Vastgesteld 27 april 2009
De vaste commissie voor Defensie1, en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Defensie over de brief van 23 februari 2009 inzake de huidige stand van zaken en planning besluitvorming laagvlieggebieden en laagvliegroutes (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 129).
De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 27 april 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Van Baalen
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Atsma
De griffier van de commissie,
De Lange
Herinnert u zich dat u in het tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT) deel 2/3 heeft aangegeven dat u van plan was in 2005 de laagvliegevaluatie uitgevoerd te hebben («Het kabinet gaat er vanuit dat de evaluatie in 2005 uitgevoerd kan zijn. Dan kan een verantwoorde keuze gemaakt worden over het aantal, de ligging, de omvang en eventuele aanpassing van de laagvlieggebieden.»)? Kunt u beschrijven wat er is ondernomen om te komen tot een dergelijke evaluatie en waarom deze in 2009 nog steeds niet afgerond is? Waarom heeft deze belangrijke evaluatie ruim vier jaar vertraging? Wanneer zult u de evaluatie afronden en welke stappen moet u daartoe nog nemen? Hoe lang gaat het duren voordat u op basis van deze evaluatie besluiten neemt over het aantal, de ligging, de omvang en eventuele aanpassing van laagvlieggebieden?
Bij de evaluatie van de laagvlieggebieden worden twee aspecten beschouwd: natuuraspecten en mogelijke overlast voor mensen. Door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is aan Alterra gevraagd om inzicht te geven in mogelijke effecten van laagvliegen op natuurwaarden. Het resultaat daarvan is het Alterrarapport 1725 «Quick-scan verstoring fauna door laagvliegen». Door de Koninklijke Luchtmacht is voor de evaluatie een overzicht van het gebruik van de laagvlieggebieden en routes opgesteld. Daarmee zijn de bouwstenen voor de evaluatie van de laagvlieggebieden geleverd. In overleg met de ministeries van LNV en VROM, medeondertekenaar van het SMT-2, wordt de uiteindelijke evaluatie vastgesteld. Ik streef ernaar om deze evaluatie dit najaar te voltooien. Eventuele wijzigingen zullen daarna uitgevoerd worden.
Kunt u aangeven in hoeverre de toezegging, gedaan door de staatssecretaris van Defensie in 1998, dat de Koninklijke Luchtmacht de beschermde natuurgebieden onder het laagvlieggebied De Peel voortaan zou mijden, wordt nagekomen wanneer in het tweede SMT deel 2 en 3 het voornemen staat om de omvang en ligging van de laagvlieggebieden voor helikopters ongewijzigd te laten?
De toenmalig Minister van LNV heeft op 16 februari 1998 in antwoord op de vragen van de leden Swilders-Rozendaal en Huys gesteld dat, vooruitlopend op een algehele herziening van de ligging van laagvlieggebieden, nadere afspraken zouden worden gemaakt tussen het ministerie van Defensie en de provincies Noord-Brabant en Limburg om de natuurmonumenten en stiltegebieden binnen laagvlieggebied GLV VIII in gevoelige periodes zoveel mogelijk te mijden om hiermee met name de kraanvogels te ontzien.
Bij brief van 30 juni 1998 (in afschrift verstuurd aan de colleges van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en Limburg) heeft de toenmalige staatssecretaris van Defensie aan de Bevelhebber der Luchtstrijdkachten verzocht om, tot een herziening van het SMT, het gebruik van GLV VIII zodanig aan te passen dat de beschermde natuurmonumenten vermeden worden.
Bij brief van 13 december 2001 aan het college van Gedeputeerde Staten van Limburg heeft het ministerie van Defensie een nadere uitleg gegeven van de door Defensie gevolgde gedragslijn. Daarbij wordt gewezen op het feit dat het aantal beschermde natuurmonumenten in Nederland zo groot is dat teveel laagvlieggebieden onbruikbaar zouden worden indien deze gebieden allemaal gemeden zouden moeten worden. Om die reden is de aandacht met name gericht op het ontzien van kraanvogels. Besloten is een absoluut vliegverbod in het gebied in te stellen gedurende de tijd dat de aanwezigheid van kraanvogels mogelijk is.
In de afgelopen jaren is laagvlieggebied GLV VIII ongeveer 50 uren per jaar gebruikt.
Wanneer kan de Kamer de passende beoordeling van onderzoeksinstituut Alterra verwachten?
Het onderzoeksinstituut Alterra heeft in opdracht van het ministerie van LNV een studie uitgevoerd naar verstoring van natuurwaarden als gevolg van militaire vliegactiviteiten («Quick-scan verstoring fauna door laagvliegen», Alterrarapport 1725). Dit rapport is geen passende beoordeling, omdat het slechts in algemene zin ingaat op de mogelijkheid van verstorende effecten als gevolg van militaire vliegactiviteiten en geen conclusies trekt over de effecten van militaire vliegactiviteiten in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen en de staat van instandhouding van de betrokken natuurgebieden.
Ik heb overigens wel het voornemen om voor bepaalde militaire vliegactiviteiten een passende beoordeling uit te laten voeren, waarbij het geen uitgemaakte zaak is dat Alterra de opdracht krijgt. Ik heb de Kamer (antwoorden op Kamervragen 2009Z05063 en op vragen van het lid Van Velzen van 28 januari 2008 met kenmerk 1569) al eerder op de hoogte gesteld van mijn voornemen om een Natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen voor alle militaire vliegactiviteiten in Nederland, in en rondom Natura 2000 gebieden. Er wordt in dat kader voor alle militaire vliegactiviteiten een voortoets uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van de voortoets kan geconcludeerd worden voor welke activiteiten al dan niet een passende beoordeling noodzakelijk is.
Ik verwacht dat de voortoets en de passende beoordeling, en daarmee de ecologische onderbouwing voor de vergunningaanvraag, midden 2010 gereed zijn. Deze passende beoordeling wordt niet afzonderlijk aan de Kamer aangeboden. In aanloop naar de definitieve vergunningverlening is inspraak mogelijk voor belanghebbenden.
Wat gaat u doen om de beperkingen tegen te gaan van het Alterra rapport zoals u dat in reactie op de «Quick-scan verstoring fauna door laagvliegen» (Alterra-rapport 1725) liet weten («De door Alterra verrichte studie geeft overigens slechts inzicht in de mogelijkheid van het optreden van verstorende effecten op natuurwaarden in absolute zin, zonder deze effecten te relateren aan instandhoudingdoelstellingen voor specifieke Natura 2000-gebieden, plaatselijke omstandigheden als milieu- en watercondities of mogelijkheden om (anders dan met betrekking tot het vliegen zelf) mitigerende maatregelen te treffen. Het nu voorliggende rapport geeft dan ook geen inzicht in de noodzaak om de maatregelen die het voorstelt ook daadwerkelijk te treffen.»)? Welke gevolgen heeft deze opmerking voor de voortgang van de laagvliegevaluatie? Wat gaat u doen om inzicht te krijgen in de mogelijkheid van het optreden van verstorende effecten op natuurwaarden in niet-absolute zin? Wat gaat u er aan doen om deze effecten te kunnen relateren aan instandhoudingdoelstellingen voor specifieke Natura 2000-gebieden, aan plaatselijke omstandigheden als milieu- en watercondities of mogelijkheden om (anders dan met betrekking tot het vliegen zelf) mitigerende maatregelen te treffen? Wat gaat u doen om inzicht te krijgen in de noodzaak om de maatregelen die het rapport voorstelt ook daadwerkelijk te treffen? In hoeverre is bovenstaande geciteerde tekstpassage ook van toepassing op voortoetsen en passende beoordelingen in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet)?
Zie ook antwoord op vraag 2. In de genoemde voortoets en passende beoordeling komen de instandhoudingsdoelstellingen per gebied, evenals de staat van instandhouding en plaatselijke milieuomstandigheden aan de orde. De effecten worden ook bezien in relatie tot andere vormen van (bestaand) gebruik dat plaatsvindt in de betreffende gebieden. De beoordeling is zo breed omdat het denkbaar is dat in bepaalde gebieden problemen met de staat van instandhouding niets met verstoring te maken hebben, maar met milieuproblemen (bijvoorbeeld verdroging). Uit deze onderbouwing volgen, indien nodig, mitigerende maatregelen. Die hebben uiteraard betrekking op de militaire vliegactiviteiten zelf.
Acht u empirisch onderzoek noodzakelijk voor het vaststellen van de mogelijke effecten op de instandhoudingdoelstellingen van een activiteit in een Natura 2000 gebied?
Na de voortoets verwacht ik hier meer duidelijkheid over te kunnen geven. Op dit moment weet ik dit nog niet.
Kunt u aangeven of de minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit voornemens is om de aanbevelingen en maatregelen uit het Alterra-rapport (1725) over te nemen? Zo nee, waarom niet en in welk stadium dan wel?
Het overnemen van de aanbevelingen en maatregelen uit dit rapport is niet op voorhand aan de orde. Uit de bovengenoemde voortoets en passende beoordeling zal blijken in hoeverre het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is.
Waarom worden sinds 2002 niet meer het aantal vliegbewegingen bij de Vliehors bekend gemaakt in het Jaarboek Waddenzee? Bent u voornemens om dit met terugwerkende kracht alsnog te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2002 verschijnt de informatie van de Waddenoverheden niet meer in het gedrukte jaarboek Waddenzee, maar in op Interwad (www.waddenzee.nl). Er is geen bijzondere reden dat daarbij geen aantallen vliegbewegingen op de Vliehors zijn opgenomen.
Deelt u de mening dat militaire activiteiten in het Waddengebied effect kunnen hebben op de Noordzeekustzone, de Waddenzee en de Waddeneilanden?
Of en in welke mate er sprake is van effecten van (grondgebonden) militaire activiteiten, zal blijken uit het Natura 2000 beheerplan voor het Waddengebied. De Noordzeekustzone, de Waddenzee en de Waddeneilanden maken deel uit van dat beheerplan. De toekomstige vergunning voor militaire vliegactiviteiten zal duidelijkheid geven over de effecten van deze activiteiten in genoemde gebieden.
Waarom is er nog steeds geen consultatiegroep voor militaire activiteiten bij de totstandkoming van het Natura 2000 beheerplan voor de Waddenzee en Noordzeekustzone, zoals vooraf wel is aangekondigd? Bent u ook van mening dat een consultatiegroep, zoals voor elke relevante activiteit in de Waddenzee en Noordzeekustzone, ook voor militaire activiteiten noodzakelijk is, wanneer deze militaire activiteiten een invloedssfeer hebben op een enorm groot gebied?
Een consultatiegroep voor militaire activiteiten bleek bij nader inzien niet noodzakelijk, en is niet bijeengekomen, omdat Defensie als Bevoegd Gezag voor haar eigen terreinen bij het begin van het project al ver gevorderd was met de uitvoering van effectenanalyses van bestaand militair gebruik. Dat geldt ook voor natuurtoetsen van militaire activiteiten buiten eigen terrein.
De resultaten hiervan worden bekend gesteld aan de voortouwnemers (Rijkswaterstaat/LNV//Provincie Friesland) van het integraal Natura 2000 beheerplan en vormen het uitgangspunt voor de nog uit voeren cumulatietoets van alle activiteiten binnen de Waddenzee en de Noordzeekustzone.
Voor de afstemming neemt Defensie deel aan de door LNV ingestelde klankbordgroepen voor de duinen van Texel en Vlieland.
Hoe worden de nadere analyses voor de militaire activiteiten uitgevoerd ten behoeve van de Natura 2000 beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone? Zijn deze al klaar? Indien deze al klaar zijn, kunt u deze delen met de Kamer? Wanneer kan de Kamer deze beheerplannen verwachten? Hoe gaat u verder aan de slag met de nadere analyse? Wordt de methodiek voor de nadere analyse die u gebruikt afgestemd met de aanpak die het consortium aan onderzoekbureaus gebruikt die de nadere analyses voor alle andere sectoren uit gaat voeren?
In het kader van de Natura 2000 beheerplannen voor de Waddenzee en Noordzeekustzone wordt al het bestaand gebruik getoetst aan de voor dat gebied aangewezen instandhoudingsdoelstellingen. Het tijdspad waarin dat gebeurt, is mede afhankelijk van de planning die is opgesteld voor de betreffende Natura 2000 beheerplannen. Voor beide Natura 2000 beheerplannen is het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voortouwnemer en is daarmee procesverantwoordelijk voor de totstandkoming van de desbetreffende beheerplannen. Door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is in samenwerking met het Ministerie van LNV een nadere analyse van het bestaand gebruik in deze gebieden uitbesteed aan een consortium van onderzoekbureaus. Voor een goede afstemming neemt het ministerie van Defensie deel aan de landelijke projectgroep die dit project begeleidt. Zoals gezegd worden militaire vliegactiviteiten apart getoetst in aanloop naar een vergunningaanvraag hiervoor.
Levert u alle relevante informatie over mogelijke effecten op de instandhoudingdoelen van de Waddenzee en Noordzeekustzone op tijd aan in het proces van de totstandkoming van het beheerplan, zodat het kan mee worden gewogen in de cumulatietoets?
Het ministerie van Defensie is mede bevoegd gezag voor het Natura 2000 beheerplan Waddenzee. Het bestaande (grondgebonden) militaire gebruik in het Waddengebied, en de Noordzeekustzone, wordt meegenomen in het proces voor de totstandkoming van dat beheerplan. Het Ministerie van Defensie werkt hierbij samen met de voortouwnemers en zal de benodigde relevante informatie voor de totstandkoming van het beheerplan aanleveren.
Kunt u garanderen dat ook de effecten van de vliegbewegingen op de Waddenzee en Noordzeekustzone die vallen onder de Nb-wetvergunning voor militair vliegbewegingen op tijd worden aangeleverd, zodat ze kunnen worden meegenomen in de totale cumulatietoets? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie heeft besloten om voor alle militaire vliegactiviteiten een landelijke Natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen.
Dit betekent dat deze vliegactiviteiten niet in het kader van de Natura 2000 beheerplannen worden getoetst. Beide trajecten hebben een eigen tijdspad. Met de voortouwnemer van beide Natura 2000 beheerplannen wordt over de inhoud en het proces overlegd. Over uitwisseling van gegevens in het kader van de nadere effectenanalyse heb ik reeds afspraken gemaakt met de voortouwnemer. De effecten van militaire vliegactiviteiten op de instandhoudingsdoelstellingen in het Waddengebied en de Noordzeekustzone zullen in cumulatie met de andere activiteiten getoetst worden. Dat kan in het kader van de Natura 2000 beheerplannen, maar ook in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning, afhankelijk van de volgorde waarin beide producten gereedkomen.
Waarom zijn de stukken van uw ministerie over de voortoetsen of passende beoordelingen, die in uw beantwoording op de Kamervragen worden genoemd betreffende een passende beoordeling voor de Vliehors en de Marnewaard, nog steeds niet openbaar?
Van de betreffende voortoetsen en passende beoordelingen zijn slechts nog conceptversies. Deze worden waar mogelijk opgenomen in Natura 2000 beheerplannen. Als mede bevoegd gezag van de beheerplannen levert het Ministerie van Defensie relevante informatie over het militair gebruik aan de voortouwnemer aan. Deze informatie wordt opgenomen in het beheerplan en zal in het proces van de opstelling van de beheerplannen ook worden gedeeld met de voor het desbetreffende beheerplanproces relevante partijen.
Loopt er voor het schietterrein in de Marnewaard een procedure voor een Nb-wetvergunning? Zo ja, wanneer is de aanvraag om vergunning met de passende beoordeling openbaar? Zo nee, waarom niet, en vanaf welk moment is de passende beoordeling wel openbaar?
Voor het schietterrein Marnewaard is een aanvraag ingediend voor een integrale herziening van de milieuvergunning vanwege een aanpassing van het gebruik.
Omdat dit in het kader van de Natuurbeschermingswet een nieuw toetsingsmoment zou zijn, is een concept passende beoordeling opgesteld. De herziening van de milieuvergunning is echter aangehouden, omdat de voorziene wijziging in het gebruik van de Marnewaard uitgesteld is. Er is dan ook nog geen nieuw toetsingsmoment.
Valt onder de grondgebonden activiteiten op de Schietrange de Vliehors ook het gebruik van scherpe munitie, waaronder de jaarlijks gebruikte 70 vijfhonderdponders? Zo ja, wat wordt er over het effect van deze scherpe munitie in de door onderzoeksinstituut Alterra opgestelde passende beoordeling geconcludeerd? Zo nee, waar wordt het gebruik van de scherpe munitie en bommen op de Vliehors wel getoetst aan de Nb-wet?
Het gebruik van scherpe munitie, waaronder de jaarlijks gebruikte 70 vijfhonderdponders, valt niet onder de grondgebonden activiteiten zoals worden opgenomen in het Natura 2000 beheerplan. Het gebruik van de scherpe munitie en bommen op de Vliehors, voorzover het wordt gebruikt door of in directe relatie met militaire vliegtuigen of helikopters, wordt getoetst aan de Nb-wet in de landelijke Nb-wetvergunning voor militaire vliegactiviteiten.
Is het beheerplan van de Joost Dourlein Kazerne gereed? Zo ja, deelt u die met de Kamer? Wanneer kan de Kamer dit verwachten?
Het Natura 2000 beheerplan voor de Joost Dourleinkazerne is in concept gereed. Het betreft echter een deelbeheerplan, dat alleen betrekking heeft op de Joost Dourleinkazerne en de directe omgeving. Dit deelbeheerplan zal onderdeel gaan uitmaken van het Natura 2000 beheerplan Waddenzee en zal in die hoedanigheid ook door Defensie ingebracht worden in het gebiedsproces. Op het uiteindelijke beheerplan is inspraak mogelijk voor belanghebbenden. Het is in het algemeen, en specifiek in dit geval, niet gebruikelijk om Natura 2000 deelbeheerplannen aan de Kamer aan te bieden.
Heeft u inmiddels de Nb-wetvergunning aangevraagd voor uw landelijke militaire activiteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat het met de vergunningaanvraag of vergunningafwikkeling?
Het ministerie van Defensie bereidt samen met het ministerie van LNV de aanvraag voor een Natuurbeschermingswetvergunning voor. Op dit moment wordt gewerkt aan de zogeheten voortoets. Die leidt tot het opstellen van een ecologische onderbouwing van de mogelijke effecten van militaire vliegactiviteiten op natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen. Deze moet worden opgesteld vóór een vergunningaanvraag wordt gedaan. Zonder deze onderbouwing is besluitvorming onmogelijk en heeft de vergunningaanvraag geen zin.
In de voorbereiding van de aanvraag voor de Natuurbeschermingswetvergunning wordt door beide ministeries veel aandacht besteed aan consultatie van diverse organisaties, waaronder de Waddenvereniging. Deze consultaties hebben als doel in goed overleg gezamenlijk tot een goede afstemming van de uiteindelijke vergunningaanvraag te komen. De desbetreffende organisaties hebben tot nu toe steeds laten weten deze afstemming en de betrokkenheid bij de vergunningsaanvraag als constructief te ervaren.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Van Baalen (VVD), voorzitter, Çörüz (CDA), Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (CU), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Bilder (CDA) en Peters (GL).
Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Van Beek (VVD), Haverkamp (CDA), Ormel (CDA), De Wit (SP), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Omtzigt (CDA), Roemer (SP), Jonker (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Van der Burg (VVD), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Uitslag (CDA) en Vendrik (GL).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GL), Polderman (SP) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL), Lempens (SP) en Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD).