Vastgesteld 25 november 2008
De vaste commissie voor Financiën1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over de brief van 1 juli 2008 inzake de nota «Verantwoord generatiebewust beleid» (Kamerstuk 31 200 IXB, nr. 33)
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 november 2008. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De studie toont dat de uitkomsten van de CPB-studie vooral gebaseerd zijn op lange termijn ramingen van demografie, rente en economische groei. Zoals gesteld wordt bevatten deze studies veel onzekerheden. Kan een inschatting worden gegeven van de impact van deze onzekerheden? Wat is bijvoorbeeld het effect op de financiële houdbaarheid indien de rentes 100 bp, 200 bp en 300 bp hoger dan wel lager liggen dan de nu verwachte rente? In hoeverre kan tegen de achtergrond van de bestaande onzekerheden nog worden gesproken over een goede schatting?
Het is correct dat de analyse gebaseerd is op lange termijn ramingen van demografie, rente en economische groei. Dergelijke aannames zijn vanzelfsprekend noodzakelijk voor een analyse van de houdbaarheid op lange termijn. Uiteraard zijn deze aannames bij het vooruitblikken over meerdere decennia met de onvermijdelijke onzekerheden omgeven. Het CPB onderkent dit en heeft daarom ook gevoeligheidsanalyses uitgevoerd in de meest recente Ageing-studie uit 2006. Daaruit blijkt dat de uitkomsten van de houdbaarheidsstudie gevoelig zijn voor de gemaakte veronderstellingen.
Eén van de scenario’s die onderzocht is betreft een discontovoet die 100 basispunten hoger ligt dan in de basisvariant, dat wil zeggen een discontovoet van 4% in plaats van 3%. In dat geval wordt het houdbaarheidstekort niet op 2,6% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) berekend, maar op 0,9% BBP. Dit is het netto effect van een aantal factoren, die niet allemaal in dezelfde richting werken. Op de eerste plaats is het zo dat toekomstige tekorten in geval van een hogere discontovoet lager gewaardeerd worden. Tegelijkertijd vallen de rentebetalingen op de staatsschuld hoger uit. Omdat de rendementen voor pensioenfondsen hoger liggen bij een hogere rente, kan de premie (waarover geen belastingen betaald wordt) omlaag, waardoor de belastinginkomsten toenemen. Ook voor andere veronderstellingen geldt dat alternatieve aannamen leiden tot andere uitkomsten.
Dit neemt niet weg dat de veronderstellingen gebaseerd zijn op empirisch onderzoek en de economische literatuur. Zekerheid kun je niet bieden als je meerdere decennia vooruit wilt kijken. De CPB-schattingen leveren een zo goed mogelijke schatting gegeven de onzekerheden die inherent zijn aan het maken van dergelijke analyses.
Aangegeven wordt dat een mogelijke kanttekening is dat geen rekening wordt gehouden met klimaateffecten. Welke kanttekeningen ziet u nog meer? Waarom bent u alleen gekomen tot de klimaateffecten?
De essentie van de vergrijzingssommen is het prognosticeren van de overheidsinkomsten en uitgaven op basis van externe trends. Het CPB houdt rekening met demografische ontwikkelingen, maar ook met de uitputting van Nederlandse aardgasvoorraden en de cohortsgewijze toename van de participatie van ouderen en vrouwen. Klimaatverandering is echter ook een externe en grotendeels autonome trend, waarvan de effecten op de overheidsfinanciën hadden kunnen worden meegenomen en gekwantificeerd. Achteraf blijkt dit geen ernstige omissie, aangezien de effecten van klimaatverandering op de kosten van adaptatiebeleid relatief klein zijn. Voor het overige leveren de CPB-vergrijzingssommen een goed technisch beeld van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid. In de brief worden wel een aantal kanttekening geplaatst bij het verstandige gebruik van deze sommen in het bredere kader van een optimaal generatiebewust beleid.
In de notitie wordt niets vermeld over het FES-fonds en daaruit gedane investeringen. Wordt een en ander in de analyse betrokken en zo ja, hoe?
De analyse in de notitie richt zich in brede zin op generatiebewust beleid en gaat niet specifiek in op de institutionele invulling. Het FES-fonds levert een bijdrage aan generatiebewust beleid, omdat hierdoor eindige aardgasopbrengsten worden gebruikt voor structuurversterkende investeringen. Deze specifieke koppeling tussen aardgasopbrengsten en overheidsinvesteringen komt in de brief niet ter sprake maar is bij de concrete invulling van het generatiebewust beleid wel relevant.
Wat is de houdbaarheid van de Amerikaanse overheidsfinanciën?
Het is niet mogelijk om het houdbaarheidstekort voor Nederland te vergelijken met een soortgelijk cijfer gebaseerd op dezelfde aannames voor Amerika. Afgaande op een brief van het Congressional Budget Office aan de Amerikaanse senaat1 zijn de Amerikaanse overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid echter niet houdbaar. In de brief wordt erop gewezen dat onder de huidige arrangementen en wetten, de federale uitgaven aan Medicare, Medicaid en sociale zekerheid als percentage van het BBP aanzienlijk zullen stijgen. In de periode 2008 tot 2018 stijgen de uitgaven aan Medicare, Medicaid en sociale zekerheid in de VS van 8,9% BBP naar 11,0% BBP2. Bij ongewijzigd beleid zou dit kunnen oplopen tot meer dan 20% in 20753. Dit is het gevolg van stijgende kosten van gezondheidszorg en vergrijzing. Bij gelijkblijvende belastingopbrengsten (als percentage van het BBP) zal het begrotingstekort op termijn onhoudbaar worden, aldus de brief.
In hoeverre kan het wijzigen van de bestemming van bepaalde locaties ten behoeve van ruimte voor water kwantitatief gemaakt worden?
Het kwantitatief maken van het wijzigen van de bestemming van bepaalde locaties ten behoeve van ruimte voor water zal worden betrokken bij de uitwerking van de aanbevelingen van het Deltaprogramma en is betrokken bij het opstellen van het ontwerp Nationaal Waterplan dat naar verwachting in december wordt vastgesteld door de Ministerraad. Het ontwerp Nationaal Waterplan wordt na vaststelling naar de Tweede Kamer gestuurd ter informatie. In 2009 wordt het ter inzage gelegd. Uiterlijk 22 december 2009 wordt het definitieve Nationaal Waterplan vastgesteld.
Voor de definitie van Welvaart is gebruik gemaakt van de utilitaristen Jeremy Bentham en Milton Friedman. Hierbij wordt een duidelijk economische en haast ideologische invalshoek gekozen. De kapitaalbenadering is een brede veelomvattende benadering, maar in de kern wel een economische benadering. De nadruk ligt op een kosten-baten analyse. Ook sociologische, planologische, infrastructurele, en ideologische overwegingen spelen een rol. Kunt u uw keuze expliciteren voor een economisch uitgangspunt? Hoe bent u van plan met deze niet-economische aspecten om te gaan? Ofwel een meer kwalitatieve benadering?
Voor de definitie van Welvaart is niet gebruik gemaakt van Milton Friedman. Milton Friedman wordt enkel geciteerd vanwege zijn uitspraak: There is no such thing as a free lunch. Wel baseert de notitie zich op Jeremy Bentham en Gro Harlem Brundtland. Bentham was een Engels jurist, filosoof en sociaal hervormer en is vooral bekend als grondlegger van het utilitarisme. Brundtland is een Noorse Politica (arbeiderspartij), diplomaat en arts en is vooral bekend van het Brundtland-rapport over duurzame ontwikkeling. Hiermee is welbewust voor een brede en niet beperkt financieel-economische insteek gekozen. Anders gezegd is er gekozen voor een brede economische benadering in de traditie van bijvoorbeeld Hennipman, Tinbergen en Stern, met oog voor duurzaamheid en sociale factoren.
De kapitaalbenadering is van oorsprong een economische benadering. Zeker sinds het verschijnen van het Brundtland-rapport is deze benadering verbreed door verschillende vormen van kapitaal te onderscheiden (economisch, menselijk, natuurlijk en sociaal). Hierbij past ook het in de nota benadrukte belang van het doen van maatschappelijke kosten-batenanalyses (mkba’s). Deze mkba’s gaan uit van het brede welvaartsbegrip, waardoor bijvoorbeeld ook milieu en sociologische, planologische en infrastructurele overwegingen een rol spelen.
De brief handelt nadrukkelijk ook over de niet-economische aspecten van welzijn. Aandachtspunt is overigens wel dat deze niet-economische aspecten doorgaans minder goed te kwantificeren zijn en dat er minder over bekend is. Daarom werken kabinet en planbureaus aan betere informatie voor generatiebewust beleid, die steun biedt bij het maken van de relevante afwegingen en keuzes.
Had de door de minister toegezegde nota over de verbreding van de houdbaarheidsdiscussie (van de overheidsfinanciën) niet op één of twee A4-tjes gekund, in plaats van er een quasi afstudeeropdracht van te maken? Met andere woorden; kan de minister aangeven wat de toegevoegde waarde van de nota Verantwoord generatiebewust beleid is?
Zowel in de Tweede Kamer als in de media is een uitgebreide discussie gevoerd over houdbaarheid en generatiebewust beleid. Dit heeft bij de Algemene Financiële Beschouwingen in 2007 geleid tot een groot aantal met elkaar samenhangende en diepgaande vragen over dit onderwerp. Daarnaast blijkt uit de publieke discussie dat de verhouding tussen de begrippen financiële houdbaarheid en generatiebewust beleid niet altijd door iedereen even goed begrepen wordt. Daar komt nog bij dat de CPB-vergrijzingssommen zeer complex zijn en er veel vragen leven over de kwaliteiten en beperkingen van deze sommen. Dit verklaart de omvang van de nota. In een samenvatting van 2 A4-tjes is overigens voorzien in de brief die oplegger was bij de nota over verantwoord generatiebewust beleid.
De laatste jaren wordt internationaal en nationaal in toenemende mate gepoogd de verschillende componenten van het brede welvaartsbegrip meetbaar te maken. Dit gebeurt veelal op basis van een kapitaalbenadering. Dit betreft een gezamenlijk project van de VN, de OESO en Eurostat om statistieken voor duurzame ontwikkeling te ontwerpen. Kunt u dit project nader toelichten?
Het genoemde project is inmiddels uitgemond in een finaal rapport van de werkgroep. Dit rapport is gemaakt door de gezamenlijke ENECE/OECD/Eurostat werkgroep voor statistieken voor duurzame ontwikkeling, die was gemandateerd een beperkte set van indicatoren voor duurzame ontwikkeling voor te stellen die zouden kunnen worden gebruikt voor internationale vergelijking. Het rapport, inclusief samenvatting, is te vinden op www.unece.org/stats/groups/wgssd.e.htm.
Van welke factoren hangt de omvang van de optimale staatsschuld af?
Onder economen bestaat er geen consensus over de optimale omvang van de staatsschuld. De optimale omvang van de staatsschuld is namelijk niet eenduidig en objectief vast te stellen. De optimale omvang hangt onder andere van economische en demografische overwegingen af.
De Ageing-studie van het CPB gaat niet uit van een theorie over de optimale staatsschuld. Leidend is een faire intergenerationele verdeling waarbij onder «fair» toepassing van het Musgrave criterium wordt verstaan. Hieruit vloeit het pad van de staatsschuld voort. Hieruit komt naar voren dat de optimale pad voor de staatsschuld mede afhangt van demografische ontwikkelingen en de bestaande instituties voor oudedagsvoorziening en zorg. Los van de veronderstelling van ongewijzigd beleid kunnen er vanuit het oogpunt van een faire intergenerationele verdeling redenen zijn om extra investeringen waarvan de baten ten goede komen aan toekomstige generaties te financieren vanuit de staatsschuld.
Daarnaast spelen economische factoren een rol. De stand van de conjunctuur heeft gevolgen voor de staatsschuld via de werking van de automatische stabilisatoren. Het beoordelen van de staatsschuld kan niet los gezien worden van de bezittingen van de overheid. De verkoop van een staatsdeelneming waarvan de opbrengsten worden gebruikt voor aflossing van de staatsschuld leidt bijvoorbeeld tot minder staatsschuld, maar ook tot lagere toekomstige opbrengsten uit deze deelneming. Tot slot spelen afwegingen rondom wisselkoers, inflatie, renteverwachtingen en de mate waarin belastingen gedragsverstorend werken een rol bij het denken over de staatschuld.
Kan de minister aangeven waarop de conclusie is gebaseerd dat een «evenwichtige inkomensverdeling» bijdraagt aan het geluk van mensen en generaties? Is dit niet een buitengewoon partijpolitiek ingegeven conclusie?
De term «evenwichtige inkomensverdeling» is niet synoniem aan de term «gelijke inkomensverdeling». Met een «evenwichtige inkomensverdeling» wordt bedoeld dat deze verdeling optimaal aansluit bij de preferenties en voorkeuren binnen de maatschappij en dat bovendien rekening gehouden wordt met toekomstige generaties.
Hoe ziet het scenario er uit in geval van ontsporen van de overheidsfinanciën? Kunnen hier voorbeelden van andere landen over gegeven worden?
Met het ontsporen van de overheidsfinanciën wordt bedoeld dat er niet wordt voldaan aan de intertemporele budgetrestrictie. Concreet betekent dit dat op termijn de staatsschuld en de bijbehorende rentebetalingen zo hoog oplopen dat de overheid niet meer aan zijn schuldverplichtingen kan voldoen. Hiervan is sprake in de vergrijzingssommen van het CPB bij ongewijzigd beleid. In dit scenario loopt de staatsschuld op tot boven de 200% in het jaar 2100. In de jaren daarna wordt de situatie bereikt dat de rente-uitgaven dusdaniig groot worden dat zij niet meer op brengen of te financieren zijn door de Nederlandse overheid.
Er moet heel wat gebeuren voor de overheidsfinanciën van een land fundamenteel ontsporen, ofwel dat een land niet meer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Hiervan is Nederland nog ver verwijderd. De relevante vraag voor Nederland is niet zozeer of de overheidsfinanciën ontsporen, maar of er in het kader van de intergenerationele verdeling geen ongewenst hoge schulden en verplichtingen naar volgende generaties worden doorgeschoven.
Er zijn voorbeelden van landen waar de overheidsfinanciën dusdanig zijn ontspoord dat leningen van het IMF nodig waren omdat anders niet aan de schuldverplichtingen kon worden voldaan. Oorzaak is dan veelal een financiële crisis. Recente voorbeelden zijn IJsland, Hongarije en Oekraïne.
Wat zou de kwantitatieve impact zijn van het (deels) loslaten van het Musgrave criterium (dit mag op een constante wijze)?
Het CPB gaat in de vergrijzingssommen uit van de veronderstelling van ongewijzigd beleid. Bij ongewijzigd beleid geldt dat alle toekomstige generaties een gelijk netto profijt ontvangen ten opzichte van hun inkomen over de levensloop. De kwantitatieve impact van het loslaten van dit het Musgrave criterium is niet op voorhand te bepalen, want die is afhankelijk van de alternatieve veronderstellingen die dan worden gehanteerd.
Er is steeds meer literatuur over intergenerationele welvaartsfuncties die meer uitgebreide schema’s bieden voor de verdeling van inkomen over huidige en toekomstige generaties. De CPB-studie probeert niet om deze meer omvattende welvaartsfuncties toe te passen. Kunt u voorbeelden geven van dergelijke schema’s? En worden deze geheel buiten beschouwing gelaten of wordt er wel op een of andere manier gebruik van gemaakt?
Intergenerationele welvaartsfuncties zijn er in vele vormen en maten. Essentie is dat op basis van een nutsfunctie wordt bepaald welk nut generaties ontlenen aan bijvoorbeeld inkomen, gelijkheid en milieu. Een belangrijke parameter in deze nutsfunctie is de sociale discontovoet, waarmee het nut van toekomstige generaties wordt gewogen tegen het nut van huidige generaties. Als komende generaties rijker zijn kan dat een argument zijn voor herverdeling ten gunste van huidige generaties.
De vergrijzingssommen van het CPB richten zich primair op de loop van de overheidsfinanciën bij ongewijzigd beleid en het daaruit resulterende houdbaarheidstekort. De optimale intergenerationele verdeling wordt impliciet verondersteld als die verdeling waarbij het netto profijt van de overheid voor alle generaties gelijk blijft. Andere elementen die van invloed zijn op het welzijn van generaties blijven buiten beschouwing.
Het Musgrave criterium is geen onomstreden objectief criterium voor intergenerationele verdeling. Welke andere criteria zouden kunnen worden gebruikt? Welke nadelen hebben deze criteria?
Het Musgrave criterium gaat alleen in op de herverdeling tussen generaties via het netto profijt van de overheid. Veel factoren die bepalend zijn voor het welzijn van generaties, zoals bijvoorbeeld milieu en sociale factoren, blijven buiten beschouwing. Alternatieve criteria houden ook rekening met deze factoren. Een alternatief criterium kan zijn dat de verdeling van het (brede) welzijn van generaties moet worden geoptimaliseerd. Daarbij moet uiteraard wel eerst gedefinieerd worden op welke wijze en in welke mate milieu, economische groei en inkomensverdeling het welzijn van generaties beïnvloeden. Een bekend criterium is dat van de Brundtland-commissie, namelijk dat de behoeftebevrediging van huidige generaties niet ten koste mag gaan van toekomstige generaties. Het nadeel van deze criteria is dat zij zich minder goed lenen voor een kwantitatieve en/of modelmatige benadering, en dat er geen objectieve weging beschikbaar is van het relatieve belang van bijvoorbeeld welvaart, een schoon milieu en leefbare wijken.
Het Musgrave criterium is blind voor het verleden: door vanaf nu een houdbaar en constant beleid te voeren zal het netto profijt voor alle toekomstige generaties gelijk zijn, maar eventuele onvereffende rekeningen van huidige generaties blijven gelijk. Zijn er criteria denkbaar die tegemoet komen aan dit bezwaar? Zo ja, hoe?
Het kwantificeren van onvereffende rekeningen van huidige generaties is technisch vrijwel onmogelijk. Dit zou vereisen dat voor elke geboortejaargroep voor de afgelopen decennia wordt bepaald aan welke overheidsuitgaven zij in welke mate hebben bijgedragen en in hoeverre zij van deze uitgaven hebben geprofiteerd. Voor investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur geldt dat mensen nog vele jaren profiteren van deze investering. Maar hoe lang precies voor welk type infrastructuur? Het is nu niet meer te traceren welke jaargroepen in welk mate hieraan hebben bijgedragen. Kort gezegd: kwantificering van onvereffende rekeningen uit het verleden is niet goed mogelijk, en daardoor kan er ook geen rekening mee gehouden worden in de sommen van het CPB. Daarmee lijkt de primaire opgave om er voor te zorgen dat we niet een rekening doorschuiven naar komende generaties.
Over de «vergrijzingssommen» van het CPB valt te lezen dat deze gepaard gaan met veel onzekerheden en aannames en dat de uitkomsten derhalve met voorzichtigheid geïnterpreteerd en gebruikt dienen te worden. De Rijksbegroting wordt hierop (mede) gebaseerd. Zou het in dat kader niet verstandiger zijn uit te gaan van een behoedzaam economisch (groei-)scenario in plaats van het door het kabinet toegepaste realistische scenario om (onvoorziene) tegenslagen op te kunnen vangen? Indien neen, waarom niet?
In een behoedzaam groeiscenario is de kans op meevallers gedurende de Kabinetsperiode groter dan de kans op tegenvallers. Toch heeft het kabinet bewust gekozen voor een realistische groeiraming als basis voor het opstellen van het Coalitieakkoord. De keuze voor een realistische groei raming komt voort uit een tweetal overwegingen. Ten eerste creëert behoedzaam ramen onrust in het bestuurlijke proces. Aan het begin van de vorige kabinetsperiodes was er bewust weinig speelruimte in de afweging tussen uitgaven, ontvangsten en saldo. Tijdens de uitvoering traden vervolgens veel (inkomsten)meevallers op die automatisch ten gunste van het saldo kwamen. De discussie over deze meevallers kan commotie veroorzaken en de rust in het begrotingsproces verstoren. Ten tweede is behoedzaam ramen niet transparant. Omdat men uitgaat van een bewust lagere ruimte kan aan het begin van de kabinetsperiode geen eerlijke en integrale afweging worden gemaakt tussen uitgaven, lasten en saldo. Een realistische groeiraming is de best mogelijke raming. Om de bestuurlijke rust en de transparantie te vergroten, heeft het kabinet gekozen om te ramen op basis van een realistisch (groei-)pad. Ook het IMF heeft het kabinet gesteund in deze keuze. Het IMF heeft het Nederlandse begrotingsbeleid als een van de beste ter wereld bestempeld. Eén van de mogelijke verbeteringen betrof echter dat zij het beter vonden als de behoedzaamheid werd losgelaten. Citaat: «It is desirable that the baseline should be the best estimate available, to avoid potentially distorting signals, and adversely affecting credibility».
Verantwoord begrotingsbeleid kan ook zonder behoedzaamheid worden gevoerd. De (ex ante) saldodoelstelling van het kabinet houdt rekening met de gevolgen van de vergrijzing. De uitgavenkaders zijn gebaseerd op deze doelstelling. Het begrotingsbeleid van het kabinet bouwt voort op de budgettaire spelregels die de afgelopen twaalf jaar zijn ontwikkeld (het trendmatig begrotingsbeleid). Daarbij zijn enkele verbeteringen doorgevoerd. De veranderingen richten zich vooral op het robuuster maken van de budgettaire kaders en op de mogelijkheid nog eerder in te grijpen als de overheidsfinanciën onverhoopt verslechteren. Door de rente-uitgaven buiten het kader te plaatsen leiden (conjuncturele) rentemeevallers niet langer tot ruimte voor extra uitgaven. Daarnaast is de signaalwaarde is aangescherpt van 2,5% BBP naar 2% BBP.
Met betrekking tot het mitigatiebeleid om klimaatverandering tegen te gaan wordt gesteld dat zonder internationale afspraken een nationaal mitigatiebeleid toch nog – een weliswaar zeer gering – effect heeft op het wereldwijde klimaat. Kan de minister aangeven waaruit dit effect bestaat? Zou de conclusie niet moeten luiden dat er in dat geval van geen enkel effect sprake is en dat een nationaal mitigatiebeleid derhalve weggegooid geld is? Indien neen, graag onderbouwing.
Als Nederland door mitigatiebeleid de emissies weet te beperken, dan worden ook de wereldwijde emissie beperkt, hetgeen een gunstig effect heeft op het klimaat. Omdat Nederland een klein land is, is het effect op het totaal aan emissies in de wereld en op het klimaat uiteraard ook beperkt. De beste oplossing is als landen een internationaal gecoördineerde aanpak ontwikkelingen voor het terugdringen van emissies. Het kabinet streeft hier ook naar.
Vanuit een eng nationaal perspectief is mitigatiebeleid voor een aanzienlijk deel weggegooid geld. De baten komen ten goede aan de hele wereld, en de kosten zijn nationaal. Als ieder land op deze wijze denkt en daar naar handelt dan blijven de emissies echter hoog en zal het klimaat snel verslechteren. Dit onderstreept het belang van nationale goede wil en van internationale coördinatie. Bovendien kan een strenger klimaatbeleid ondernemingen prikkelen tot milieu-innovaties, hetgeen op dit terrein concurrentievoordelen op kan leveren ten opzichte van landen die klimaatbeleid uitstellen.
Zou u met betrekking tot de klimaatanalyse de gebruikte veronderstellingen eens kunnen expliciteren? Op welke wijze worden de kosten van adaptatiebeleid nu precies berekend?
Voor de kosten van adaptatiebeleid wordt uitgegaan van de berekeningen van de adviescommissie Financiering Primaire Waterkeringen (zie pagina 12 van de nota). Deze berekent de kosten van adaptatiebeleid als de verwachte kosten voor de versterking van de primaire waterkeringen, op basis van een drietal scenario’s voor de zeespiegelstijging.
Is er een indicatie te geven van de kosten die het versterken van rivierdijken en dergelijke met zich meebrengen?
De kosten van het versterken van rivierdijken zijn sterk afhankelijk van de aard en omvang van de toe te passen verbetermaatregel. Aspecten die bepalend zijn betreffen onder andere: hoeveel hoger en breder moet de rivierdijk worden; is de bestaande rivierdijk nog geschikt om daarop de verbetering aan te brengen of dient de bestaande rivierdijk ook verbeterd te worden en kan bijvoorbeeld de bestaande bekleding worden gehandhaafd of niet. Dit betekent dat eerst nader onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de aard en omvang van de verbetermaatregelen, voordat een kostenindicatie kan worden afgegeven.
Dit betekent dat het geven van een indicatie, waarbij het nog niet duidelijk is wat de aard en omvang van de verbetermaatregelen zal zijn, zeer lastig ligt en dat rekening dient te worden gehouden met het werken in een dynamische omgeving, wat zich onder andere uit in een forse onzekerheidsmarge.
Is er vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Kennis voor Klimaat» al enige indicatie te geven over de kosten die aanpassingen van wegen, tunnels en riolering met zich meebrengen en de verhouding daarvan tot de kosten die de aanpassing van zeedijken met zich meebrengt?
Het onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat loopt van 2008 tot en met 2013. Er zijn op dit moment nog geen voorlopige resultaten beschikbaar en er is ook geen indicatie te geven van mogelijke kosten van adaptieve maatregelen.
Het Nationaal Waterplan bevat een financiële paragraaf waarin de financiële aspecten van het waterbeleid worden behandeld. De aandacht gaat daarbij echter vooral uit naar de kosten voor de realisatie van beleidsdoelen in de planperiode 2009–2015 en de ontwikkeling van de lasten voor de burger.
In de «Monitor Duurzaam Nederland» wordt een aantal «zorgen voor morgen» geagendeerd. Aan welke zorgen moeten we denken?
Dit zijn de structurele aandachtspunten die de welvaart (in de breedste zin des woords) van toekomstige generaties in gevaar kunnen brengen. Hierbij kan gedacht worden aan trends zoals vergrijzing, individualisering en klimaatverandering. De eerste «Monitor Duurzaam Nederland» zal overigens naar verwachting februari 2009 verschijnen, drie maanden later dus dan verwacht ten tijde van het schrijven van de nota over verantwoord generatiebewust beleid.
Hoe wordt in de duurzaamheidsmonitor de vertaalslag gemaakt van informatie naar beleidsaanbevelingen. Wat is hiervoor de opzet?
De duurzaamheidsmonitor zal geen concrete beleidsaanbevelingen bevatten. Hoofddoel is het aanreiken van beleidsrelevante informatie en analyses. De vertaalslag naar beleid zal worden gemaakt door het kabinet. Verder is de duurzaamheidsmonitor een groeiproject. Het kost tijd om de samenwerking tussen de betrokken partijen (CBS en planbureaus) te optimaliseren en de dwarsverbanden tussen de werkvelden van de verschillende planbureaus te verkennen. Tot slot zal de monitor aanleiding kunnen zijn om vraagstukken verder uit te diepen in vervolgstudies of verkenningen.
Het CPB is bezig met het onderzoeksprogramma Productiviteit. Wanneer kunnen we de eerste resultaten verwachten?
Het programma Productiviteit van het CPB loopt al enkele jaren en heeft al geleid tot een aantal publicaties. Deze zijn te vinden op de webpagina van het CPB. Het programma loopt door tot en met 2010. Voor die tijd wil het programma:
• Een of meerdere modellen ontwikkeld hebben die de relatie weergeven tussen concurrentie, technologie en menselijk kapitaal (de determinanten van productiviteit).
• De gevolgen voor productiviteit en welvaart doorgerekend hebben voor een aantal concrete maatregelen, die nu voorkomen in het beleid of de beleidsdiscussie. Voor deze beleidsopties kan onder andere geput worden uit Kansrijk Kennisbeleid en Keuzes in Kaart.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GL).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (CU), Vacature (VVD), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GL).
Brief van Congressional Budget Office aan Honarable Judd Gregg van 9 juli 2007. http://www.cbo.gov/ftpdocs/82xx/doc8295/07-09-Financing_Spending.pdf
Data afkomstig uit budget projecties van het CBO van 9 september 2008, te vinden op: http://www.cbo.gov/budget/budproj.shtml