Vastgesteld 8 oktober 2008
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 9 september 2008 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van enkele bepalingen in de uitvoeringsregelgeving van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 236).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 oktober 2008. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Kunt u de achtergronden aangeven voor de wijziging van bevoegd gezag van de minister van LNV naar Gedeputeerde Staten bij het beoordelen van aanvragen om ontheffing over schade door inheemse diersoorten op begraafplaatsen?
In de nota naar aanleiding van het verslag over het desbetreffende wetvoorstel (Kamerstukken II 2004/05, 29 448, nr. 6, blz. 12–13) is opgemerkt dat «voor het voorkomen en bestrijden van schade over het algemeen een nauwkeurige belangenafweging noodzakelijk is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de concrete regionale of lokale omstandigheden van het geval. Gedeputeerde staten zijn bij uitstek geschikt om een dergelijke afweging te maken.»
Kunt u aangeven of deze wijziging gevolgen heeft voor de toetsing van de aanvragen voor ontheffing?
De wijziging van artikel 4 van het Besluit beheer en schadebestrijding houdt verband met de sinds 12 mei 2006 bestaande mogelijkheid dat gedeputeerde staten op grond van artikel 68 van de Flora- en faunawet een ontheffing voor schadebestrijding op begraafplaatsen verlenen – in plaats van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Daartoe dient nog wel het belang van de voorkoming en bestrijding van schade door dieren op een begraafplaats te worden aangewezen als belang als bedoeld in artikel 68, eerste lid, onderdeel e, van die wet. Dit wijzigingsbesluit voorziet daarin. Gedeputeerde staten hanteren bij de beoordeling van aanvragen van ontheffingen dezelfde criteria als eerst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, namelijk dat er geen andere bevredigende oplossing aanwezig is, en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Hoe zorgt u voor uniformiteit in beoordelingen van de aanvragen om ontheffing door de verschillende provincies?
In de Flora- en faunawet is de bevoegdheid om ontheffing te verlenen in het kader van beheer en schadebestrijding vrijwel geheel toebedeeld aan de provincies, omdat situaties lokaal erg kunnen verschillen. Provincies zijn bij uitstek in staat om het benodigde maatwerk bij de beoordeling te leveren. De uniformiteit in de beoordeling van aanvragen wordt daarbij geborgd door het wettelijke kader.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).