Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 oktober 2008
Op 22 januari 2008 heb ik u in antwoord op mondelinge vragen van het lid van uw Kamer Jasper van Dijk, meegedeeld dat ik het Commissariaat voor de Media gevraagd heb om over de volle periode van 2006 en 2007 alle gevallen van coproducties met de rijksoverheid nog eens te bekijken en te bezien of men zich aan de regels heeft gehouden (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2007–2008, nr. 43, blz. 3276–3279). Hierbij bied ik u het rapport van het Commissariaat van de Media aan, met de titel «Mede mogelijk gemaakt door de overheid; over televisiecoproducties met de overheid in 2006 en 2007».1
Het Commissariaat voor de Media concludeert dat de Aanwijzingen van de Minister-President voor Coproducties niet nauwgezet zijn nageleefd, maar dat de aard van de afwijkingen in de meeste gevallen niet al te ingrijpend is. Voorts wijst het Commissariaat voor de Media erop dat er geen of in ieder geval geen systematische effectiviteitsmetingen hebben plaatsgevonden. Van overtredingen van de Mediawet wordt geen melding gemaakt.
De Minister-President heeft u bij de aanbieding van het jaarlijkse overzicht van coproducties op 13 augustus 2008, ervan op de hoogte gesteld dat per 1 augustus 2008 de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepproducties zijn ingetrokken (kamerstukken 2007–2008, 31 200 III, nr. 16). Het kabinet heeft hiermee besloten dat de ministeries vanaf 1 augustus 2008 geen financiële bijdragen meer leveren die specifiek bedoeld zijn voor de vervaardiging van omroepprogramma’s. Als argument is daarvoor onder andere gegeven: «De aanscherpingen van de regels hebben bovendien geleid tot een steeds meer complexe en lastig handhaafbare regelgeving, met interpretatieverschillen en oneigenlijk gebruik tot gevolg». De uitkomsten van het onderzoek onderstrepen dit argument voor de intrekking van de Aanwijzingen.