Kamerstuk 31700-V-98

Lijst van vragen en antwoorden over het verslag van het bezoek van de minister voor ontwikkelingssamenwerking aan Mali

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009


31 700 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2009

nr. 98
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 mei 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 26 maart 2009 inzake verslag van het bezoek van de minister aan Mali van 1 tot en met 3 maart jl. 2009 (Kamerstuk 31 700 V, nr. 88).

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 mei 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

In de brief wordt het Migratiecentrum, waar op het niveau van Europa wordt gewerkt aan migratiemanagement en dat nu van start is gegaan, niet genoemd. Waarom heeft u dit centrum niet bezocht om u op de hoogte te stellen van de gang van zaken hier?

Het bezoek vond plaats in het kader van de langdurige samenwerking met Mali op het gebied van rurale economische ontwikkeling. Daarnaast is het bezoek aangegrepen om aandacht te vragen voor de positie van vrouwen en vrouwenbesnijdenis in het bijzonder. Een bezoek aan het migratiecentrum paste niet in het doel van het bezoek en was qua tijd lastig in te passen. Ik ben overigens wel op de hoogte van de ontwikkelingen aangaande het centrum ondermeer via rapportages van de ambassade in Bamako.

2

Hoe groot is de schuld van Mali, bij banken, andere landen, IMF en Wereldbank? Hoeveel rente betaalt Mali aan deze schuldeisers, per maand en per jaar?

De meest recente opgave van de BIS (Bank for International Settlements, de koepel van Centrale Banken) voor de bij haar aangesloten banken voor wat betreft de schuld van Mali bedroeg in het 3e kwartaal 2008 USD 273 miljoen, waarvan USD 240 miljoen aan «nonbanks». Bij het bereiken van het HIPC-Completion Point in 2003 heeft de Club van Parijs haar bilaterale leningen aan Mali voor 100% kwijtgescholden zoals de gewoonte is. Binnen de schuldhoudbaarheidscriteria, afgesproken in het kader van het Multilateral Debt Reduction Initiative, sluit Mali nieuwe bilaterale leningen af; Het IMF, en ook de Wereldbank (WB), zien hierop toe. Daarenboven heeft Mali ook leningen afgesloten met ondermeer China, Libië, India en andere non-traditionele donoren; de hoogte van deze leningen, de condities, looptijden etc. zijn niet bekend. De schuld van Mali aan de Internationale Financiële Instellingen bedroeg in september 2008 USD 808 miljoen, waarvan USD 33 miljoen aan het IMF, en USD 775 miljoen aan andere instituties. De totale schuld van Mali bedroeg volgens opgave van het IMF1 in 2007 USD 1,542 miljard. Dit was 24% van het BNP.

Vanwege het ontbreken van gegevens over bilaterale leningen van niet-traditionele donoren, is het niet mogelijk een overzicht te geven van de maandelijkse en jaarlijkse rentebetalingen door Mali.

3

Is er een stappenplan en plan voor de lange termijn om de schuld af te lossen?

Mali heeft technische ondersteuning ontvangen van ondermeer de WB en IMF om het schuldmanagement op een internationaal niveau te brengen. In de reguliere monitoring door deze multilaterale instellingen wordt ook gelet op een goed beheer van de schulden. Onderdeel van het beter beheer betreft meer transparantie. Daarnaast worden alle nieuwe leningsvoorstellen in de Malinese ministerraad besproken en wordt een samenvatting van het besluit van de ministerraad in de nationale dagbladen gepubliceerd. De Malinese inzet is om een beheer(s)bare staatsschuld te hebben en niet om geheel schuldenvrij te geraken.

4

Wat is uw oordeel over Amadou Toumani Touré als president?

President Amadou Toumani Touré heeft gedurende zijn presidentschap sinds 2002 door het voeren van een consensuspolitiek in belangrijke mate bijgedragen aan de periode van stabiliteit en ontwikkeling die Mali nu al geruime tijd kent. Ook heeft hij verschillende initiatieven genomen die corruptie tegen moeten gaan en het landsbestuur en de democratie verder verbeteren. Dit vind ik positief, ondanks het gegeven dat deze consensuspolitiek soms leidt tot vertraging in het nemen van belangrijke besluiten.

5

Wat is uw oordeel over het feit dat Amadou Toumani Touré aanvankelijk in 1991 middels een staatsgreep aan de macht kwam in Mali? Deelt u de mening dat hij en zijn overgangsregering destijds succesvol de weg naar vrede en verkiezingen leidden?

Een staatsgreep is niet democratisch en keur ik daarom per definitie af. Amadou Toumani Touré was, als leider van het toen geïnstalleerde transitiecomité, wel verantwoordelijk voor de overgang naar de democratie en deed, nadat verkiezingen waren gehouden waarbij hij zelf geen kandidaat was, zonder verdere problemen afstand van de macht. Dit vind ik positief. Ik deel de mening dat hij en zijn overgangsregering destijds succesvol de weg naar vrede en verkiezingen leidden. Sinds 2002 is hij democratisch gekozen president en geniet grote populariteit onder de Malinese bevolking.

6

Kunt u aangeven hoeveel subsidie zowel Amerikaanse als Europese katoenboeren jaarlijks ontvangen? Kunt u tevens aangeven hoeveel de mondiale katoenprijs als gevolg hiervan daalt? Kunt u aangeven hoeveel overheidsinkomsten de Malinese regering hierdoor jaarlijks misloopt? Wat doet u om dit probleem aan te pakken?

De totale directe steun aan Amerikaanse katoenboeren was USD 3.2 miljard in 2006/2007 en USD 1.1 miljard in 2007/20081. De steun in 2007/2008 bestond uit «direct payments» (615 miljoen), «counter-cyclical payments» (416 miljoen) en «crops insurance subsidies» (43 miljoen). De circa EUR 800 miljoen die in de eerste helft van dit decennium als jaarlijkse steun aan de Europese katoenboeren (Griekenland, Spanje) werd gegeven is vanaf 2006 voor 65% ontkoppeld van de katoenproductie. Voor de resterende gekoppelde areaalsteun staat dit jaar EUR 241 miljoen op de EU begroting. Naast dit bedrag ontvangen katoenboeren in de EU dus ook nog ontkoppelde inkomenssteun.

Nederland heeft de Afrikaanse katoenproducerende landen die zich in de WTO hebben verenigd als de zgn. Cotton-4 (Mali, Benin, Burkina Faso en Chad) gesteund teneinde hun onderhandelingsinzet in de WTO te optimaliseren.

Het verband tussen katoensubsidies en de mondiale katoenprijs is lastig te becijferen. Naast subsidies zijn er namelijk ook andere factoren die de wereldmarktprijzen beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de ontwikkelingen ten aanzien van kunststofvezels, genetisch gemodificeerd katoenzaad en het voorkomen van bumperoogsten. In het verleden zijn wel studies uitgevoerd over de effecten van katoensubsidies, echter met sterk uiteenlopende aannames en conclusies. Een studie in 2007 in opdracht van Oxfam liet zien dat het volledig schrappen van alle VS subsidies op katoen de wereldmarktprijs op dat moment zou verhogen met 6 tot 14 %. Soortgelijke cijfers voor de EU zijn niet bekend, maar het effect zal veel geringer zijn omdat de EU slechts een kleine speler is (2% van de totale mondiale productie).

Mij zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt wat het precieze effect van de daling van de mondiale katoenprijs als gevolg van subsidies is op de overheidsinkomsten van Mali. Op het ogenblik maakt het Malinese staatsbedrijf CMDT, dat verantwoordelijk is voor de opkoop en export van het katoen, verlies door slecht management en het afgeven van een garantieprijs die boven de wereldmarktprijs ligt. Daarom heeft de Malinese overheid nu geen inkomsten uit katoen, maar kost de sector alleen maar geld.

7

Is het waar dat de privatisering van de watervoorziening in Mali is teruggedraaid? Wat is uw oordeel hierover?

Deze vraag wordt beantwoord bij vraag 11.

8

Is diversificatie van gewassen een probleem in Mali? Wat gebeurt er (door de Nederlandse ambassade) in Mali op het gebied van diversificatie van gewassen?

De belangrijkste voedselgewassen in Mali zijn rijst, gierst (millet en sorghum), pinda’s en maïs. Katoen is het belangrijkste handelsgewas. De teelt van tuinbouwgewassen (met name uien, tomaten, groenten en andere «nieuwe» voedselgewassen, zoals aardappelen) neemt de laatste jaren toe, evenals de teelt van sesam, soja en yatrofa (een gewas waarmee biobrandstof kan worden vervaardigd). Diversificatie van gewassen vindt dus plaats, maar wordt nog vaak bemoeilijkt doordat boeren onvoldoende kennis hebben van de teeltmethoden voor deze «nieuwe» gewassen en banken vaak nog afhoudend zijn met het verstrekken van kredieten voor deze gewassen. Nederland ondersteunt de verspreiding van betere teelttechnieken via een aantal projecten, zoals de zg. «boeren veldscholen»: boeren leren hier om hogere opbrengsten te halen met minder gebruik van pesticiden. Ook geeft Nederland steun aan betere vermarkting van producten, waardoor er een economische stimulans ontstaat om hogere opbrengsten te behalen en nieuwe teelten uit te testen. Verder heeft Nederland de bouw van het bij de beantwoording van vraag 19 genoemde koelcentrum gefinancierd.

9

Is het waar dat zowel Bamako als (een wijk in) Ségou tot MDG-steden zijn bestempeld? Kunt u een toelichting geven op de resultaten hiervan?

Het Millennium Cities Initiative (MCI) is een programma voor stadsontwikkeling in Sub-Sahara Afrika en is de stedelijke tegenhanger van en complementair aan het Millennium Villages Project (MVP). Het beoogt net als het MVP bij te dragen aan de realisatie van de MDG’s. De organisatie ligt bij het Earth Institute van de Columbia University (USA/NY) en krijgt in Mali technische ondersteuning van SNV. Het initiatief voor dit stedelijke programma, dat dateert van begin 2006, verkeert nog in de ontwerpfase. Het is dus nog te vroeg om op de resultaten in te kunnen gaan. Het idee is een aantal middelgrote steden in Mali, Ghana, Kenya, Ethiopië, Malawi, Nigeria en Senegal te ondersteunen. In Mali gaat het om de steden Ségou en Bamako als geheel en niet een wijk daarvan. Activiteiten zullen zich richten op het versterken van de private sector en sociale voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg. Het programma beoogt de marktwerking in de steden voor de meer commerciële landbouw, waarop het MVP zich met zijn programma richt, te verbeteren. In Bamako en Ségou werkt men op dit moment samen met het stadsbestuur aan een meerjarenplan.

10

Kunt u informatie geven over het belastingstelsel van Mali? Hoe functioneert dit? Hoe groot acht u de informele economie in relatie tot de formele?

De kwaliteit van het functioneren van het belastingstelsel werd in december 2008 voor het laatst beoordeeld door het IMF in de «First Review under the Three Year Arrangement Under the Poverty Reduction and Growth Facility»1. De review van het IMF sluit af met positief oordeel over het overheidsbeleid. Verder zijn het IMF en de overheid het eens geworden over een aantal maatregelen zoals i) verhoging van de brandstofbelasting, ii) terugdringen van belastingvrijstelling van BTW heffing en importbelasting en iv) het versterken van belastinginning door douane en belastingdiensten. In verband met de voedsel- en brandstofcrisis, die Mali in 2008 trof en die tot onrust onder de bevolking leidde, was de overheid genoodzaakt enkele tijdelijke belastingverlagende maatregelen te nemen. Dit resulteerde in een lagere belastingopbrengst in 2008. De begroting van Mali voor 2009 toont de wil van de regering het verlies op belastinginkomsten van 2008 te compenseren. De voorgenomen maatregelen zoals in de vorige alinea genoemd zullen bijdragen aan een verhoging van de belastinginkomsten. In de begroting van 2009 gaat de regering uit van inkomsten ter hoogte van 162,7 miljard FCFA aan directe belasting, 336,2 miljard FCFA indirecte belasting (inclusief 30 miljard uit de goudwinning), importheffingen FCFA 85,3 miljard en andere heffingen FCFA 26,7 miljard. Totaal FCFA 610, 9 miljard of EUR 916,35 miljoen.

De informele economie van Mali, in termen van werkgelegenheid en inkomen, is dominant maar blijft buiten de invloedssfeer van de overheid voor belastingheffing. Niettemin kan men uit de overheidsbegroting afleiden dat de inkomsten uit directe en indirecte belastingen, vergeleken met de afgelopen jaren geleidelijk aan toeneemt.

11

Kunt u inlichtingen verschaffen over de schoonwatervoorziening in Mali?

Bij dit antwoord wordt tevens het antwoord op vraag 7 gegeven. In Mali kan onderscheid gemaakt worden tussen de rurale en stedelijke drinkwatervoorziening. De plattelandsdrinkwatervoorziening is de verantwoordelijkheid van de lokale overheden en maakt vooral gebruik van handpompen die grondwater oppompen. Dit type drinkwatervoorziening wordt gefinancierd door de staat en de donoren. Privatisering van de plattelandsdrinkwatervoorziening is niet haalbaar vanwege de hoge investeringskosten: met name het slaan van de putten in afgelegen gebieden kost (relatief) veel geld. In een beperkt aantal gevallen worden in grotere dorpen en in kleinere steden waterleidingssystemen aangelegd via concessies aan private ondernemers. Het initiatief ligt daarbij bij de lokale overheden. De stedelijke drinkwatervoorziening in de 16 grootste stedelijke centra valt onder de verantwoordelijkheid van het bedrijf dat ook elektriciteit levert. Dit bedrijf, de «société d’Energie Du Mali» (EDN), is in 2000 gevormd, waarbij de staat 60% van de aandelen van het water- en elektriciteitsbedrijf overdroeg aan twee private investeerders uit resp. Frankrijk en Ivoorkust. Tevens heeft de staat dit bedrijf een concessie voor 20 jaar verleend. Na een conflict heeft de Franse aandeelhouder zich teruggetrokken, waardoor de staat momenteel 66% van de aandelen van het water- en elektriciteitsbedrijf bezit. Als grootaandeelhouder zoekt de staat momenteel de financiering van het investeringsprogramma bij de diverse donoren in de watersector in Mali. De privatisering van de drinkwatersector is dus grotendeels teruggedraaid. Dit toont aan dat privatisering van de drinkwatersector in een ontwikkelingsland erg moeilijk is. De kwaliteit van het geleverde drinkwater voldoet in het algemeen aan de drinkwaternormen die de Wereldgezondheidsorganisatie stelt. In 2006 had 60% van de bevolking toegang tot veilig drinkwater; het percentage bedraagt 48% voor het platteland en 86% in de grote stedelijke gebieden.

12

U geeft aan dat het Office du Niger in 1978 in grote problemen verkeerde omdat slechts 35.00 hectare van de 1 miljoen hectare beschikbare grond gebruikt werd. Nu wordt 88 000 hectare gebruikt, in 31 jaar tijd is de in gebruik genomen landbouwgrond dus 2,5 keer zo groot geworden. Is dat een snelle ontwikkeling in uw ogen? Hoe verloopt de groeicurve van de productie van het Office du Niger in de afgelopen 30 jaar? Hoe zou ervoor gezorgd kunnen worden het Office du Niger nog meer uit te breiden? Heeft men de beschikking over voldoende kennis en over zaad- en pootgoed van goede kwaliteit? Welke rol spelen de Chinezen hier?

Het geïrrigeerde areaal in het gebied van het Office du Niger is in 30 jaar inderdaad fors toegenomen, met ca. 150%. Gezien de deplorabele toestand waarin het gebied verkeerde in 1978 is dat een goede prestatie. Ik verwijs hierbij graag naar de IOB evaluatie van het Nederlandse Afrikabeleid, waarin wordt stilgestaan bij de ontwikkeling van het Office du Niger gebied1. Verder merk ik hierbij op dat naast de uitbreiding van het areaal ook de rendementen flink zijn toegenomen in de afgelopen 30 jaar: van 1,5 ton rijst/ha in 1982 tot 5,7 ton/ha in 2007 en meer dan 6 ton/ ha in 2008. Dat is bereikt door verbeterd waterbeheer, verbeterd zaaigoed en modernere landbouwmethoden. Ook is de landbouw in het gebied geïntensiveerd, doordat momenteel in de droge tijd ongeveer 15% van totale areaal gebruikt wordt voor een tweede gewas (rijst of tuinbouwgewassen). Dat was 0% in 1978. De Malinese overheid wil de groei van het geïrrigeerde areaal verder stimuleren. In een overeenkomst die is getekend door de Staat, het Office du Niger en de boeren, verplichten deze partijen zich om in de periode tot en met 2012 minstens 60 000 ha. extra in ontginning nemen. Om dat te kunnen financieren wordt een beroep gedaan op de reeds aanwezige donoren. Ook worden investeringen bij buitenlandse bedrijven gezocht, zowel agro-industriële bedrijven als staatsbedrijven uit China en Libië. Om dit beter te coördineren, heeft de President op 9 april 2009 besloten een aparte staatssecretaris voor de ontwikkeling van het Office du Niger gebied te benoemen. Als het gaat om verdere uitbreiding van het geïrrigeerde areaal in Mali, dringt Nederland aan op het belang van duurzaam beheer van de rivier de Niger. Via het Programma Partners voor Water financiert Nederland het opstellen van beslismodellen voor het gebruik van de beschikbare hoeveelheden water. Via deze modellen worden de economische en ecologische gevolgen van grote ingrepen in het waterbeheer vooraf duidelijk. De boerenbevolking binnen het areaal van het Office du Niger is over het algemeen voldoende gekwalificeerd voor het boeren bedrijf. Professionalisering van boeren heeft een belangrijk deel uitgemaakt van de Nederlandse inzet in het Office du Niger en mede bijgedragen aan de gerealiseerde productiviteitsverhoging. Zaai- en pootgoed zijn van voldoende kwaliteit.

13

Hoe verhoudt de voedselcrisis zich tot de economische crisis, wanneer gekeken wordt naar het Office du Niger?

De teelt van rijst en andere gewassen wordt nog niet beïnvloed door de economische crisis, maar wel door de hoge voedselprijzen. Het Office du Niger heeft in 2008 een recordoogst aan rijst geproduceerd. De prijs van rijst op de wereldmarkt en een subsidieprogramma van de Malinese overheid zijn belangrijke stimulansen voor boeren geweest voor de hogere productie. De directeur van het Office du Niger heeft laten weten dat de economische crisis tot gevolg heeft dat agro-industriële bedrijven die een jaar geleden nog wilden investeren momenteel afzien van investeringen in de uitbreiding van het geïrrigeerde areaal in het gebied.

14

Voor hoeveel procent is Mali nu zelfvoorzienend op het gebied van rijstproductie?

Mali heeft in 2008 ongeveer 1 000 000 ton gepelde rijst geproduceerd en ca. 100 000 ton rijst geïmporteerd (vooral uit Azië). Een deel van de in Mali geproduceerde rijst is geëxporteerd naar de buurlanden (Mauritanië, Niger, Burkina Faso). De precieze omvang van de export van lokale rijst is niet bekend.

15

In hoeverre is sprake van een groeiende drugsproblematiek?

De totale hoeveelheid in beslag genomen drugs uit Afrika is in 2007 verviervoudigd ten opzichte van 2004. 99% daarvan bleek afkomstig uit West-Afrikaanse landen. De toenemende drugssmokkel en transnationale criminaliteit in en vanuit West-Afrika vormt daarnaast een gevaar voor de ontwikkeling en stabiliteit van de regio. Zeker wanneer drugsgelden, bijvoorbeeld in fragiele staten, het politieke proces beïnvloeden of een financieringsbron zijn voor autoritaire regimes of gewapende groepen. Dergelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan een cultuur waarin met geld veelal politieke macht, straffeloosheid en sociale status gekocht wordt. Daarnaast hebben de activiteiten van de internationale criminele netwerken directe en kwalijke gevolgen voor de EU en Nederland, zoals: moeilijk te bestrijden criminaliteit, illegale migratie en drugssmokkel. Een bijkomend probleem is het toenemend gebruik onder de lokale bevolking wat onder andere leidt tot verslavingsproblematiek.

16

Op welke wijze heeft Nederland bijgedragen aan de rurale ontwikkeling in het Office du Niger in de afgelopen decennia? Zijn er lessen te leren uit deze samenwerking, die ook toepasbaar zijn voor Nederlandse hulp aan rurale ontwikkeling in andere landen?

Voor de Nederlandse bijdrage aan de ontwikkeling van het gebied verwijs ik naar de bij het antwoord op vraag 12 aangehaalde IOB evaluatie van het Nederlandse Afrikabeleid, waarin wordt stilgestaan bij de ontwikkeling van het Office du Niger gebied. Een belangrijke les die uit de samenwerking getrokken kan worden, is dat rurale ontwikkeling een zaak van de lange adem is, waarbij vooral aandacht voor de zeggenschap van boeren cruciaal is. Deze les is ook van belang voor de Nederlandse hulp in andere landen.

17

Welke mogelijkheden ziet u voor de ontwikkeling van een regionale landbouwmarkt in West-Afrika? Welke initiatieven worden daarvoor op dit moment ontplooid en in welk kader c.q. op welk niveau?

De West Afrikaanse Economische Gemeenschap (ECOWAS) heeft in samenwerking met de West Afrikaanse monetaire unie (UEMOA) en het Comité Permanente Inter-États de Lutte contre la Sécheresse dans le Sahel (CILSS), in 2005 een regionaal beleidskader ECOWAP (Economic Community of West African States Agricultural Policy) voor de landbouwsector aangenomen. Het beleid is geldig in alle ECOWAS lidstaten. ECOWAP is gericht op armoedebestrijding, duurzame landbouw, ontwikkeling van een regionale landbouwmarkt en het bevorderen van integratie van de regio in wereldlandbouwmarkten. Voor de Franssprekende landen heeft UEMOA daarnaast een eigen programma om regionale handel te faciliteren en transport te verbeteren.

In de periode 1996 tot 2005 is handel binnen de regio toegenomen met een factor van 2.5. Het «International Food Policy Research Institute» (IFPRI) heeft ingeschat dat regionale handel met een factor 50 zou kunnen toenemen tot een bedrag van 20 miljard US dollar per jaar.

Al in 2000 is door de staatshoofden van de lidstaten van ECOWAS een vrijhandelszone en douane unie opgezet, die ook ten goede komt van handel in landbouwinputs en -producten. Ook wordt gewerkt aan afstemming van de binnenlandse belastingstelsels (o.a. BTW) in de landen van de regio. Verdere liberalisering van handel binnen de regio en een gezamenlijke optreden bij internationale onderhandelingsfora (EC-EPAs, WTO) maken eveneens deel uit van dit programma. Als reactie op de financiële- en voedselprijzencrisis heeft ECOWAS hier meer vaart achter gezet. Vanwege informele belemmeringen, gebrekkige infrastructuur en fragmentatie van de markten in de regio zijn de verwachte positieve effecten voor regionale handel echter beperkt gebleven.

Nederland heeft sinds 2003 bijgedragen aan de ontwikkeling van een regionale landbouwinput markt door middel van een programma uitgevoerd door IFDC, een internationale organisatie voor bodemvruchtbaarheid en landbouwontwikkeling, in samenwerking met ECOWAS, UEMOA en CILSS. Dit heeft geleid tot regionale wet- en regelgeving met betrekking tot handel en gebruik van zaaigoed en pesticiden.

Verdere mogelijkheden voor verbreding van de samenwerking met de regionale organisaties worden onderzocht, vooral in het kader van het NEPAD-CAADP (New Partnership for Africa’s Development-Comprehensive Africa Agriculture Development Programme) en hulp voor handelsinitiatieven, bijv. de steun aan de regionale douaneorganisaties in samenwerking met de World Customs Organisation.

In het Office du Niger gebied in Mali zal de UEMOA de ontginning van een gebied van 11 000 ha financieren (zie verder ook het antwoord op vraag 12). De landbouwpercelen zullen worden toegekend aan inwoners van de lidstaten van de organisatie. Het is de eerste maal dat UEMOA investeert in een economisch landbouwproject in één van haar lidstaten. Indien deze investering succesvol verloopt kunnen meer van dergelijke investeringen worden verwacht.

18

Deelt u de mening dat de West-Afrikaanse regio zeer vruchtbare gronden bezit en in potentie qua voedselvoorziening grotendeels zelfvoorzienend kan zijn? Zo ja, welke stappen neemt de Nederlandse regering concreet – ook in de niet-partnerlanden – om dit plan te bewerkstelligen en de regionalisering van de grond te krijgen? Bent u van mening dat de huidige interim EPA’s dit proces bestendigen of ondermijnen?

De West Afrikaanse regio heeft vruchtbare gronden, vooral in de stroomgebieden van de rivieren en aan de kust maar het overgrote deel is marginale grond en sterk gedegradeerd. In het algemeen is de vruchtbaarheid beperkt door een tekort aan nutriënten in de bodem en erosie. De regionale organisaties zoals ECOWAS zijn nogal optimistisch over de mogelijkheden voor uitbreiding van het landbouwareaal. In het kader van het regionale landbouwontwikkelingsprogramma gaat ECOWAS uit van 284 miljoen hectare landbouwgrond waarvan nu 60 miljoen hectare (24%) wordt gebruikt. Uitbreiding van het landbouwareaal behoort tot de mogelijkheden maar moet samengaan met investeringen om de bodemvruchtbaarheid te behouden.

In potentie zou West Afrika qua voedselvoorziening grotendeels zelfvoorzienend kunnen zijn, en de meeste landen in de regio streven dit ook, op landenniveau, na. ECOWAS heeft ingeschat dat 80% van het voedsel dat nu in de regio wordt geconsumeerd al in de regio wordt geproduceerd. Productie van voedselgewassen is in de periode 1980 to 2006 verdrievoudigd en overstijgt daarmee de groei van de bevolking die verdubbeld is in dezelfde periode.

In West Afrika is de export van voedselproducten nu hoger dan de import. Dit betekent niet dat iedereen in de regio voldoende voedsel of inkomen heeft. Verdelingsaspecten spelen hierbij een belangrijke rol.

Vanuit macro-economisch perspectief is het overigens de vraag of zelfvoorzienendheid één van de voornaamste doelstellingen van het landbouwbeleid voor elk land in de regio moet zijn. Voedselzekerheid is niet hetzelfde als zelfvoorziening. Wel is aangetoond dat zelfvoorziening op regionaal niveau haalbaar is. Handel vanuit de regio met andere delen van de wereld kan van belang blijven om op langere termijn de voedselzekerheid te bevorderen. Waar wel voor gewaakt moet worden is een sterke afhankelijkheid van de regio voor basisvoedsel (bijv. rijst) uit andere werelddelen.

Gezien de realiteit van regelmatig terugkerende droogtes en voedseltekorten in de Sahelregio is het begrijpelijk dat landen er naar streven om zelfvoorzienend te zijn in voedsel. Ook de ervaringen van het afgelopen jaar, toen een aantal Aziatische landen de rijstexport verboden, vormen een argument voor landen in de Sahel om te streven naar zelfvoorzienendheid voor basisvoedselgewassen.

Twee regionale programma’s gericht op verbetering van landbouwinputmarkten en landbouwketenontwikkeling worden met steun van Nederland uitgevoerd door het International Centre for Soil Fertility and Agricultural Development (IFDC). Nederland geeft ook steun via het Multi-Donor Trust Fund voor de uitvoering van het AU-NEPAD Comprehensive Africa Agriculture Development Programme (CAADP, zie ook het antwoord op vraag 17). CAADP wordt ook door Nederland ondersteund via TerrAfrica voor wat betreft landvraagstukken, één van de hoofdcomponenten van het CAADP.

Deze programma’s dragen bij aan voedselzekerheid, door productie van voedsel voor lokale consumptie en door verhoging van inkomens uit de landbouw. De regionale organisaties in West Afrika, ECOWAS, UEMOA en CILSS spelen bij al deze programma’s een belangrijke rol. Regionale samenwerking krijgt expliciet aandacht in het Nederlandse beleid voor landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid.

De interim-EPA’s met Ghana en Ivoorkust hebben ervoor gezorgd dat alle exporten van Ghana en Ivoorkust tarief- en quotavrij op de Europese markt kunnen worden afgezet. Omgekeerd hebben Ghana en Ivoorkust zich gecommitteerd aan een geleidelijke afbouw van een groot deel (ongeveer 80%) van de importtarieven op Europese producten, waaronder ook landbouwproducten.

De interim-akkoorden met Ghana en Ivoorkust laten zien dat circa éénderde van de lijst met producten die uitgezonderd worden van liberalisatie landbouwproducten betreffen, waaronder graan dat een belangrijk verhandelbaar gewas is in het kader van voedselzekerheid. Daarnaast bevatten de akkoorden vrijwaringclausules die bescherming bieden tegen overvloedige invoer van producten. De inzet van zowel de EU als ECOWAS blijft echter om met ECOWAS als geheel tot een EPA te komen om zo de regionale integratie in de regio te bevorderen. Onderhandelingen hierover boeken voortgang. Parallel aan de EPA-onderhandelingen vinden intern binnen de ECOWAS onderhandelingen plaats over de vorming van een ECOWAS-douaneunie.

19

Naar welke landen exporteert Mali mango’s? Wat is de huidige omvang van de export?

Mali exporteerde in 2008 mango’s naar een aantal buurlanden (Mauritanië, Burkina Faso) en naar een aantal Europese landen, met name Frankrijk, Nederland, België en Duitsland. Voor 2009 zijn ook contracten afgesloten voor de export van mango’s naar landen in Centraal-Afrika en het Midden-Oosten. In 2008 is er vanuit Mali 7800 ton mango’s geëxporteerd. Naar verwachting zal de export in 2009 meer dan 10 000 ton bedragen. De realisering van een door Nederland gefinancierd koelcentrum in Bamako, waarvan de opening is verricht tijdens mijn bezoek aan Mali, heeft bijgedragen aan een vervijfvoudiging van de export van mango’s uit Mali in de afgelopen drie jaar.

20

Welke gevolgen van de klimaatverandering verwacht u voor het Office du Niger?

De gevolgen van de klimaatverandering voor het Mali en de andere landen in de Sahel regio zijn nog niet duidelijk: er zijn scenario’s die wijzen op toenemende droogte, maar het is ook mogelijk dat de regenval toeneemt of dat de jaarlijkse variatie in regenval zal toenemen. In het algemeen is de landbouw zeer afhankelijk van de neerslag. Door de irrigatie in het Office du Niger gebied (en in andere gebieden) neemt de kwetsbaarheid van een land als Mali voor klimaatsveranderingen af.

Overigens wordt de kwetsbaarheid van Mali voor klimaatsveranderingen vergroot door negatieve ontwikkelingen in Guinée, het brongebied van de Niger. Met name houtkap en ontginning van mineralen zonder behoorlijk toezicht zorgen voor toename van de fluctuatie van de debieten van de rivier.

21

Hoe groot was het aandeel van landbouwproducten in de totale export van 2008?

De meest recente gegevens over export dateren van 2006. In dat jaar was het aandeel landbouwproducten 63% van de totale export, met een waarde van USD 238 miljoen. Het grootste deel van de export betrof katoen, met een waarde van USD 210 miljoen.

22

Hoe groot is de import van landbouwproducten en voedsel in Mali, en om welke producten gaat het?

In 2006 importeerde Mali voor een waarde van USD 239 miljoen aan voedings- en genotsmiddelen. Het betrof vooral bereid voedsel (conserven, melkpoeder etc), granen (waaronder rijst), zuivel, oliën en vetten, suiker, tabak, koffie, thee en zeevis. Voorts werd er ter waarde van USD 70 miljoen aan overige landbouwproducten geïmporteerd.

23

Wat is de omvang van de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Mali?

Verwezen wordt naar de beantwoording van vraag 25.

24

Van welke andere donoren ontvangt Mali steun, en hoeveel en waarvoor?

Het antwoord op deze vraag is gebaseerd op de gezamenlijke landenstrategie van donoren in Mali, de zgn. «Stratégie Commune d’Assistance Pays-Mali» (SCAP). Deze strategie is in overleg met de overheid opgesteld voor de periode van het nieuwe armoedebeleid 2007–2012 (vastgelegd in het «Cadre Stratégique pour la Croissance et la Réduction de la Pauvreté», CSCRP). Overigens is de SCAP nog niet formeel vastgesteld door de autoriteiten. Naast de Nederlandse bijdragen ontvangt Mali steun van de volgende bilaterale donoren: Duitsland, Frankrijk, Zweden, Zwitserland, België, Canada, Verenigde Staten, Spanje, Luxemburg en Denemarken. Daarnaast voeren de volgende multilaterale donoren een hulpprogramma uit in Mali: de Europese Unie, UNIDO, WFP, African Development Bank, Wereldbank, UNICEF, UNDP, FAO, UNFPA, WHO en UNAIDS. De totale bijdrage van deze donoren in 2008 wordt geraamd op FCFA 451 miljard / EUR 675,5 miljoen. Deze steun wordt gegeven op basis van verschillende modaliteiten: budgetsteun EUR 180 miljoen, project- en programmahulp EUR 492 miljoen, pool funding EUR 2,25 miljoen en andere financiering EUR 1,35 miljoen. Deze fondsen werden als volgt toegerekend aan de verschillende strategische doelen: infrastructuur en productieve sectoren 34%, structurele hervorming 17%, sociale sectoren 30%, gendegelijkheid 3%, armoedebeleid algemeen 15% en nog te verdelen 1%.

25

Wat voor soort ontwikkelingshulp geeft Nederland aan Mali? In welke sectoren is Nederland actief? In welke vorm is er sprake van donorcoördinatie?

Onder deze vraag wordt tevens vraag 23 beantwoord. Het landenprogramma voor Mali dat via de ambassade in Bamako wordt uitgevoerd, had in 2008 een omvang van EUR 54 082 000. Voor 2009 is in totaal EUR 59 363 000 gereserveerd. Dit bedrag wordt onder meer besteed aan begrotingssteun (EUR 10 miljoen), ondersteuning van de onderwijssector (EUR 25 miljoen, MDG’s 2 en 3) en gezondheidsprogramma’s en dan met name reproductieve gezondheid (EUR 9,4 miljoen, MDG’s 4, 5 en 6). Voor duurzame rurale economische ontwikkeling is ruim EUR 10 miljoen (MDG’s 1 en 7) uitgetrokken. Daarnaast is Nederland actief op het thema goed bestuur waarvoor Nederland intervenieert op het gebied van democratisering en mensenrechten, decentralisatie en public finance management.

Donorcoördinatie vindt plaats op verschillende niveaus: centraal op het niveau van de regering samen met de verschillende donoren, tussen donoren onderling op het niveau van de ambassadeurs, vertegenwoordigers van de verschillende multilaterale instellingen en directeuren van technische organisaties. Binnen de sectoren en rond de thema’s zijn er overleggroepen tussen donoren en met de betrokken technische diensten/ministeries van de overheid. Een belangrijk recent initiatief tot versterking van coördinatie en bevordering van harmonisatie en alignment is het bij de beantwoording van vraag 24 genoemde SCAP. Donoren streven naar het terugdringen van de overlap in interventies en het aantal donoren per sector. Ook streven donoren ernaar de interventies te laten aansluiten op de doelstellingen van de verschillende sector- en themaprogramma’s van de regering van Mali, inclusief het armoede programma (CSCRP).

26

Is het een doelstelling van de Malinese regering om zelfvoorzienend in de rijstproductie te zijn? Zou het wat u betreft een doelstelling van Mali moeten zijn om zelfvoorzienend te zijn in de rijstproductie en eventuele andere gewassen (waar mogelijk)?

In de armoedestrategie tot en met 2012 en in de huidige regeringsverklaring van President Touré heeft Mali twee belangrijke doelstellingen geformuleerd op het gebied van landbouw. Het land wil in 2012 een graanproductie (rijst, gierst, maïs) bereiken van 10 miljoen ton en het wil zelfvoorzienend zijn voor wat betreft de basisvoedselproductie. De doelstelling van 10 miljoen ton graan is ambitieus en lijkt moeilijk haalbaar, maar een vergroting van de landbouwproductie is zeker mogelijk. Zelfvoorzienendheid voor de basisvoedselgewassen is haalbaar.

De doelstelling om zelfvoorzienend in voedsel te zijn komt voort uit de hongersnoden die de Sahel regio teisterden in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Mali heeft een goed systeem van graanbanken dat ook tijdens de sprinkhanenplaag van 2004 zijn nut heeft bewezen. Dat het land zeker wil zijn van voldoende productie van basisvoedsel is dan ook zeer begrijpelijk en wordt door mij als positief gewaardeerd. De voedselproductie is echter sterk afhankelijk van de regenval die van jaar tot jaar grote verschillen vertoont.

27

Kunt u aangeven of de doelstelling van de Wereldbank nog steeds is om de katoensector in Mali te privatiseren? Kunt u aangeven wat de opvatting van de Malinese regering hierover is? Wat is de laatste stand van zaken? Bent u van mening dat de katoensector in Mali geprivatiseerd dient te worden?

De Malinese regering heeft in 2001 besloten de katoensector te hervormen. Eén van de maatregelen in dat hervormingsplan betrof de privatisering van het staatsbedrijf voor de katoensector (de Compagnie Malienne pour le Développement du Textile, CMDT). De privatisering van het staatsbedrijf verloopt traag; zij is enkele malen uitgesteld en is nu voorzien voor 2010.

Nederland is vanaf het begin voorstander geweest van hervormingen in de katoensector in Mali. In het reguliere overleg tussen donoren en overheid komen ook de hervormingen van de katoensector ter sprake: alle betrokken donoren, inclusief de Wereldbank, de Europese Commissie en Frankrijk, zijn voorstander van privatisering. Momenteel worden de tekorten op de begroting van de CDMT nog steeds door de staat aangevuld, waardoor er geen prikkels zijn om de bedrijfsvoering van CMDT efficiënt te maken. Deze staatssubsidies trekken zwaar op de Malinese schatkist en de opbrengst van de Malinese katoenexport is beperkt. Hervormingen zijn dus van groot belang. Wel zal gewaakt moeten worden voor de sociale impact van de privatisering. Op dat punt blijft Nederland alert.

28

Kunt u informatie geven over de status van de Millennium Development Goals in Mali?

Bij deze vraag wordt ook vraag 34 beantwoord. De haalbaarheid van de MDG’s in 2015 is niet zeker. Dat hangt mede af van de inspanningen van de nationale (Malinese) en internationale gemeenschap. Volgens de laatste schattingen (2007) is het waarschijnlijk dat de doelstellingen voor drinkwatervoorziening en het terugdringen van HIV/AIDs gehaald zullen worden. Overheid en donoren onderkennen de negatieve invloed van de hoge bevolkingsgroei op de resultaten van de MDG’s. Voor de afname van de extreme armoede en de toename van de deelname aan lager onderwijs is het alleen mogelijk de doelstellingen te halen wanneer extra inspanningen daartoe worden gedaan. In de onderwijssector zullen vooral meer scholen moeten worden gebouwd en leraren worden opgeleid en bijgeschoold. De haalbaarheid van de doelstelling voor het terugdringen van moeder- en kindersterfte en ondervoeding is op dit moment niet als positief in te schatten. De realisatie van gelijke rechten voor vrouwen is eveneens onwaarschijnlijk. Hoewel meisjes in toenemende mate deelnemen aan het lager, middelbaar en hoger onderwijs is er nog geen sprake van pariteit en blijft de haalbaarheid in 2015 onzeker. Hierbij speelt een belangrijke rol dat meisjes eerder van school gehaald worden door de ouders uit kostenoverwegingen of noodzaak bij te dragen aan het verwerven van gezinsinkomen. Ook de alfabetisering van vrouwen in de leeftijdgroep 15–24 jaar verloopt traag. De overheid is voornemens meer te investeren op dit punt, naast de reeds bestaande bijdragen van vele lokale en internationale NGO’s. Het aantal vrouwen dat een plaats heeft in het parlement verandert niet noemenswaardig. De kans op duurzaam milieubeheer daarentegen wordt wel waarschijnlijk geacht.

Met betrekking tot de voortgang op MDG 5 (vraag 34): Volgens het laatste demografische en gezondheidsonderzoek is de moedersterfte in Mali de afgelopen 5 jaar voor het eerst gedaald met 20% (van 582 naar 464 sterftegevallen per 100 000 leven geborenen). Deels kan dit worden verklaard door de toename van het percentage vrouwen dat onder deskundige hulp bevalt (van 41% naar 49%) en deels doordat aanzienlijk meer vrouwen gebruik maken van zwangerschapscontroles (van 57% naar 70%). Het tempo van deze positieve ontwikkeling ligt te laag om de doelstelling (reductie van 75% in 2015) te halen. Het gebruik van moderne voorbehoedsmiddelen is nauwelijks veranderd en blijft laag, tussen de 6% en 7%, ondanks een toename van het aantal vrouwen (van 25% naar 31%) dat aangeeft wel family planning methodes te willen toepassen maar dat niet (kunnen) doen. Het percentage jonge meisjes dat voor hun 19e jaar al moeder is geworden, is licht gedaald van 34% naar 30%.

29

Zit in de 30% die genoemd wordt als donorbijdragen uit het buitenland ook het deel verwerkt dat afkomstig is van emigranten die geld naar huis sturen? Zo nee, hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar?

Nee, in de 30% donorbijdragen is de bijdrage van emigranten niet inbegrepen. Volgens een schatting van de Wereldbank bedragen geldovermakingen uit het buitenland 12,5% van het BNP van Mali.

30

Op welke wijze gaat Nederland bijdragen om het opkomende probleem van drugssmokkel aan te pakken?

Hierop wordt bij het antwoord op vraag 33 ingegaan.

31

Is het u bekend dat de nieuwe president van Guinee, Moussa Dadis Camara, en zijn overgangsregering, de Nationale Raad voor Democratie en Ontwikkeling (CNDD), de strijd tegen drugs zo ongeveer als topprioriteit hebben bestempeld? Is het u tevens bekend dat zij hiervoor sterk geprezen worden door o.a. de internationale contactgroep voor Guinee, de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (CE DEAO) en de Afrikaanse Unie? (zie bijvoorbeeldhttp://www.guineenews.org/articles/article.asp?num=20 093 161 112 24). Vormt – gezien uw bezorgdheid over de toenemende drugscriminaliteit in de regio – de sterke en effectieve strijd tegen drugs door de Guinese overgangsregering voor u aanleiding om hen daar bij te steunen, mede in het kader van uw fragiele statenbeleid? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke manier?

Hierop wordt bij het antwoord op vraag 33 ingegaan.

32

Kunt u aangeven wat de hulpinspanningen zijn van de betrokken donoren voor West-Afrika in de strijd tegen drugs? Wie zijn deze betrokken donoren?

De voornaamste betrokken donoren in West-Afrika zijn: de Europese Commissie, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Portugal, Spanje, Italië, Luxemburg, Ierland, de Verenigde Staten en Nederland. De inzet van deze landen is gericht op kennisuitwisseling, het voeren van een dialoog, op capaciteitsopbouw en versterking van het handhavingsysteem. (zie vraag 30 en 33).

33

Op welke wijze zal Nederland zich inspannen om de drugsproblematiek in de West-Afrikaanse regio op de agenda te krijgen? Kunt u concrete voorbeelden geven?

Hieronder treft u tevens het antwoord op vragen 30 en 31 aan. Nederland onderschrijft de urgentie van de drugsproblematiek in West-Afrika en stelt zich actief op in de discussie over de aanpak ervan, ondermeer door het onderwerp hoger op de internationale agenda te krijgen. Aangezien de drugsproblematiek een regionaal probleem is dient deze regionaal aangepakt te worden. Nederland is dan ook voorstander van een gemeenschappelijke Europese aanpak en in EU-verband actief om het probleem van de drugshandel via West-Afrika aan te pakken. Onder het Franse EU-voorzitterschap is de drugsproblematiek in West-Afrika binnen de EU prominent op de agenda gezet en is West-Afrika tot prioriteitsregio aangemerkt in het EU Drugsactieplan. Vanwege een gebrek aan capaciteit is Nederland geen voortrekker van grote projecten, maar Nederland stelt wel haar deskundigheid ter beschikking en waakt ervoor dat West-Afrika hoog op de agenda blijft staan. Voor Nederland is het van belang dat er ook naar partners buiten de EU wordt gekeken, zoals de VS en UNODC. Momenteel wordt bezien hoe de Nederlandse inzet concreet vorm kan worden gegeven. Nederland is tevens betrokken bij het in 2007 opgerichte «Maritime Analysis and Operations Centre-Narcotics» (MAOC-N). Vooral het Verenigd Koninkrijk meent dat in een verdere fase van MAOC-N samenwerking gezocht moet worden met de autoriteiten en handhavingdiensten in West-Afrikaanse landen zelf (om deze reden is een potentieel lidmaatschap van Afrikaanse landen van MAOC-N expliciet open gelaten). MAOC-N coördineert de operationele samenwerking tussen Spanje, Frankrijk, het VK, Ierland, Italië, Portugal en Nederland bij de bestrijding van cocaïnesmokkel ter zee en via de lucht richting West-Afrika en Europa. Frankrijk heeft in december 2008 een coördinatiecentrum voor drugsbestrijding (CECLAD) in de lucht en op zee ingesteld, vergelijkbaar met MAOC-N voor de Middellandse Zee. Nederland bestudeert de mogelijkheden tot actieve samenwerking met deze organisatie.

De berichtgeving over Guinee in relatie tot de drugsproblematiek is mij bekend. Hoewel het probleem van de drugshandel in West-Afrika zeer urgent is, kies ik er wegens de beperkte capaciteit van Nederland niet voor om het huidige beleid ten aanzien van fragiele staten aan te passen. In de beantwoording op eerdere Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van de Notitie «Veiligheid en ontwikkeling in fragiele staten»1 heb ik aangegeven dat volgens de in deze notitie gehanteerd definitie diverse landen in West-Afrika (Liberia, Ivoorkust, Sierra Leone, Guinee-Bissau, Guinée-Conakry, Niger) inderdaad kunnen worden aangemerkt als fragiele staat. Echter, zoals is aangegeven in de nota «Sterke mensen, Zwakke Staten», concentreert Nederland zich in Afrika op twee regio’s: het Grote Merengebied en de Hoorn van Afrika.

In de beleidsbrief «Een zaak van iedereen» heb ik een pragmatische keuze gemaakt voor de landen die in de categorie «Veiligheid en Ontwikkeling» vallen. Bij deze keuze is rekening gehouden met de doelstellingen van het fragiele statenbeleid, de historische betrokkenheid van Nederland in deze landen en de mate waarin de internationale gemeenschap en Nederland een rol kunnen spelen om verschil te maken in de ontwikkeling van deze landen. Gezien de actieve inzet van bijvoorbeeld Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, de VS, de VN en de EU in de fragiele staten in West-Afrika, waaronder dus ook Guinée, ligt een actieve bilaterale rol van Nederland op dit gebied minder voor de hand. Nederland draagt wel actief in multilateraal verband bij aan de ondersteuning van fragiele staten in West-Afrika. Zo was Nederland actief middels het voorzitterschap van de Country Specific Meeting voor Sierra Leone van de Peace Building Commission (PBC) en de ondersteuning bij het opzetten van een ECOWAS Standby Force (ESF) t.b.v. de Afrikaanse Unie. Hiermee wordt evenzeer een belangrijke bijdrage geleverd aan de oplossing van de problematiek.

34

Wat is de voortgang op MDG5?

Deze vraag is beantwoord bij vraag 28.

35

U stelt dat duidelijke politieke richtinggeving door de Malinese regering nodig is over vrouwelijke genitale verminking. Verbindt u daar ook politieke consequenties aan ? Zo ja: welke?

Vrouwenbesnijdenis ligt zeer diep geworteld in de Malinese tradities. Mede als gevolg van de Nederlandse inzet in Mali is het onderwerp tegenwoordig meer bespreekbaar geworden, ook in de media. Ik ben inderdaad van mening dat meer politieke richtinggeving door de Malinese regering nodig is, maar mijn voorkeur gaat daarbij uit naar voortdurende inzet op een constructieve, doch kritische, dialoog over dit onderwerp boven het opleggen van sancties. Dit laatste zal, juist omdat er een cultuurverandering nodig is, mijns inziens eerder contraproductief werken. Ik ben nu niet voornemens om andere politieke consequenties hieraan te verbinden dan blijvende druk via de politieke dialoog. Overigens zet Nederland, naast het uitoefenen van politieke druk, in op capaciteitsversterking van één van de toonaangevende Malinese ngo’s op dit gebied: de «Association Malienne pour la Promotion de la Famille» (AMPPF). Dankzij Nederlandse steun heeft deze ngo haar capaciteit kunnen verdubbelen.

36

Is uw verwachting dat de Malinese regering op de korte termijn daadwerkelijk richting zal geven aan de totstandkoming van gelijke rechten voor vrouwen en mannen in Mali? Zo nee, bent u van plan de Malinese regering hier op aan te spreken? Welke instrumenten heeft u om de Malinese regering hiertoe te bewegen?

Bij de Malinese regering ligt een voorstel voor herziening van de zgn. «Code de la Famille». In deze wet is een aantal artikelen opgenomen die betrekking hebben op de versterking van vrouwenrechten. De Malinese ministerraad zal naar verwachting binnenkort beslissen de wetsherziening aan het parlement ter vaststelling voor te leggen. Het moet dan blijken of de regering voldoende steun zal krijgen in het parlement om de gewijzigde wetgeving in te voeren. Tijdens mijn bezoek heb ik de Malinese autoriteiten gewezen op het belang dat ik hieraan hecht, als ook het belang van gelijke rechten voor mannen en vrouwen in het algemeen. Nederland zal in de politieke dialoog druk blijven uitoefenen voor verdere verbetering van de positie van vrouwen.

37

Kunt u aangeven hoe Nederland concreet oog gaat hebben voor de consequenties van de econimische crisis voor landen als Mali?

Uit verschillende onderzoeken1 komt naar voren dat de economieën van lage inkomenslanden met name kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de economische crisis op de gebieden van handel, private kapitaalstromen, «remittances» en hulpgelden. Hoe deze effecten per saldo uitwerken op de algehele economie en armoedesituatie verschilt per land en hangt ondermeer af van de structuur van de betreffende economie, de macro-economische kwetsbaarheid van de betreffende landen en de beleidsreactie van overheden. Nederland brengt deze effecten, die nu steeds zichtbaarder worden, momenteel in kaart per partnerland. Daarbij maken we zoveel mogelijk gebruik van gegevens en informatie uit de landen zelf. In dit kader is ondermeer recentelijk door ODI in opdracht van het VK en Nederland een studie2 uitgevoerd naar de landenspecifieke impact van de economische crisis, waarbij tien lage inkomenslanden onder de loep werden genomen. Wat betreft Mali liggen de effecten vooral op verminderde export door afname van de internationale vraag, afname van buitenlandse investeringen en vermindering van«remittances».


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GL).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GL) en de Wit (SP).

XNoot
1

De Debt Sustainability Analysis voor Mali, Mei 2008.

XNoot
1

Bron: International Cotton Advisory Committee.

XNoot
1

IMF Country report N°08/378.

XNoot
1

IOB evaluatie no. 308, Het Nederlandse Afrikabeleid 1998–2006, Evaluatie van de bilaterale samenwerking, p. 278–282.

XNoot
1

Kenmerk: EFV-028/09.

XNoot
1

Bijvoorbeeld «Swimming against the Tide», Wereldbank, maart 2009. «The Implications of the Global Financial Crisis on Low-income Countries, IMF, maart 2009.

XNoot
2

«The Global Financial Crisis and Developing Countries», ODI, april 2009.