Gepubliceerd: 27 maart 2009
Indiener(s): Hirsch Ballin , Nebahat Albayrak (staatssecretaris justitie) (PvdA)
Onderwerpen: immigratie migratie en integratie openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31552-6.html
ID: 31552-6

31 552
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege door de Minister van Justitie

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 maart 2009

ALGEMEEN

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het verslag van de Vaste Commissie voor Justitie. Wij zijn verheugd te constateren dat de leden van de fracties van het CDA, PvdA en VVD zich in grote lijnen in het wetsvoorstel kunnen vinden, alhoewel zij op onderdelen de nodige vragen hebben. De SP vraagt zich af of dit wetsvoorstel daadwerkelijk zal bijdragen aan het terugdringen van het aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in tbs-inrichtingen. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie hebben aarzelingen bij de meerwaarde van het wetsvoorstel. Wij hopen met onze beantwoording van de vragen de meerwaarde van het wetsvoorstel te kunnen verduidelijken.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoeveel illegale psychisch gestoorde criminelen momenteel in de tbs-klinieken verblijven. Ook de SP-fractie vraagt om de meest actuele cijfers. De VVD-fractie vraagt om daarbij aan te geven hoe deze illegalen zijn verdeeld over de inrichtingen. Op basis van een inventarisatie in het vierde kwartaal van 2008 zijn ons 26 ongewenst verklaarde vreemdelingen in de tbs bekend. Hiervan verblijven er 10 in de voorziening in Veldzicht en 16 in een ander forensisch psychiatrisch centrum (FPC) of in een penitentiaire inrichting (PI). Geen van deze personen is statenloos.

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of in de afgelopen jaren gevolg is gegeven aan de aanwijzing dat illegaal psychisch gestoorde vreemdelingen over het algemeen geen tbs meer krijgen? Ook de SP-fractie vraagt naar de stand van zaken hieromtrent. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het eindrapport van de evaluatie van de voorziening in Veldzicht (evaluatierapport) dat als bijlage bij de brief van 24 juni 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 452, nr. 90) aan uw Kamer is toegezonden. Hierin wordt geconcludeerd dat de beleidsregel van het openbaar ministerie (OM) ertoe heeft geleid dat illegale vreemdelingen zelden nog tbs krijgen opgelegd. Wel merken wij hierbij op dat de aanwijzing ziet op het vorderingsbeleid van het OM en dat het de rechter vrij staat om toch tbs op te leggen. Aan vreemdelingen met een verblijfsvergunning wordt nog wel tbs opgelegd. Deze vreemdelingen kunnen dan vervolgens door de strafmaat alsnog ongewenst worden verklaard. De CDA-fractie vraagt verder naar de reden van het verzoek aan het OM om de aanwijzing «TBS bij vreemdelingen» aan te passen. In de hiervoor aangehaalde brief aan uw Kamer (blz. 4) heeft de tweede ondergetekende aangegeven dat de maatschappelijke veiligheid het uitgangspunt vormt van het beleid. De primaire doelstelling van de tbs is beveiliging van de samenleving. De tbs wordt opgelegd aan personen die lijden aan een psychiatrische stoornis en een ernstig delict hebben gepleegd. Behandeling van de stoornis is noodzakelijk om het recidivegevaar terug te brengen. Hierbij maakt het niet uit of iemand wel of niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het is immers niet de verblijfstatus maar de stoornis gerelateerd aan het delictgevaar die de grond vormt voor de oplegging van de tbs. Dit heeft als consequentie, dat de mogelijkheid van oplegging van de tbs behouden moet blijven voor delictgevaarlijke en psychisch gestoorde ongewenste of nog ongewenst te verklaren vreemdelingen en voor ongewenste vreemdelingen van wie wordt aangenomen dat zij kort na uitzetting zullen terugkeren naar Nederland. Niet alleen de veiligheid van de maatschappij, maar ook internationale morele verplichtingen liggen hieraan ten grondslag. Teneinde te expliciteren dat het gewenst is bij de categorie delictgevaarlijke vreemdelingen tbs te vorderen, is het OM verzocht de aanwijzing aan te passen.

De leden van de CDA-fractie doen de suggestie om illegale vreemdelingen in een tbs-kliniek te plaatsen, zonder dat zij tbs krijgen. Wij delen de achterliggende wens van de CDA-fractie om daar waar mogelijk te voorkómen dat personen in de tbs belanden die door hun status niet kunnen worden geresocialiseerd. Ook ná de vorengenoemde aanpassing van de aanwijzing van het OM, is het vorderingsbeleid er op gericht om dit daar waar mogelijk te voorkómen. Uit het hiervoor aangehaalde onderzoek is tevens gebleken dat het beeld bestaat het aantal opleggingen van tbs bij vreemdelingen is afgenomen. Niettemin zijn wij van mening dat de tbs mogelijk moet blijven voor illegale vreemdelingen. Wij doelen dan met name op de categorie van delictgevaarlijke vreemdelingen. Plaatsing in een tbs-kliniek zonder dat de betrokkene tbs opgelegd heeft gekregen, vinden wij niet gewenst, aangezien dit leidt tot een diffuse rechtspositionele verhouding binnen de tbs-klinieken. Plaatsing in een tbs-kliniek brengt namelijk een behandelings- en beveiligingsregime met zich mee dat zodanig specifiek van karakter is, dat dit gereserveerd dient te blijven voor personen die door de rechter tbs opgelegd hebben gekregen.

Op grond van onze mededeling dat reeds negen illegale tbs-gestelden zijn uitgezet, vragen de leden van de CDA-fractie in welke soort voorzieningen zij terecht zijn gekomen. Wij kunnen het volgende melden. Een gerepatrieerde patiënt naar Afghanistan is kort na aankomst doorgereisd naar familie in Pakistan. Vervolgens is hij in behandeling genomen bij een psychiater in psychiatrisch ziekenhuis in Karachi. De patiënten die zijn gerepatrieerd naar België zijn, binnen de bilaterale verdragen met België, overgebracht naar instellingen voor internering, Merksplas en Antwerpen. Een patiënt die is gerepatrieerd naar Chili is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis in Santiago. Een gerepatrieerde patiënt naar Irak, is bij gebrek aan toereikende instellingen in dat land, later behandeld in een ander land. Een patiënt die is gerepatrieerd naar Servië (feitelijk Kroatië) heeft zijn behandeling (ambulant) voortgezet in een psychiatrisch ziekenhuis in Zagreb. Een Marokkaanse patiënt is, na terugkeer, gestart met een ambulante medicamenteuze behandeling bij een psychiater in El Jadida en een Canadese patiënt is na terugkeer opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis in Toronto. Een patiënt uit Turkije krijgt nu, na terugkeer, een dagbehandeling en ambulante behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis in Ankara.

Voorafgaande aan de terugkeer naar het land van herkomst wordt de wenselijkheid, noodzaak en de beschikbaarheid van nazorg bezien. De vormen van geboden nazorg zijn: opname in een psychiatrisch ziekenhuis, een poliklinische behandeling of ambulante behandeling in psychiatrische ziekenhuizen. Verder vragen deze leden wat de ervaringen zijn met het maken van afspraken met de herkomstlanden tot nu toe. In de eerste plaats wordt bezien of met het land van herkomst een bilateraal verdrag is afgesloten. Op deze wijze kan overdracht van de maatregel worden geregeld. Als er geen verdrag bestaat, wordt contact opgenomen met de lokale instellingen voor geestelijke gezondheidszorg om te bespreken hoe en op welke wijze de betrokkene kan worden ondersteund bij een terugkeer. Op deze manier wordt de reeds ingezette hulpverlening overgedragen en wordt het land van herkomst niet belast met onvoorziene risico’s. Wij ervaren in het algemeen een positieve houding als het gaat om de bereidheid om patiënten op te vangen. Door de behandeling van de patiënt te schetsen en de wenselijkheid van een vervolgbehandeling, bestaat er vaak wel belangstelling tot samenwerking. De contacten met de autoriteiten in het land van herkomst, kunnen soms worden vertraagd door bureaucratische processen. In deze contacten is het van belang om adequaat te kunnen reageren, zodra uitzetting naar het betreffende land mogelijk is. Het wetsvoorstel kan hierin een belangrijke rol vervullen, doordat tussentijdse beëindiging van de terbeschikkingstelling mogelijk wordt.

De leden van CDA-fractie vragen om uitleg over de noodzaak van een rapportage pro justitia als de illegale vreemdeling in Nederland zou terugkeren, na een termijn van drie jaar of langer. Wij hebben besloten om deze verplichting in het wetsvoorstel op te nemen, naar aanleiding van de wens hiertoe van de Raad van State, het OM, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten. Wij hebben daarbij echter wel een termijn van drie jaar in het wetsvoorstel opgenomen. Als er een periode van drie jaar of meer is gelegen tussen de datum van uitzetting en de datum van de vordering van de officier van justitie, zien wij een toegevoegde waarde in een dergelijke rapportage, aangezien de bestaande rapportage dan verouderd is en de verpleging met een nieuwe rapportage doeltreffender kan worden hervat.

De leden van de fractie van het CDA merken op dat de periode van de ongewenstverklaring van de vreemdeling aan termijnen is gebonden. Zij vragen waarom dat nodig is en welke wettelijke termijnen er zijn om iemand levenslang ongewenst te verklaren. De ongewenstverklaring is niet aan termijnen gebonden, in die zin dat zij bij voorbaat al voor een bepaalde periode wordt opgelegd. Wel kan, afhankelijk van het delict, na vijf of tien jaar opheffing van de ongewenstverklaring worden gevraagd. De ongewenstverklaring wordt op verzoek in ieder geval opgeheven, indien er sinds de ongewenstverklaring en het vertrek van de vreemdeling tien jaren (in geval van een gewelds- of opiumdelict), vijf jaren (ingeval van een ander misdrijf), of één jaar (ingeval van het bij herhaling begaan van een bij de Vreemdelingenwet 2000 strafbaar gesteld feit) is verstreken en de vreemdeling gedurende die periode niet aan strafvervolging ter zake van een misdrijf is onderworpen. Een zodanig verzoek wordt na vijf of tien jaar niet ingewilligd, indien de vreemdeling in die periode in Nederland heeft verbleven. In dat geval gaat de termijn opnieuw lopen. Bij de vaststelling van de bovengrens is er vanuit gegaan dat na het verstrijken van de termijn het gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (in aanvaardbare mate) is geweken, dan wel dat het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, in redelijkheid dient te wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling. Als een dergelijk verzoek niet wordt ingediend, blijft de ongewenst verklaarde vreemdeling dus ongewenst, ook na vijf of tien jaar.

Er kunnen zich echter (uitzonderlijke) gevallen voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het persoonlijk belang van de vreemdeling dient te prevaleren, vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. Het algemeen belang van de Staat kan alleen wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden van het individuele geval, die bij de totstandkoming van de algemene regel (lees: de bovengrens) niet zijn betrokken. Als uitgangspunt geldt dat slechts in de volgende twee situaties gesproken kan worden van (nieuwe) bijzondere feiten en omstandigheden, die mogelijk een opheffing van de ongewenstverklaring rechtvaardigen: indien er sprake is van familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM dan wel een verbod van uitzetting in verband met artikel 3 EVRM. In ieder geval kan het enkele gegeven dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, dan wel het ontbreken van de mogelijkheid tot repatriëring, niet worden aangemerkt als een bijzonder feit of omstandigheid, dat kan leiden tot opheffing van de ongewenstverklaring.

De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe binnen de tbs-instellingen wordt gewerkt aan het besef bij de illegale tbs-gestelde dat het verblijf een «short stay» inhoudt. Ook de SP-fractie vraagt naar de wijze waarop deze groep wordt behandeld. In de eerste plaats proberen we de short stay te bewerkstelligen door geen patiënten op te nemen van landen waarvoor een vertrekmoratorium geldt. Een belangrijk onderdeel van de dagelijkse behandeling is dat met de patiënten zelf wordt gewerkt aan de motivatie terug te keren en aan de bewustwording dat terugkeer naar het land van herkomst voor de betrokkene meer perspectief biedt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat moet worden verstaan onder passende zorg in het land van herkomst en vragen daarbij tevens naar de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. Ook leden van de fracties van de ChristenUnie en van de SP vragen om uitleg van het begrip «passende voorziening». De VVD-fractieleden vragen verder hoe ver de plicht van de Minister van Justitie reikt om zelf de zorgvoorziening te zoeken. Het maken van afspraken over een passende voorziening voor de betrokkene is in het wetsvoorstel bedoeld als een voorwaarde voor de tussentijdse beëindiging van de tbs. Op de Minister van Justitie rust de taak om in het land van herkomst een passende voorziening voor de vreemdeling te zoeken, bijvoorbeeld een opname in een psychiatrische kliniek. Met «passend» wordt gedoeld op passend naar de normen van het land van herkomst, waarbij de voorziening gericht moet zijn op in ieder geval vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. Het is juist dat de leden van de SP-fractie het regelen van een passende voorziening en de uitzetting opvatten als voorwaarden die moeten worden vervuld om de tbs op grond van dit wetsvoorstel tussentijds te beëindigen. Ook de vraag van de VVD-fractie of verdere behandeling een noodzakelijke voorwaarde is, alvorens tot uitzetting en beëindiging van de tbs’er wordt overgegaan, kunnen wij bevestigend beantwoorden. Met de landen van herkomst vindt intensief overleg plaats, waarbij wij ons uitgebreid laten voorlichten over de voorzieningen in het desbetreffende land. De voorzieningen dienen zodanig te zijn dat het land van herkomst geen onvoorziene risico’s loopt. Zodra daarover maar enigszins twijfel bestaat, vindt geen uitzetting plaats. Bij het beoordelen van de desbetreffende voorzieningen wordt gelet op de aanwezigheid van behandelingsmethoden die in ieder geval gericht zijn op vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. Dit wordt per geval en per land bezien. Ook wordt bezien of de desbetreffende voorzieningen toereikend zijn voor de desbetreffende patiënt en de aard van zijn stoornis. Omtrent de desbetreffende patiënt is in Nederland een dossier opgebouwd, waaruit blijkt welke behandeling hij of zij behoeft, teneinde het recidivegevaar zodanig te verminderen dat er voor het land van herkomst geen onaanvaardbare risico’s ontstaan. Daarbij hebben wij in het verleden steeds er op toegezien dat de behandeling zoveel mogelijk aansluitend wordt voortgezet. Hierop zullen wij uiteraard ook in de toekomst nauwgezet toezien.

Verder merken wij in dit verband op dat de desbetreffende vreemdelingen in de FPC Veldzicht gedegen worden voorbereid op de terugkeer met aandacht voor een zinvolle dagbesteding, optimalisering van de financiële situatie en sociale inbedding. Direct na de feitelijke uitzetting wordt vaak nog contact onderhouden met de voormalige tbs-gestelde. Wij kunnen de volgende voorbeelden geven van de wijze waarop wij uitvoering geven aan het zoeken naar een passende voorziening. Ten behoeve van een Chileense psychotische patiënt van wie duidelijk is dat hij wel gestabiliseerd is, maar nog steeds intramurale behandeling behoeft, hebben wij langdurig gezocht naar behandeling in de regio van herkomst in Chili. Door middel van ons eigen netwerk en bemiddeling van het Chileense consulaat zijn we in contact gekomen met een forensisch psychiater in Santiago. Deze heeft in Nederland ter zitting de rechtbank voorgelicht over de vervolgbehandeling in Chili. Bij aankomst in Chili is de patiënt opgenomen. Bij een Turkse patiënt is de familie benaderd met het verzoek contact te zoeken met de lokale gezondheidszorg. Daarop heeft één van de behandelaars een bezoek gebracht aan de toekomstige behandelaars om te bezien of, en op welke wijze, de behandeling zou kunnen worden voortgezet. De familie is vervolgens geïnformeerd over behandelresultaten, voortzetting en eventuele risicosignalen. Veel van de contacten komen tot stand via collega’s in het land van herkomst en andere klinieken. Maar ook met behulp van patiënt zelf en zijn familie. In Marokko is bijvoorbeeld een aanvraag tot opname in de gezondheidszorg veel sterker als deze wordt gedaan door familie, dan wanneer deze wordt aangevraagd door een andere instelling.

De leden van de PvdA-fractie uiten hun zorg met betrekking tot hetgeen plaatsvindt, nadat de betrokkene op grond van deze regeling is uitgezet naar het land van herkomst en daar passende zorg krijgt. Zij vragen of de samenleving voldoende beschermd wordt door het soort behandeling die de betrokkene daar zal ontvangen. De PvdA-fractie beziet deze vraag in het licht van de internationale solidariteit en de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, niet alleen in afstand, maar ook in tijd. Ter beantwoording van deze vragen van de PvdA-fractie, wijzen wij er op dat met diverse landen een bilateraal verdrag is afgesloten. Op deze wijze kan overdracht van de maatregel worden geregeld. De desbetreffende landen zijn dan door het verdrag met Nederland gehouden om zorg te bieden, welke in voldoende mate overeenkomt met de zorg in Nederland. Als er geen verdrag bestaat, wordt contact opgenomen met de lokale instellingen voor geestelijke gezondheidszorg om te bespreken hoe en op welke wijze de betrokkene kan worden ondersteund bij een terugkeer. Zeer zorgvuldig en uitgebreid wordt bezien in hoeverre de reeds ingezette hulpverlening kan worden overgedragen. In dit verband verwijzen wij naar de hiervoor genoemde voorbeelden. Wij nemen onze verantwoordelijkheid door zeer zorgvuldig toe te zien op eventuele risico’s voor het land van herkomst. Zodra hier twijfel over ontstaat, worden de onderhandelingen stop gezet. Centraal bij de beslissing of de tbs-gestelde ongewenst verklaarde vreemdeling moet worden gerepatrieerd, staat namelijk de veiligheid van de samenleving. En dat betreft niet alleen, zoals hiervoor aangegeven, de veiligheid van de Nederlanse samenleving, maar ook die van het land waarnaar wordt uitgezet dan wel overgedragen. Onze ervaringen met de overdracht van patiënten is tot op heden positief. Wij ervaren in het algemeen een positieve houding als het gaat om de bereidheid om patiënten op te vangen.

De leden van de SP-fractie vragen om een inschatting van de bijdrage die het wetsvoorstel zal leveren aan het terugdringen van het aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in de tbs-inrichtingen. Het wetsvoorstel zal effect hebben op de verblijfsduur van deze categorie van tbs-gestelden binnen de instellingen. Deze zal kunnen worden teruggebracht, aangezien de betreffende tbs-gestelde niet meer onnodig lang in de instelling behoeft te verblijven in afwachting van de verlengingszitting, doordat de maatregel tussentijds kan worden beëindigd, zodra de terugkeer kan worden gerealiseerd. Op dit moment kan opheffing van de tbs-maatregel alleen door de rechter plaatsvinden bij een verlengingszitting die jaarlijks of tweejaarlijks plaatsvindt. Dit houdt in dat wanneer de voorbereidingen voor terugkeer niet volledig rond zijn ten tijde van de verlengingszitting, dan wel de repatriëring niet lukt binnen de aanhoudingsperiode van een verlengingszitting, een eventuele repatriëring pas weer kan plaatsvinden bij de volgende verlengingszitting (na een of twee jaar). De exacte berekening van de effecten van het wetsvoorstel kan pas op langere termijn na inwerkingtreding van het wetsvoorstel worden gemaakt.

Op de vraag van de SP-fractie naar het aantal opleggingen door rechter, afwijkend van de eis van het openbaar ministerie, kunnen wij geen cijfers beschikbaar stellen. Wel is ons bekend dat de rechters op de hoogte zijn van de gevolgen van het opleggen van tbs aan een vreemdeling die illegaal is of ongewenst zal worden verklaard. In de verschillende rapportages aan de rechter in het kader van een mogelijke oplegging of verlenging van de tbs wordt hierop ingegaan. Indien verlenging van de tbs bij de rechter wordt gevorderd wordt de rechter ook geïnformeerd over een eventuele ongewenstverklaring, in de periode daarvoor. De rechters houden met een ongewenstverklaring rekening in die zin, dat in de gevallen waarin een passende voorziening in het land van herkomst is gevonden, de tbs niet wordt verlengd, aangezien de betrokkene, dan kan worden uitgezet.

De SP-fractie vraagt verder of de regering wil ingaan op de suggestie van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) om de beslissing tot ongewenstverklaring op te schorten, zodat de behandeling, inclusief de daarbij behorende verloven, kan worden afgerond. Deze aanbeveling van de ACVZ heeft als achtergrond dat op deze wijze ruimte wordt gegeven om de niet-uitzetbare ongewenstverklaarde vreemdelingen een behandeling te bieden. Wij benadrukken dat bij deze problematiek als uitgangspunt geldt dat ook de kleine groep tbs-gestelde ongewenst verklaarde vreemdelingen die niet kan worden uitgezet wél worden behandeld in het kader van de bescherming van de samenleving. Mede vanwege het feit dat zij vanwege hun status geen verlofmogelijkheden hebben, kan niet worden aangetoond dat de delictgevaarlijkheid in voldoende mate is afgenomen. Dit betekent dat de tbs een onbepaalde duur kan krijgen. Zoals hiervoor aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de leden van de CDA-fractie naar de duur en de opheffing van de ongewenstverklaring, zien wij slechts een beperkt aantal situaties waarin opheffing van de ongewenstverklaring tot de mogelijkheden behoort. Voor de groep tbs-gestelde ongewenst verklaarde vreemdelingen blijven onze inspanningen vooralsnog erop gericht voortdurend te toetsen of repatriëring mogelijk is. Daarnaast zal door differentiatie in het beveiligings- en zorgaanbod ook voor deze ongewenste vreemdelingen het langdurend verblijf zo passend mogelijk worden gemaakt. De toereikendheid van de behandelmogelijkheden zal verder aan bod komen bij de implementatie van het wetsvoorstel, waarbij de aanbeveling van de ACVZ zal worden meegenomen.

Wij willen de suggestie van de ACVZ zorgvuldig op alle mogelijke consequenties bezien, maar merken daarbij wel op dat uitstel of opschorting van de ongewenstverklaring in algemene zin niet in overeenstemming is met het doel van dit wetsvoorstel, namelijk: vergemakkelijken van de uitzetting van illegale tbs-gestelden, doordat de tbs tussentijds kan worden beëindigd. Ook zijn alle inspanningen erop gericht om zo kort mogelijk na het onherroepelijk worden van het rechterlijke vonnis de mogelijkheid van verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring van de vreemdeling te beoordelen, zodat het perspectief van de straf en/of maatregel bekend is.

De SP-fractieleden vragen naar andere mogelijkheden om te voorkomen dat een beslissing tot ongewenstverklaring en het opleggen van tbs samenvallen, bijvoorbeeld door de tijd die iemand in een penitentiaire inrichting (passantenstatus) of een tbs-kliniek doorbrengt niet mee te laten wegen in de «glijdende schaal» tot ongewenstverklaring. In antwoord hierop merken wij op dat wij er naar streven om de samenloop van de ongewenstverklaring en de tbs zoveel als mogelijk te voorkómen. Ook de aanwijzing van het OM «TBS bij vreemdelingen» is hierop gericht. Samenloop dient uitzondering te blijven voor de gevallen, waarbij sprake is van delictgevaarlijkheid en psychisch gestoorde vreemdelingen, van wie wordt aangenomen dat zij kort na een uitzetting zullen terugkeren naar Nederland. De vraag van de SP-fractie is gericht op de personen die ná hun veroordeling ongewenst worden verklaard. Het achterwege laten of uitstellen van een ongewenstverklaring, betekent in feite een keuze voor TBS ten koste van de ongewenstverklaring, terwijl de betrokkene wel voldoet aan de criteria voor ongewenstverklaring en op grond daarvan kan worden uitgezet. Een dergelijke keuze is, zoals hiervoor aangegeven, niet in overeenstemming met de doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel. In eerdergenoemde brief van 24 juni 2008 is aangegeven, dat de ongewenstverklaring gevolgen heeft voor het perspectief van de TBS-maatregel. Om die reden is het van belang dat in een zo vroeg mogelijk stadium kan worden vastgesteld, of de terbeschikkinggestelde vreemdeling ongewenst is of zal worden verklaard. Indien een vreemdeling ter beschikking is gesteld, kan dit met zich meebrengen dat het verblijfsrecht eerst bij verlenging van die maatregel met toepassing van de glijdende schaal kan worden beëindigd. De verlenging kan immers betekenen dat wordt voldaan aan de betreffende norm van artikel 3.86, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit. Zo spoedig mogelijk nadat een rechterlijk vonnis, waarin verlenging van de TBS-maatregel is uitgesproken, onherroepelijk is geworden zal (opnieuw) worden beoordeeld of tot ongewenstverklaring kan worden overgegaan.

De leden van de fractie van de SP willen weten of aan niet-uitzetbare vreemdelingen een tijdelijke verblijfsvergunning kan worden aangeboden, zodat verlof niet op voorhand onmogelijk is gemaakt. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar hetgeen hiervoor is opgemerkt over de mogelijkheden de ongewenstverklaring op te heffen, alsmede naar de hiervoor aangehaalde brief aan uw Kamer van 24 juni 2008. Hierin is geconcludeerd dat het vooralsnog ontbreken van een mogelijkheid tot overbrenging van de vreemdeling niet voetstoots grond kan geven voor het inwilligen van een aanvraag om opheffing van een ongewenstverklaring, waardoor het mogelijk zou worden een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen. Zowel de tbs-maatregel als de ongewenstverklaring dienen de openbare orde en kunnen tegelijkertijd worden opgelegd.

Voor de vraag van deze leden naar de gang van zaken binnen de voorzieningen voor illegale tbs-gestelden, verwijzen wij naar het evaluatierapport. Hierin wordt het volgende beschreven. Bij de voorbereiding op terugkeer naar het land van herkomst gaat het om het verbeteren van de actieve en passieve taalbeheersing van de taal die wordt gesproken in het land/gebied waar de tbs-gestelde zich zal vestigen. Verder vergroot de betrokkene zijn kennis over het maatschappelijk leven van het betreffende land/gebied. Ook werkt hij aan een passende daginvulling, verbetering van zijn financiële situatie en sociale inbedding en werkt hij aan de vaardigheden voor het toekomstige dagelijkse leven. Ten behoeve van de minimalisering van de kans op recidive wordt de behandeling en begeleiding vastgelegd in een zorgplan. Verder wordt zorg gedragen voor een adequate vervolghulpverlening in het land van herkomst en voor passende situationele omstandigheden aldaar. Indien nodig, wordt gezorgd voor adequate medicatie die ook in het land van herkomst gebruikt kan worden en maakt de betrokkene zich het signaleringsen/of terugvalpreventieplan verder eigen.

De SP-fractie vraagt verder of voor mensen uit EU-lidstaten een kortere termijn geldt waarbinnen zij een verzoek tot opheffing kunnen indienen. Voor EU-onderdanen geldt artikel 32 van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG. Dit regelt de duur van de verwijderingsmaatregelen van burgers van de Unie. De aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring van dergelijke personen kan ingevolge het bepaalde in artikel 8.22, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit slechts worden gedaan, nadat sinds de verwijdering om redenen van openbare orde of openbare veiligheid een redelijke termijn is verstreken, of indien die verwijdering tenminste drie jaren voorafgaand aan de aanvraag heeft plaatsgevonden. Of er sprake is van het verstrijken van een redelijke termijn is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Die termijn kan korter zijn dan drie jaren, maar ook langer. Een aanvraag die ten minste drie jaren na effectuering van de verwijdering is ingediend, leidt derhalve niet automatisch tot opheffing van de ongewenstverklaring.

De leden van de SP-fractie vragen wat het perspectief is voor de ongewenst verklaarde vreemdeling, bij wie ieder zicht op uitzetting ontbreekt, ondanks jarenlange inspanningen daartoe. Zoals hiervoor aangegeven, resteert inderdaad een kleine groep van tbs-gestelde ongewenst verklaarde vreemdelingen die niet kan worden uitgezet. Mede vanwege het feit dat zij geen verlofmogelijkheden hebben vanwege hun status, kan niet worden aangetoond dat de delictgevaarlijkheid en recidivegevaar voldoende is afgenomen. Dit betekent dat de tbs een onbepaalde duur kan krijgen. Wij zien dit als een consequentie van het beleid dat als de maatschappelijke veiligheid als uitgangspunt heeft. Voor deze groep geldt dat onze inspanningen er op gericht blijven voortdurend te toetsen of repatriëring mogelijk is. Daarnaast zal door differentiatie in het beveiligings- en zorgaanbod ook voor deze groep het langdurend verblijf zo passend mogelijk worden gemaakt.

De leden van de VVD-fractie vragen om een nadere toelichting op de noodzaak de tbs tussentijds te kunnen beëindigen, anders dan dat op die wijze de herleving mogelijk is, indien de illegale tbs-gestelde terugkeert naar Nederland en een gevaar kan zijn voor de samenleving. Beëindiging van de tbs is thans slechts mogelijk bij gelegenheid van de verlenging van de tbs, dan wel bij het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank (tot beëindiging van de tbs). Als niet steeds moet worden gewacht tot de verlengingsdatum kan in de onderhandelingen met andere landen over een passende voorziening veel doeltreffender worden gehandeld, aangezien bij de tussentijdse beëindiging die in dit wetsvoorstel wordt geïntroduceerd geen lange beslistermijn bestaat. Verder hoeft de betrokken tbs-gestelde dan niet onnodig lang in een tbs-instelling in Nederland te verblijven, terwijl de betrokkene illegaal vreemdeling is. In antwoord op de vraag of niet meer werk gemaakt kan worden van het beter plannen rondom de momenten van verlenging van de tbs om te kunnen uitzetten, merken wij op dat het nog steeds ons streven is om dit zo veel mogelijk te doen. Het punt is echter dat opheffing van de tbs-maatregel alleen door de rechter kan plaatsvinden bij een verlengingszitting die jaarlijks of tweejaarlijks plaatsvindt. Wanneer de voorbereidingen voor terugkeer niet volledig rond zijn ten tijde van de verlengingszitting, dan wel de repatriëring niet lukt binnen de aanhoudingsperiode van een verlengingszitting, een eventuele repatriëring, pas weer kan plaatsvinden bij de volgende verlengingszitting (na een of twee jaar). In dergelijke gevallen, waarin het niet mogelijk is gebleken de zaak geheel rond te krijgen voor de (aangehouden) verlengingszitting, kan de bevoegdheid uit het wetsvoorstel worden gebruikt. Dit betekent dat de tbs-gestelde niet onnodig lang in de tbs-instelling hoeft te verblijven en dat direct kan worden overgegaan tot terugkeer naar het land van herkomst en voorzetting van zijn behandeling in een passende voorziening aldaar.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie om inzicht in de rechtsbescherming en of de opmerking van de Raad van State klopt, dat de beëindiging van de tbs slechts kan worden geëffectueerd na de uitzetting. De vraag van de Raad van State had betrekking op de procedure zoals deze was opgenomen in het conceptwetsvoorstel dat ter advisering aan de Raad van State is aangeboden. Na het advies van de Raad van State hebben wij besloten om ten aanzien van de rechtsbescherming aan te sluiten bij artikel 52 van de Wots. Hierdoor kan de procedure tot beëindiging, inclusief de rechtsbescherming, worden afgewikkeld terwijl de betrokkene nog in Nederland verblijft.

De leden van de VVD-fractie willen graag inzicht verkrijgen in de landen van herkomst van de betrokkenen en de kans van slagen van een overeenkomst tot behandeling en dus uitzetting en beëindiging van tbs in Nederland met de autoriteiten van de verschillende betrokken landen. Zij vragen welk aandeel van de uitgezette personen na uitzetting weer terugkeert naar Nederland en binnen welke termijn zij dit doen. Wij kunnen naar aanleiding hiervan melden dat uitzetting van illegale tbs-gestelden heeft plaatsgevonden naar de volgende landen van herkomst: België, Marokko, Verenigde Staten, Turkije, Suriname, Irak, Ghana, Chili, Kroatië, Afghanistan, Canada, Kosovo, Georgië, Jordanië, Sri Lanka, Indonesië, Duitsland, China, Angola, Frankrijk, Tunesië en Tsjechië. Via contacten met de lokale geestelijke gezondheidszorg, autoriteiten en familie, wordt gevolgd hoe het de betrokkenen na terugkeer vergaat. Ook wordt telefonisch contact gezocht met de betrokkenen. Tot op heden zijn geen gevallen bekend van terugkeer van deze categorie van personen naar Nederland. Hieruit leiden wij af dat de kans van slagen van een overeenkomst tot behandeling met de autoriteiten van de verschillende betrokken landen, groot is.

De leden van de VVD-fractie vragen nog naar een toelichting op welke wijze de beëindiging van overheidswege op grond van artikel 38la, eerste lid, verschilt van de beëindiging van rechtswege op grond van artikel 38la, zevende lid. In hoeverre is een beëindiging ook daadwerkelijk definitief, vragen deze leden. De beëindiging als bedoeld in artikel 38la, eerste lid, vergt een beslissing van de Minister van Justitie. De beëindiging als bedoeld in het zevende lid van dat artikel geschiedt van rechtswege. Een beëindiging als bedoeld in het eerste lid is definitief, tenzij de betrokkene terugkeert naar Nederland. In dat geval is het zesde en zevende lid van toepassing. Een beëindiging van rechtswege is definitief.

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de ChristenUnie of het wetsvoorstel zal worden geëvalueerd, zeggen wij toe dat de effecten van het wetsvoorstel na inwerkingtreding, nauwlettend zullen worden gevolgd. Verder vragen deze leden hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot de aanpassing van de aanwijzing van het openbaar ministerie, waarbij wordt geëxpliciteerd dat het gewenst is om bij de categorie delictgevaarlijke vreemdelingen tbs te vorderen. Zoals hiervoor aangegeven, vloeit de aanpassing van de richtlijn voort uit het feit dat de maatschappelijke veiligheid het uitgangspunt vormt van ons beleid. De primaire doelstelling van de tbs is beveiliging van de samenleving. De tbs wordt opgelegd aan personen die lijden aan een psychiatrische stoornis en een ernstig delict hebben gepleegd Behandeling van de stoornis is noodzakelijk om het recidivegevaar terug te brengen. Hierbij maakt het niet uit of iemand wel of niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het is immers niet de verblijfstatus, maar de stoornis gerelateerd aan het delictgevaar die de grond vormt voor de oplegging van de tbs. Dit heeft als consequentie, dat de mogelijkheid van oplegging van de tbs behouden moet blijven voor delictgevaarlijke en psychisch gestoorde ongewenste of nog ongewenst te verklaren vreemdelingen en voor ongewenste vreemdelingen van wie wordt aangenomen, dat zij kort na de uitzetting zullen terugkeren naar Nederland. Niet alleen de veiligheid van de Nederlandse samenleving, maar ook internationale morele verplichtingen liggen hieraan ten grondslag. De aanpassing van de richtlijn kan er toe leiden dat meer dan tot nog toe het geval is geweest, tbs zal worden gevorderd bij (illegale) vreemdelingen (u zie ook voornoemde brief van 24 juni 2008), waardoor de instroom van vreemdelingen in de tbs kan toenemen. Bij een eventuele toename van de instroom van illegale vreemdelingen in de tbs, is de noodzaak van het onderhavige wetsvoorstel toegenomen. Maar ook los van de mogelijke effecten van de aangepaste richtlijn, is de in het wetsvoorstel neergelegde bevoegdheid tot tussentijdse beëindiging van de tbs, met de mogelijkheid tot herleving van de maatregel bij terugkeer, wenselijk. Het gaat hier om de tbs-gestelden die zeer delictgevaarlijk zijn. Voor deze illegale vreemdelingen geldt dat zij worden behandeld, totdat repatriëring mogelijk is. Bij de beslissing of deze tbs-gestelde kan worden gerepatrieerd staat de veiligheid van de samenleving centraal; niet alleen de veiligheid van de Nederlandse samenleving, maar ook die van het land waarnaar wordt uitgezet. Een uitzetting kan in zo’n geval slechts plaatsvinden, indien er voldoende garanties zijn dat de betrokkene in het land van herkomst in een passende voorziening wordt opgenomen en behandeld gericht op vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar en niet terugkeert in de Nederlandse samenleving. Het is van belang dat zodra repatriëring mogelijk is, ook daadwerkelijk tot uitzetting wordt overgegaan en niet de een of tweejaarlijkse verlengingszitting behoeft te worden afgewacht.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De staatssecretaris van Justitie,

N. Albayrak