Voorgesteld 3 december 2008
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat reizigers in het openbaar vervoer niet zozeer te maken hebben met de vervoerder of de aanbestedende overheid, maar wel belang hebben kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer;
constaterende, dat landelijke criteria voor een minimale frequentie van het openbaar vervoer en een minimale afstand tot het openbaar vervoer bij kunnen dragen aan het verbeteren van het openbaar vervoer en recht doen aan het gebiedsoverschrijdende karakter ervan;
overwegende, dat in België deze in de vorm van Basismobiliteit een stimulans voor het openbaar vervoer zijn gebleken;
verzoekt de regering voor de zomer van 2009 met voorstellen te komen over hoe vraaggericht openbaar vervoer in dunbevolkte gebieden mogelijk is, met de garantie dat er voor elke burger in Nederland altijd een vorm van openbaar vervoer aanwezig is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Roemer
Vendrik