000 minderjarige kinderen in het voortgezet onderwijs ontvangen ouders WTOS1. Vanaf 1 januari 2010 ontvangen deze ouders via de Belastingdienst/ Toeslagen de verhoging van het kindgebonden budget. De verhoging van het kindgebonden budget is onderdeel van het kindgebonden budget en hoeft dus niet apart te worden aangevraagd. Voor deze groep betekent de integratie van de WTOS in de Wet op het kindgebonden budget administratieve lastenverlichting. De burger kan dan bij één loket terecht voor het kindgebonden budget waar de tegemoetkoming voor schoolkosten in de vorm van de verhoging van het kindgebonden budget een integraal onderdeel van is. In uren uitgedrukt zullen de administratieve lasten voor deze groep ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs met in totaal 475 000 uur omlaag gaan doordat iedere ouder ongeveer een uur en drie kwartier bespaart met het opvragen, invullen, kopiëren en versturen van WTOS-formulieren.
Voor de groep die achterblijft in hoofdstuk 3 van de WTOS (ca. 70 000 gevallen1 ), zal geen administratieve lastenvermindering optreden. Dat komt omdat deze ouders vanaf 1 januari 2010 naast het kindgebonden budget nog steeds een aparte WTOS-aanvraag bij de IB-Groep moeten indienen. De reden hiervoor is dat de WTOS voor deze groep kinderen deels in stand blijft, vanwege het niet gratis verstrekken van schoolboeken aan leerlingen in het mbo en omdat de groep mbo-ers recht heeft op een hogere tegemoetkoming dan leerlingen in het voortgezet onderwijs door de vaak hogere reiskosten.
Het wetsvoorstel is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft geadviseerd2 het wetsvoorstel in te dienen.
Ouders komen nu in aanmerking voor WTOS wanneer hun kind staat ingeschreven aan een school die op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Experimentenwet onderwijs uit ’s Rijks kas wordt bekostigd, of die op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen erkend is. Met de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget wordt niet het schooltype, maar de leeftijd van kinderen maatgevend. Daardoor komen meer ouders in aanmerking voor de tegemoetkoming, namelijk ook ouders met kinderen die buiten Nederland naar school gaan.
De WTOS-tegemoetkoming voor ouders met kinderen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en het mbo wordt met ingang van 2010 verlaagd voor de groep ouders met kinderen in het mbo en vervalt voor de ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs. De hiermee gemoeide uitgaven van € 88 miljoen per jaar zijn overgeboekt naar het budget van de minister voor Jeugd en Gezin ter dekking van het verhoogde kindgebonden budget.
Het ministerie van Financiën heeft een bedrag van € 45 mln structureel beschikbaar gesteld voor de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget. Dit bedrag is al overgeboekt naar het budget van de minister voor Jeugd en Gezin ter dekking van het verhoogde kindgebonden budget.
Het totale bedrag dat nodig is voor het met de WTOS geïntegreerde kindgebonden budget wordt, op basis van de gegevens in tabel 2, voor 2010 geraamd op € 1058 mln en voor 2011 op € 1206 mln.
Naar verwachting zal het integreren van een belangrijk deel van de WTOS in de WKB de uitvoeringslasten voor de IB-Groep op termijn verminderen. Dit aspect zal worden meegenomen wanneer de budgetten van de IB-Groep worden vastgesteld.
De IB-Groep geeft aan1 dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is per 1 augustus 2009. Over de praktische uitwerking van het overgangsjaar 2009–2010 zal met het oog op de zorgvuldigheid gesproken worden tussen OCW en de IB-Groep. Zowel de Belastingdienst/Toeslagen als de SVB1 geven aan onderhavig wetsvoorstel per 1 augustus 2009 uit te kunnen voeren. De Belastingdienst/Toeslagen beschikt al over de gegevens (geboortedatum kind en huishoudinkomen) die nodig zijn om de verhoging van het kindgebonden budget vast te stellen. Het effect van de wijziging van de Wet op het kindgebonden budget op de uitvoering door de SVB is beperkt.
Voor de uitvoering van onderdelen uit de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de WTOS-toekenning. Het betreft de vaststelling van de aanvullende beurs, waarbij, net als in de WTOS-systematiek, rekening gehouden wordt met de andere kinderen in het gezin, waarvoor een van de ouders WTOS ontvangt. Bij de berekening van de aanvullende beurs in de WSF 2000 gaat het dan om de kinderen van de natuurlijke ouder. Aangezien een deel van de huidige WTOS overgaat naar de WKB, zal in de toekomst in de WSF 2000 ook een verwijzing naar de desbetreffende WKB-bepalingen nodig zijn. Hierdoor zal het mogelijk worden bij berekening van de aanvullende beurs te kijken naar het aantal kinderen in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar dat de ouders hebben.
In het wetsvoorstel is hierbij voorkomen dat dezelfde kinderen twee keer meetellen als telkind bij zowel de vaststelling van de hoogte van de grondslag bij de berekening van de ouderlijke bijdrage als bij de verdeling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage over meerdere kinderen in een gezin.
Artikel I (Wijzigingen Wet op het kindgebonden budget)
In artikel 2 worden drie nieuwe leden ingevoegd op grond waarvan door ouders met kinderen in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar aanspraak kan worden gemaakt op een verhoging van het kindgebonden budget. In het nieuw in te voegen derde lid van artikel 2 wordt bepaald dat recht bestaat op een verhoging van het kindgebonden budget voor een kind dat in een berekeningjaar 12 jaar of ouder is met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 12 jaar bereikt. Als gevolg van de toekenning naar leeftijd is het volgen van onderwijs geen voorwaarde voor het recht op de verhoging van het kindgebonden budget.
Voor kinderen van 12 jaar of ouder, maar jonger dan 16 wordt in het vierde lid de hoogte van de verhoging van het kindgebonden budget opgenomen, namelijk € 283. Om voor dit bedrag in aanmerking te komen, bedraagt het gezamenlijke toetsingsinkomen van de ouder en zijn eventuele partner niet meer dan € 29 413. Indien het gezamenlijke toetsingsinkomen meer bedraagt dan € 29 413 worden de bedragen van het kindgebonden budget (inclusief de verhoging daarvan op grond van de nieuw in te voegen leden) op grond van het zesde lid verminderd met 6,5%1 van het verschil tussen het gezamenlijke toetsingsinkomen en € 29 413. In het vijfde lid is de hoogte van de verhoging van het kindgebonden budget opgenomen voor een kind dat 16 of 17 jaar is. De verhoging bedraagt in dat geval € 363 bij een maximum gezamenlijk toetsingsinkomen van € 29 413. Indien het gezamenlijk toetsingsinkomen meer bedraagt dan € 29 413 worden de bedragen van het kindgebonden budget (inclusief de verhoging daarvan op grond van de nieuw in te voegen leden) op grond van het zesde lid verminderd met 6,5% van het verschil tussen het gezamenlijke toetsingsinkomen en € 29 413.
Door middel van de wijziging van artikel 3, eerste lid, van de WKB wordt ook voor de verhoging van het kindgebonden budget bepaald dat die verhoging en de hoogte van het gezamenlijk toetsingsinkomen bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling wordt gewijzigd overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het gaat daarbij om indexatie aan de hand van de gemiddelde prijsindexcijfers. Artikel 3, tweede lid, maakt het mogelijk dat de bedragen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, op andere wijze dan die voortvloeit uit de indexering, bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden verhoogd. Door de wijziging van artikel 3, eerste lid, geldt die mogelijkheid ook voor de verhoging van het kindgebonden budget.
Op grond van artikel 6a worden de hoogte van de verhoging van het kindgebonden budget en de hoogte van het gezamenlijk toetsingsinkomen, dat in verband hiermee wordt opgenomen in artikel 2, zesde lid (nieuw) voor de berekeningsjaren 2009 en 2010 aangepast overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De aldus geïndexeerde bedragen gelden dan vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet. De bedragen die gelden voor het berekeningsjaar 2010 komen dan in de plaats van de bedragen, die genoemd worden in de voorgestelde leden van artikel 2. Dit wordt overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Wet op het kindgebonden budget in het tweede lid van artikel 6a geregeld. In het derde lid van artikel 6a wordt bepaald dat de verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, derde lid, betrekking heeft op berekeningsjaren vanaf het jaar 2010 aangezien de verhoging van het kindgebonden budget in verband met de integratie van een deel van de WTOS in de Wet op het kindgebonden budget zal plaatsvinden met ingang van 2010.
Artikel II (Wijzigingen Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Hoofdstuk 3 van de WTOS regelt de tegemoetkoming voor kinderen tot 18 jaar die onderwijs volgen bij een van de onderwijssoorten, bedoeld in paragraaf 2.2. van de WTOS. Deze paragraaf omvat de artikelen 2.4 tot en met 2.8 van de WTOS. Artikel 2.4 bepaalt dat een aanvrager in aanmerking kan komen voor tegemoetkoming indien de scholier is ingeschreven aan een school die bekostigd voortgezet onderwijs verzorgt. Aangezien dit wetsvoorstel de integratie van de WTOS in de Wet op het kindgebonden budget regelt voor kinderen tot 18 jaar in het (bekostigd) voortgezet onderwijs, kan artikel 2.4 vervallen. Dat wordt met dit onderdeel geregeld. Voor kinderen tot 18 jaar in het aangewezen (niet bekostigd) voortgezet onderwijs blijft de tegemoetkoming op grond van de WTOS gehandhaafd, zie ook paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.
Dit betreft een technische wijziging. Om duidelijk te maken dat het in artikel 2.7 gaat om beroepsopleidingen via een beroepsopleidende leerweg (en niet een beroepsbegeleidende leerweg), wordt het begrip «beroepsopleiding» in artikel 2.7 vervangen door de term«beroepsonderwijs». In de definitie van beroepsonderwijs (artikel 1.1 van de WTOS) is vermeld dat dit een beroepsopleiding is als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de WEB, dat de beroepsopleidende leerweg betreft.
Deze wijziging behelst een technische reparatie. Met de Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296) is artikel 75b van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) hernummerd tot artikel 73 WVO. In artikel 2.8 WTOS, dat een verwijzing maakt naar artikel 75b WVO, is deze hernummering nog niet doorgevoerd. Deze wijziging van artikel 2.8 herstelt dit, waarbij het de bedoeling is dat deze reparatie terugwerkt tot en met 1 augustus 2008, de datum van inwerkingtreding van voormelde wet van 11 juli 2008.
Ook artikel 2.8 maakt deel uit van paragraaf 2.2. van de WTOS (zie de toelichting bij artikel II, onderdeel A). De in dit artikel genoemde cursussen, bedoeld in artikel 73 van de Wet op het voortgezet onderwijs, betreffen door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bekostigde cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde beroepsonderwijs of vavo. Hierbij valt te denken aan cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, verbonden aan sommige scholen voor voortgezet onderwijs, of de orthodox-joodse school Cheider.
Het is de bedoeling dat de leerlingen die deze cursussen volgen geen WTOS-vergoeding meer krijgen. Zij komen namelijk op grond van artikel 73, vierde lid, (nieuw) van de WVO in aanmerking voor gratis lesmateriaal (zie de toelichting bij artikel IV) en komen voor de overige schoolkosten in aanmerking voor een verhoging van het kindgebonden budget. Artikel 2.8 komt derhalve te vervallen, hetgeen door middel van deze wijziging wordt geregeld.
Dit onderdeel betreft een technische aanpassing van artikel 2.9. Hoofdstuk 4 van de WTOS regelt de tegemoetkoming voor scholieren vanaf 18 jaar die onderwijs volgen bij een van de onderwijssoorten als bedoeld in artikel 2.9. Dit artikel verwijst naar dezelfde onderwijssoorten als die waarop hoofdstuk 3 van toepassing is. Het onderscheid tussen hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 betreft voor het voortgezet onderwijs alleen de leeftijdsgrens van 18 jaar. Hoofdstuk 4 ziet niet op het beroepsonderwijs omdat deelnemers vanaf 18 jaar onder de WSF 2000 vallen. Artikel 2.9 verwijst onder meer naar de artikelen 2.4 en 2.8 (bekostigd voortgezet onderwijs en bekostigde cursussen) die met dit wetsvoorstel komen te vervallen. Omdat de onderwijssoorten, bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.8, nog wel van belang blijven voor hoofdstuk 4 van de WTOS, worden die onderwijssoorten met deze wijziging integraal opgenomen in artikel 2.9, onderdelen a en d.
Afdeling 5.2 van de WTOS regelt de tegemoetkoming voor leerlingen die geen aanspraak hebben op tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 3 of 4 van de WTOS. Het betreft leerlingen in deeltijd voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder of in het vavo. Artikel 2.13 geeft aan bij welke onderwijssoorten deze leerlingen moeten zijn ingeschreven. Daarbij verwijst artikel 2.13 onder meer naar de artikelen 2.4 en 2.8 (bekostigd voortgezet onderwijs en bekostigde cursussen). Zoals gezegd, vervallen deze artikelen (zie onderdelen A en D van artikel II). Artikel 2.13 wordt daarom in die zin gewijzigd dat wordt verwezen naar artikel 2.9, onderdelen a en d (nieuw), waarin de onderwijssoorten uit artikel 2.4 en 2.8 zijn overgenomen (zie artikel II, onderdeel E).
Onderdelen G en H (artikelen 2.17 en 2.19)
Deze onderdelen behelzen technische aanpassingen. De artikelen 2.17 en 2.19 worden zo in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 2.9 (zie artikel II, onderdeel E).
Onderdeel I (opschrift hoofdstuk 3)
Het opschrift van hoofdstuk 3 wordt aangepast in verband met het vervallen van de WTOS-vergoeding voor ouders van kinderen tot 18 jaar in het bekostigd voortgezet onderwijs.
Dit onderdeel bevat twee technische wijzigingen van artikel 3.4. Met de Wet van 29 mei 2008 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan de leerlingen in het voortgezet onderwijs (Stb. 2008, 206) is in artikel 1.1 van de WTOS een definitie opgenomen van de term «onderbouw». Met de wijziging van artikel 3.4, eerste lid, onderdeel b, wordt aangesloten bij die definitie. De tweede wijziging behelst een aanpassing van het tweede lid van artikel 3.4 in verband met het vervallen van artikel 3.5, tweede lid (zie onderdeel K).
De bedragen in het overzicht van artikel 3.5 worden aangepast in verband met de verhoging van het kindgebonden budget en de daarmee samenhangende verlaging van de tegemoetkoming op grond van de WTOS.
In het overzicht zijn alleen nog die onderwijssoorten genoemd waarvoor hoofdstuk 3 van de WTOS (deels) blijft bestaan. Zie ook paragraaf 4.2. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting. De begrippen «onderbouw overig onderwijs» en «bovenbouw overig onderwijs» zijn vervangen door onderbouw respectievelijk bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs. Met het niet volledig en rechtstreeks bekostigd voortgezet onderwijs wordt bedoeld de onderwijssoorten, bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, eerste lid, van de WTOS.
Het speciaal voortgezet onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen (lom en mlk) is met de Wet van 30 mei 2002 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en een aantal andere wetten in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget (Stb. 2002, 288) onder deel I van de WVO gebracht. Deze kinderen vallen daarmee onder het reguliere voortgezet onderwijs.
Het tweede lid van artikel 3.5 kan daarmee komen te vervallen.
Ouders van deze kinderen in het voortgezet onderwijs krijgen geen tegemoetkoming meer op basis van de WTOS maar zullen een verhoging ontvangen op grond van de Wet op het kindgebonden budget.
Omdat artikel 2.4 vervalt (zie artikel II, onderdeel A), dient de verwijzing naar dat artikel in artikel 3.10 te worden geschrapt. Dit onderdeel strekt daartoe.
Onderdelen M en N (artikelen 4.2 en 4.5)
Onderdeel M betreft een technische aanpassing van artikel 4.2. Dit artikel wordt in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 2.9 (zie artikel II, onderdeel E).
Onderdeel N wijzigt het tweede lid van artikel 4.5 in verband met het vervallen van artikel 4.6, tweede lid (zie onderdeel O).
Dit onderdeel betreft enkele technische wijzigingen. In artikel 4.6 is voor hoofdstuk 4 van de WTOS, overeenkomstig artikel 3.5 voor hoofdstuk 3, een overzicht opgenomen van de hoogte van de tegemoetkomingen in de schoolkosten.
Tevens worden de in artikel 4.6 van de WTOS genoemde bedragen verhoogd met € 46,67. In augustus 2007 heeft de IB-Groep namelijk een beleidsregel uitgevaardigd, op basis waarvan meerderjarige scholieren in het voortgezet onderwijs, voortgezet volwassenenonderwijs, het speciaal onderwijs, dan wel het voortgezet speciaal onderwijs € 46,67 extra tegemoetkoming in de schoolkosten krijgen ter compensatie van hun zorgkosten (beleidsregel van de IB-Groep van 21 augustus 2007 «Verlenging en aanpassing compensatie nieuw ziektekostenstelsel meerderjarige scholieren voortgezet onderwijs»).
Het tweede lid van artikel 4.6 vervalt, omdat het speciaal voortgezet onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen met de Wet van 30 mei 2002 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en een aantal andere wetten in verband met onder meer de invoering van een regeling voor de bekostiging van het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs en een regionaal zorgbudget (Stb. 2002, 288) onder deel I van de WVO is gebracht. Deze kinderen vallen daarmee onder het reguliere voortgezet onderwijs.
Onderdelen P en Q (artikelen 4.12 en 4.14)
Met deze technische wijzigingen worden de artikelen 4.12 en 4.14 in overeenstemming gebracht met de wijziging van artikel 2.9 (zie onderdeel E). In artikel 4.14 wordt verwezen naar artikel 2.10 (vavo). Om duidelijk te maken dat artikel 4.14 betrekking heeft op niet bekostigd vavo, is daartoe in de verwijzing naar artikel 2.10 expliciet een beperking tot het niet bekostigd vavo opgenomen.
Onderdelen R, S en T (artikelen 9.4, 9.7 en 9.8)
In de artikelen 9.4, 9.7 en 9.8 staan verwijzingen naar artikelen die met dit wetsvoorstel komen te vervallen c.q. worden gewijzigd. Onderdelen R, S, en T strekken ertoe de artikelen 9.4, 9.7, respectievelijk 9.8 hierop aan te passen.
Onderdelen U en V (artikelen 10.2 en 10.9)
Deze onderdelen betreffen technische wijzigingen. De artikelen 10.2 en 10.9 verwijzen naar artikelen die met dit wetsvoorstel komen te vervallen. Onderdelen U en V strekken ertoe de artikelen 10.2 en 10.9 hierop aan te passen.
Met het aanpassen van de artikelen 3.4, 3.5, 4.5 en 4.6 in dit wetsvoorstel, wordt artikel 12.6 overbodig. Daarom regelt dit onderdeel het vervallen van dit artikel.
Onderdelen X en Y (artikelen 12.12 en 12.14)
De verhoging van het kindgebonden budget treedt in werking met ingang van 1 januari 2010. Zoals in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, betekent dit dat voor het eerste deel van het schooljaar 2009/2010 (van augustus 2009 tot januari 2010) ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs nog recht hebben op een tegemoetkoming op grond van de WTOS en voor het tweede deel van het schooljaar vallen onder de Wet op het kindgebonden budget. Ouders van leerlingen in het mbo zullen voor het eerste deel van het schooljaar 2009/2010 nog recht hebben op een tegemoetkoming op grond van de WTOS en voor het tweede deel van het schooljaar op een deel WTOS-tegemoetkoming en een deel kindgebonden budget.
In verband daarmee zal de IB-Groep voor het schooljaar 2009/2010 een (voor de ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs laatste) WTOS-tegemoetkoming verstrekken in augustus 2009. Dat betekent dat in de overgangsperiode augustus 2009 tot 1 januari 2010 tot maximaal de helft van het normbedrag aan WTOS uitgekeerd moet worden van het bedrag dat men zou ontvangen als men nog het hele jaar WTOS ontvangen zou hebben.
Het nieuwe artikel 12.12 strekt ertoe deze eenmalige WTOS-vergoeding voor de periode van augustus 2009 tot januari 2010 mogelijk te maken.
Artikel 12.14, tweede lid, regelt dat bezwaar en beroep dat op grond van de WTOS is ingesteld voor 1 januari 2010 volgens de WTOS zoals geldend voor die datum wordt afgehandeld.
Artikel III (Wijzigingen Wet studiefinanciering 2000)
De wijziging van artikel 3.9 van de WSF 2000 betreft een technische aanpassing. Door middel van deze wijziging wordt in artikel 3.9, vijfde lid, van de WSF 2000 rekening gehouden met de integratie van een deel van de WTOS in de Wet op het kindgebonden budget.
Artikel 3.13 van de WSF 2000 wordt gewijzigd ter voorkoming van dubbeltellingen in de berekening van de aanvullende beurs op grond van de WSF 2000. Het betreft de situatie dat een kind hoger onderwijs volgt en jonger is dan 18 jaar. Diens ouders ontvangen dan het kindgebonden budget terwijl het kind ook al zelf studiefinanciering ontvangt.
De hoogte van de aanvullende beurs is afhankelijk van het ouderlijk inkomen. In verband daarmee geeft paragraaf 3.3 van de WSF 2000 een berekeningsmethode voor de veronderstelde ouderlijke bijdrage. Via artikel 3.9, vijfde lid, onder b, en artikel 3.13 telt een kind dat zowel kindgebonden budget als studiefinanciering krijgt, twee keer mee voor de ouderlijke bijdrage, namelijk één keer bij de berekening daarvan (artikel 3.9) en één keer bij de verdeling daarvan (artikel 3.13). Deze situatie doet zich thans niet voor omdat men niet tegelijk WTOS-tegemoetkoming en studiefinanciering kan krijgen. Onderhavige wijziging strekt ertoe te voorkomen dat dit verandert met de integratie van hoofdstuk 3 van de WTOS in de Wet op het kindgebonden budget.
Artikel IV (Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs)
Naar aanleiding van het in de Wet van 29 mei 2008 tot wijziging van diverse onderwijswetten in verband met het door de scholen om niet ter beschikking stellen van lesmateriaal aan leerlingen in het voortgezet onderwijs (Stb. 206) opnemen van artikel 6e in de WVO per 1 augustus 2009 (het verstrekken van gratis lesmateriaal), dient ook artikel 73 van de WVO te worden gewijzigd.
Zoals in de toelichting bij artikel II, onderdeel D,uiteengezet, schrapt het onderhavige wetsvoorstel artikel 2.8 van de WTOS. Daarmee vervalt voor de cursussen, bedoeld in artikel 73 van de WVO, de WTOS-vergoeding voor het lesmateriaal. Om het verstrekken van gratis lesmateriaal aan leerlingen die deze cursussen volgen, wettelijk te verankeren wordt het onderdeel gratis lesmateriaal met deze wijziging opgenomen in artikel 73, vierde lid, van de WVO.
Vanaf het automatisch continueren van het kindgebonden budget eind 2009 naar 2010 zal de Belastingdienst/Toeslagen bij de verstrekking van de maandelijkse termijnen van de voorschotten de verhoging van het kindgebonden budget gaan toepassen. Om daarvoor een wettelijke basis te hebben, is het de bedoeling deze wet met ingang van 1 augustus 2009 in werking te laten treden.
Vanwege thans niet voorziene redenen van uitvoeringstechnische aard kan het noodzakelijk blijken te zijn dat sommige artikelen van het wetsvoorstel op een afwijkend tijdstip in werking treden. Daarom maakt de inwerkingtredingsbepaling gedifferentieerde inwerkingtreding mogelijk. Voorts maakt de inwerkingtredingsbepaling het verlenen van terugwerkende kracht aan het wetsvoorstel mogelijk. Hiervan kan gebruik worden gemaakt indien inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 2009 niet haalbaar blijkt en daardoor uitvoeringshandelingen, zoals het afgeven van beschikkingen op basis waarvan conform de Awir-systematiek voorafgaand aan het berekeningsjaar 2010 de eerste voorschotten kunnen worden verstrekt, niet tijdig, voorafgaand aan het berekeningjaar 2010 kunnen worden verricht. Terugwerkende kracht zal niet van invloed zijn op het ontstaan van aanspraken op en vaststelling van de hoogte van de verhoging van het kindgebonden budget.
Artikel II, onderdeel C, zal een dag eerder in werking treden dan artikel II, onderdeel D, en terugwerken tot en met 1 augustus 2008, de datum van inwerkingtreding van de Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen (Stb. 2008, 296). Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel II, onderdeel C.
Tabel 1 huidige situatie (schooljaar 2007–2008):
WTOS-bestanddelen» WTOS categorieën | onderwijsbijdragedeel | schoolkostendeel: boekenkosten | schoolkostendeel: overig |
---|---|---|---|
onderbouw vo bekostigd | nee | ja | ja |
bovenbouw vo bekostigd | nee | ja | ja |
vbo groen | nee | ja | ja |
onderbouw vo niet-bekostigd | ja | ja | ja |
bovenbouw vo niet-bekostigd | ja | ja | ja |
beroepsonderwijs | nee | ja | ja |
beroepsonderwijs niet-bekostigd | ja | ja | ja |
vavo 16/17 | nee | ja | ja |
vavo 16/17 niet-bekostigd | ja | ja | ja |
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs | nee | nee | nee |
speciaal voortgezet onderwijs ZMOK* | nee | nee* | ja* |
vo 18+ (H4) | ja | ja | ja |
vavo 18+ (H4) | ja | ja | ja |
lerarenopleiding (H5) | ja | ja | ja |
deeltijd vo 18+ en vavo (H5) | ja | ja | ja |
* deze categorie heeft geen kosten aan boeken; de gehele schoolkostentegemoetkoming is in feite een tegemoetkoming in de «overige schoolkosten». Die tegemoetkoming is qua hoogte overigens wel gelijk aan de tegemoetkoming voor de boekenkosten en de overige schoolkosten in de onderbouw van het vo sámen.
Tabel 2 situatie schooljaar 2008–2009 (inclusief gratis schoolboeken)
WTOS-bestanddelen» WTOS categorieën | onderwijsbijdragedeel | schoolkostendeel: boekenkosten | schoolkostendeel: overig |
---|---|---|---|
onderbouw vo bekostigd | nee | nee | ja |
bovenbouw vo bekostigd | nee | nee | ja |
vbo groen | nee | nee | ja |
onderbouw vo niet-bekostigd | ja | ja | ja |
bovenbouw vo niet-bekostigd | ja | ja | ja |
beroepsonderwijs | nee | ja | ja |
beroepsonderwijs niet-bekostigd | ja | ja | ja |
vavo 16/17 | nee | ja | ja |
vavo 16/17 niet-bekostigd | ja | ja | ja |
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs | nee | nee | nee |
speciaal voortgezet onderwijs ZMOK* | nee | nee* | ja* |
vo 18+ (H4) | ja | nee | ja |
vavo 18+ (H4) | ja | ja | ja |
lerarenopleiding (H5) | ja | ja | ja |
deeltijd vo 18+ en vavo (H5) | ja | ja | ja |
* deze categorie heeft geen kosten aan boeken; de gehele schoolkostentegemoetkoming is in feite een tegemoetkoming in de «overige schoolkosten» (daarom is het bedrag met het wv gratis schoolboeken ook niet afgeroomd). Die tegemoetkoming is qua hoogte overigens wel gelijk aan wat de tegemoetkoming voor de boekenkosten en de overige schoolkosten in de onderbouw van het vo sámen was.
Tabel 3 situatie schooljaar 2010–2011 en verder (inclusief gratis schoolboeken en integratie WTOS in WKB)
WTOS-bestanddelen» WTOS categorieën | onderwijsbijdragedeel | schoolkostendeel: boekenkosten | schoolkostendeel: overig |
---|---|---|---|
onderbouw vo bekostigd (2.4) | nee | nee | nee |
bovenbouw vo bekostigd (2.4) | nee | nee | nee |
vbo groen (2.4) | nee | nee | nee |
onderbouw vo niet-bekostigd (2.5/2.6, lid 1) | ja | ja | nee |
bovenbouw vo niet-bekostigd (2.5/2.6, lid 1) | ja | ja | nee |
beroepsonderwijs (2.7, onder a) | nee | ja | gedeelte |
beroepsonderwijs niet-bekostigd (2.7, onder b) | ja | ja | gedeelte |
vavo 16/17 (2.6, lid 2) | nee | ja | nee |
vavo 16/17 niet-bekostigd (2.6, lid 2) | ja | ja | nee |
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs | nee | nee | nee |
speciaal voortgezet onderwijs ZMOK (3.5, lid 2) | nee | nee | nee |
vo 18+ (H4) (2.9) | nee | nee | ja |
vavo 18+ (H4) (2.10) | ja | ja | ja |
lerarenopleiding (H5) | ja | ja | ja |
deeltijd vo 18+ en vavo (H5) | ja | ja | ja |
Dit wetsvoorstel heeft wat betreft het voortgezet onderwijs alleen betrekking op het (volledig en rechtstreeks uit ’s Rijks kas) bekostigd voortgezet onderwijs. Voor ouders met kinderen tot 18 jaar die zijn ingeschreven bij het aangewezen voortgezet onderwijs of bij erkende cursussen voortgezet onderwijs (het zgn. niet-bekostigd voortgezet onderwijs) blijft hoofdstuk 3 van de WTOS van toepassing (zie paragraaf 4.2).
Waar in dit wetsvoorstel wordt gesproken over het mbo, wordt alleen de beroepsopleidende leerweg van het mbo bedoeld. Ouders van kinderen die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) binnen het mbo volgen hebben namelijk geen recht op WTOS.
Het betreft hier alleen de de groep die achterblijft in hoofdstuk 3 van de WTOS. In het geheel blijven er 115 000 gevallen achter in de WTOS. Dit betreft dan ook de groep WTOS-rechthebbenden van boven de 18.
Door middel van de wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget met ingang van 2009 en de wijziging van het afbouwpercentage (Kamerstukken I 2007/08, 31 399, nr. A) wordt het afbouwpercentage vastgesteld op 6,5%.