Kamerstuk 31700-XI-84

Voornemen om de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) te moderniseren

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

Gepubliceerd: 27 mei 2009
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: begroting economie financiƫn natuur en milieu organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31700-XI-84.html
ID: 31700-XI-84

31 700 XI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (XI) en van de begrotingsstaat van het Waddenfonds voor het jaar 2009

nr. 84
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 mei 2009

Hierbij wil ik u graag informeren over mijn voornemen om de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) te moderniseren.

De SMOM is het instrument dat maatschappelijke organisaties in staat stelt tot volwaardige deelname aan het publieke debat over duurzame ontwikkeling en milieu. Enerzijds stimuleert de SMOM maatschappelijke organisaties om aandacht te besteden aan onderwerpen en vraagstukken op het terrein van milieu en duurzame ontwikkeling. Anderzijds draagt de regeling bij aan een beter inzicht in maatschappelijke opvattingen over milieubeleid en duurzame ontwikkeling.

De regeling bestaat sinds 1999. Jaarlijks wordt ongeveer 9 miljoen euro besteed. De uitvoering is belegd bij SenterNovem die de middelen toekent op basis van een aantal algemene criteria die sinds 1999 regelmatig zijn aangescherpt.

Om twee redenen acht ik modernisering van de regeling noodzakelijk.

Ten eerste is er een nieuwe fase aangebroken in de maatschappelijke perceptie van de milieuproblematiek. Het belang van milieu en duurzaamheid staat anno 2009 op ieders netvlies. Een duidelijk bewijs hiervoor is de toegenomen publieke aandacht voor het klimaatprobleem. Dit is mede te danken aan de niet aflatende inzet van de milieubeweging in de afgelopen decennia.

Ten tweede heeft de milieubeweging zich sterk ontwikkeld. Aanvankelijk, eind jaren ’60, begin jaren 70, is het milieubesef begonnen binnen een kleine kring vakspecialisten die aandacht vroegen voor een probleem dat bij niemand bekend was. In de jaren ’80 en ’90 groeide de politieke aandacht voor de ’klassieke’ milieuproblemen als bodemvervuiling en zure regen. Hierbij liep de milieubeweging voorop met vernieuwende ideeën. Zij richtte zich steeds meer op het verankeren van milieubewustzijn bij beleidsmakers en politiek. Binnen de milieubeweging groeide een aantal organisaties uit tot bekende, vaste aanspreekpunten.

Anno 2009 zijn milieu en duurzaamheid niet meer weg te denken uit de wereld van beleidsmakers en politiek. In dit licht stel ik vast dat steeds meer individuen, groeperingen en bedrijven bereid zijn zelf een bijdrage te leveren aan een duurzame samenleving De praktische idealisten in bedrijven en organisaties worstelen echter met de vraag waar en hoe hun inzet het best tot z’n recht komt. Hierbij is een cruciale rol weggelegd voor de milieubeweging. Zij is de aangewezen partij om bij deze maatschappelijke ontwikkeling het voortouw te nemen.

Ik wil de regeling op een zodanige wijze aanpassen dat deze meer gericht is op het stimuleren van maatschappelijk organisaties die vernieuwende, maatschappelijke en oplossingsgerichte initiatieven op het terrein van duurzame ontwikkeling ontplooien, dan puur op het «aandacht besteden aan» onderwerpen en vraagstukken op dit terrein. Het tweede deel van doelstelling van de regeling, namelijk om inzicht te krijgen in opvattingen en ideeën van burgers en maatschappelijke organisaties, blijft onveranderd. Derhalve wil ik de criteria zo aanpassen dat de nieuwe SMOM optimaal aansluit bij de hierboven geschetste maatschappelijke ontwikkeling. De mate waarin gesubsidieerde projecten leiden tot innovatie, oplossingsgerichtheid, betrokkenheid van individuen en organisaties en de voorbeeldwerking die van de projecten uitgaat zullen steviger verankerd worden in de beoordelingssystematiek.

Om kleine, vernieuwende initiatieven de ruimte te geven ben ik ook van plan de beoordelingscriteria systematisch te vereenvoudigen. De complexiteit van de regeling maakt het nu voor kleine en beginnende organisaties moeilijk subsidies te verkrijgen. Een andere vereenvoudiging betreft de regels voor de vergoeding van loonkosten. Bovendien zal ik de definitie van maatschappelijke organisatie zo aanpassen dat ook NGO’s die tevens economische activiteiten ontplooien onder voorwaarden in aanmerking komen voor de SMOM. Hiermee stel ik de SMOM open voor NGO ’s die zelf extra inkomsten genereren.

De afgelopen tijd is de milieubeweging zelf onderwerp van maatschappelijke kritiek geweest. Bij de modernisering van de SMOM wil ik daar niet aan voorbijgaan.

De kritiek was veelzijdig van aard, veelal ongefundeerd en vaak ronduit misplaatst. Toch heeft de milieubeweging zich deze kritiek aangetrokken, zo blijkt uit de eerder dit jaar verschenen eigen gedragscode. Deze ontwikkeling juich ik toe. Ik zie het als een vorm van professionalisering die hoort bij onafhankelijke maatschappelijke organisaties.

Inhoudelijk betrof die kritiek vaak het feit dat gesubsidieerde milieuorganisaties zich met alle middelen die de rechtsstaat biedt verzetten tegen – democratisch genomen – besluiten. Het staat niet ter discussie dat milieuorganisaties, zoals elke andere door de rechter ontvankelijk verklaarde partij daartoe het volste recht hebben. Het is echter de vraag of deze procedures met overheidsgeld bekostigd zouden moeten worden. Ik acht dit een kwetsbare schakel in de volwassen relatie tussen overheid en milieubeweging. Ik laat derhalve in de SMOM een bepaling opnemen dat kosten van gerechtelijke procedures niet kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten in verband met de neutrale positie die de overheid wenst te handhaven in juridische geschillen.

De afgelopen periode is ten onrechte het beeld ontstaan dat subsidies van rijkswege in direct verband staan met de continuïteit van individuele maatschappelijke organisaties. Dit staat haaks op mijn beleid, waarbij maatschappelijk relevante projecten de boventoon voeren en niet de organisatie erachter. Een programmasubsidie, waarbij voor veel jaren een verplichting wordt aangegaan, wekt de indruk dat de organisatie voorop staat en past daarom niet in dit beleid.

Bovendien werken programmasubsidies in de hand dat de innovatieve voorhoederol, die altijd de kracht is geweest van de milieubeweging, niet altijd optimaal ingevuld wordt door de subsidieontvangers. In het licht van de eerder geconstateerde maatschappelijke ontwikkeling acht ik projectsubsidies een beter middel om de beweging van praktisch idealisme te accommoderen dan programmasubsidies. In de nieuwe SMOM zullen dan ook geen programmasubsidies meer worden toegekend. Voor meerjarige projecten blijft uiteraard wel plaats. De middelen die vrijvallen door het schrappen van de programmasubsidies blijven bestemd voor maatschappelijke organisaties. Om aanspraken op deze middelen op verschillende tijdstippen in het jaar mogelijk te maken, zullen deze vrijvallende middelen buiten de SMOM worden toegekend.

Voor nadere details over de beoordelingscriteria verwijs ik kortheidshalve naar de tenderregeling 2009. Het is mijn overtuiging dat de SMOM na deze modernisering weer toekomstvast is. Ze staat garant voor blijvende ondersteuning van een volwassen milieubeweging in een tijdperk waarin individuen, groeperingen en bedrijven zelf een bijdrage willen leveren aan een beter milieu.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer