Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 maart 2009
In reactie op een eerder verzoek van de vaste commissie van Justitie van uw Kamer (met kenmerk 2009Z01156/2009D02718) stuur ik u hierbij het landelijk verbeterprogramma kinderporno van de landelijke projectorganisatie van de Nederlandse politie1.
Ik benadruk dat het gaat om een plan van de politie zelf – in overeenstemming met het openbaar ministerie – om te komen tot verbetering in de opsporing van seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie. Voor de uitvoering ervan neemt de politie de verantwoordelijkheid in afstemming met het Openbaar Ministerie. De politie en het OM hebben naar mijn mening goed geluisterd naar reacties uit de samenleving als het gaat om de prioriteit die verwacht wordt voor dit onderwerp. Als Minister van Justitie beoordeel ik dit plan op de bijdrage aan het bereiken van mijn doelstellingen bij de aanpak van seksueel misbruik van kinderen zoals ik die onlangs nog in het debat van 12 februari over de voortgang in kinderpornozaken met u heb gedeeld. Dat is vooral het op gang brengen van een aanjaagfuctie bij de politie die zal leiden tot een kwalitatief verbeterde, kwantitatief onderbouwde en wat betreft resultaat effectievere opsporing. Naar mijn indruk omvat dit plan voldoende visie en aktiepunten om aan het behalen van de doelstellingen bij te dragen. Ik verwacht ook dat politie en OM de monitoring van hun voortgang bij de bestrijding van kinderpornografie zullen verbeteren.
Het Openbaar Ministerie heb ik om commentaar op het verbeterprogramma gevraagd. Het College van procureurs-generaal onderschrijft grotendeels de analyse die ten grondslag ligt aan het rapport. Vooral door een capaciteitstekort bij de politie komt de aanpak van de bestrijding van kinderporno niet goed van de grond. Ook officieren van justitie ervaren dagelijks dat door een tekort aan zeden- en digitale rechercheurs kinderpornozaken blijven liggen of de behandeling ervan wordt vertraagd, dit ondanks de grote inzet en bevlogenheid van de betreffende rechercheurs. De focus van het OM en de politie is noodgedwongen gericht op de aanpak van de «eenvoudige» downloader (vaststellen van bezit) en minder gericht op het traceren van slachtoffers en misbruikers. Als deze focus nu losgelaten zou worden, zou de werkvoorraad verder stijgen. Dit betekent overigens niet dat er geen verdachten van kindermisbruik en kinderpornografie worden vervolgd. In kinderpornozaken waarin aanwijzingen van kindermisbruik zijn, wordt door de politie nu al te allen tijde doorgerechercheerd. Jaarlijks worden zowel door de politie als het OM honderden kinderpornozaken succesvol behandeld. Hierom deelt het College niet de opvatting dat er geen aandacht of urgentiegevoel zou zijn voor het fenomeen kinderporno. Het college merkt samenvattend op dat er veel ambitie is om de aanpak van kinderporno, zowel waar het betreft de capaciteit als de kwaliteit van het werkproces verder te verbeteren. Hiertoe doet het verbeterprogramma een groot aantal aanbevelingen. Het gaat hierbij om organisatorische maatregelen, het opnemen van kinderpornozaken in de systematiek van wegen en prioriteren van zaken en standaardisering van werkprocessen. Deze aanbevelingen zullen de komende tijd gezamenlijk met het OM uitgewerkt worden.
Tenslotte deel ik u mee dat het verzamelen van informatie om een antwoord te geven op de motie-Arib over het kindersekstoerisme (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VI, nr. 50) langer duurt dan ik verwachtte. Ik streef ernaar u op dit punt in april een brief te sturen.