Ontvangen 14 januari 2010
De indieners danken de leden voor hun inbreng. Ze ondersteunen de opmerkingen van de leden van het CDA, PvdA en SP dat de huidige situatie onwenselijk is en dat hier een einde aan dient te komen. Ook de leden van de ChristenUnie onderschrijven het uitgangspunt dat culturele en sportevenementen voor grote groepen mensen toegankelijk moeten blijven. De indieners hebben met interesse kennis genomen van de vragen die er bij de leden nog leven en zullen in de onderstaande paragrafen op deze vragen ingaan. De indieners hebben ervoor gekozen de vragen en antwoorden die met elkaar samenhangen te bundelen omdat dit de leesbaarheid bevordert.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen van de indieners weten waarom het stellen van verdergaande maatregelen, zoals de verkoop op naam, niet aan de aanbieders zelf wordt over gelaten. Deze leden noemen als voorbeeld het Glastonbury festival.
De aanbieders hebben op diverse wijzen getracht het probleem aan te pakken. Uiteindelijk zijn zij tot de conclusie gekomen dat zij zelf onvoldoende middelen hebben om de doorverkoop van toegangskaarten waarbij woekerwinsten kunnen worden behaald, tegen te gaan. De indieners zijn geen voorstander van de verkoop op naam. De Kamer heeft een eerder initiatiefwetsvoorstel voor de verkoop op naam van de leden Rosenmöller en Atsma (TK, 1999–2000, 26 892, nr. 2) ook niet aangenomen omdat zij dit middel te zwaar middel vond om het probleem van doorverkoop van toegangskaarten tegen een aanzienlijk hogere aankoopprijs aan te pakken. Daarnaast zien de indieners grote bezwaren bij de verkoop op naam. Allereerst willen de indieners de doorverkoop niet verbieden. Zij willen de consument die wegens ziekte of werk niet naar het evenement kan waarvoor hij toegangskaarten heeft gekocht, in staat stellen het kaartje nog steeds aan anderen door te verkopen. Het Glastonburyfestival laat een foto op de gekochte toegangskaarten afdrukken. Wanneer de foto niet gelijk is aan de houder van het kaartje komt deze niet binnen. Het is niet mogelijk je kaartje door te verkopen. Daarnaast vraagt het controleren van de toegangskaarten op naam veel tijd. Het zou logistiek een groot probleem worden wanneer 45000 mensen in een uur of twee hun kaartje en ID gecontroleerd moeten krijgen. Het is om die reden ook dat de KNVB, die juist kaarten op naam verkoopt, dit voorschrift alleen handhaaft bij risicowedstrijden in risicovakken.
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de indieners nader toe te lichten waarom het bij evenementen waarvoor het aanbod van het aantal toegangskaarten groot is, noodzakelijk en evenredig is om een verbod op doorverkoop van toegangskaarten tegen een hogere prijs in te stellen. Deze leden stellen dezelfde vraag ten aanzien van evenementen waarvoor het aantal toegangskaarten gering is.
De indieners zijn van mening dat de doorverkoop van toegangskaarten waarbij woekerwinsten worden behaald, onacceptabel is, evenals de markt die er omheen is ontstaan. Daarom willen zij de winst op de doorverkoop beperken.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de indieners het met hun eens zijn dat het internet, naast een opleving van de doorverkoop, ook heeft gezorgd voor een toegenomen transparantie voor consumenten en daarmee voor een toegenomen keuzevrijheid met betrekking tot het moment van aanschaf en de prijs die betaald moet worden voor een kaartje.
De indieners zijn juist van mening dat de transparantie door de komst van internet is afgenomen. Zij hebben circa 30 websites gevonden die kaarten aanbieden. Het is de consument niet duidelijk met wie hij zaken doet, noch dat hij voor veel meer geld dan nodig is toegangskaarten aanschaft. Het is juist de consument waar de klachten van komen. De artiest en organisator zijn daarnaast ook de dupe. De organisator omdat problemen met het kaartje op hem afstralen – hij krijgt de vragen van bezoekers, ontevreden klanten op de avond zelf – en de artiest omdat anderen verdienen aan zijn product en hij de controle hierover kwijt is. Hij houdt vaak de kosten voor de consument laag, maar door de woekerhandel betaalt de consument alsnog veel.
De leden van de SGP vragen zich af hoe het wetsvoorstel voorkomt dat handelaren of ondernemingen zich zodanig zullen opdelen en zich voor gaan doen als particulieren die enkele kaarten doorverkopen, waardoor de consument niet meer de handelaar van de particulier kan onderscheiden.
De indieners doelen, wanneer zij spreken over particulieren, op de buurman of buurvrouw, de broer of vriendin die door omstandigheden toch niet mee kan naar een evenement en daarom het daarvoor gekochte kaartje aan een ander aanbieden. Zij zullen dit niet doen uit commercieel oogpunt. Veel toegangskaarten worden op sites als «marktplaats.nl» aangeboden. Een geoefend oog ziet al snel of hier sprake is van een ware particulier of een handelaar. Ook nu al zijn er op «marktplaats.nl» veel handelaren in toegangskaarten te vinden. Het is daarom van groot belang dat de branche zelf blijft speuren naar overtredingen op de wet, immers zij hebben de expertise in huis.
De leden van de SGP-fractie merken op dat het doel van het wetsvoorstel voor hen niet volledig duidelijk is. Zij vragen de indieners dit nader toe te lichten en daarbij in het bijzonder in te gaan op de vraag op welke wijze andere doelen dan consumentenbescherming, zoals het tegengaan van reputatieschade voor artiesten en organisatoren, in de regelgeving tot uitdrukking komen. Tenslotte vragen de leden van deze fractie of ook andere maatregelen zijn overwogen.
De indieners zijn van mening dat als eerste de consument de dupe is van de huidige situatie. De toegankelijkheid van sport en culturele evenementen komt door professioneel georganiseerde inkoop in het geding. Uit de hierna gehanteerde woekerwinsten vloeit voort de reputatieschade voor de artiest en organisator. Uiteindelijk staat hun naam op het kaartje. Het beperken van de doorverkoop van toegangskaarten tegen een veel hogere prijs is daarmee een oplossing die voor alle partijen gunstig is. Een kaartje kan nog steeds van eigenaar wisselen, maar niet meer tegen een veel hogere aankoopprijs. De indieners hebben ook gekeken naar het strafrecht maar vinden dit een te zwaar middel voor dit probleem. Het zou ook de handhaving bij de overheid leggen. De indieners zijn van mening dat deze aanpak juist de consument en organisator de mogelijkheden geeft om het probleem aan te pakken.
Deze laatste kan door het ontbreken van regelgeving ook geen samenwerking aangaan met marktplaats en E-bay, want de handelaren doen niets strafbaars. Door dit wetsvoorstel wordt dit verbeterd.
1.2 Omvang van de tussenhandel en de impact daarvan op de markt voor toegangskaarten
De leden van de fracties van de CDA, de SP en de ChristenUnie merken op dat zij kennis hebben genomen van het onderzoek dat in opdracht van de branchorganisatie European Union Secondary Ticketing Association (EUSTA) is uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Zij vernemen graag een reactie van de indieners op het onderzoeksrapport en vragen of meer inzicht gegeven kan worden in het percentage toegangskaarten dat opgekocht wordt door de tussenhandelaren. De leden van de PvdA-fractie vragen de indieners ook of een schatting kan worden gegeven van het bedrag dat omgaat in de tussenhandel en van de hoeveel mensen die in deze sector werkzaam zijn. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners om een nadere onderbouwing van de stelling dat er ook consumenten zijn die door de prijsopdrijving helemaal worden uitgesloten van de mogelijkheid om een evenement bij te wonen.
Ook de indieners hebben met verbazing kennisgenomen van het onderzoek door het RUG in opdracht van EUSTA. De leden van de CDA-fractie, SP-fractie en ChristenUnie-fractie hebben gevraagd naar een reactie. Het is voor ons op basis van de stukken niet mogelijk om te bekijken hoe de cijfers tot stand zijn gekomen. Daarnaast is gebleken dat de voornaamste primaire marktpartijen niet in het onderzoek zijn betrokken, waardoor het zeer de vraag is of de in het onderzoek genoemde percentages conform de realiteit zijn. Van belang is te weten welke kaarten allemaal in de verkoop zijn meegenomen. De indieners sluiten niet uit dat van alle kaarten die verkocht worden in Nederland maar 3,7% wordt doorverkocht, maar de cijfers die ook de RUG noemt, geven aan dat het percentage per evenement behoorlijk kan oplopen. Zo noemt de RUG zelf al percentages van 11% en zelf 21% per evenement.
Concertorganisator Mojo Concerts (hierna: Mojo) heeft nader onderzoek gedaan naar de doorverkoop bij een drietal recente evenementen. Bij een concert van Il Divo was het percentage 11% en bij twee nog te komen evenementen rond de 15%. Deze cijfers komen overeen met de cijfers van uit de steekproef van de RUG.
Bij de wedstrijd Nederland–Schotland (2009) was circa 12% van de tickets in handen van de handelaren.
Het is gezien de winsten die hiermee behaald kunnen worden, zeer lucratief is om in de toegangskaarten te handelen. De secundaire verkopers zullen er daarom alles aan doen om kaarten te bemachtigen om ze voor een hogere prijs door te verkopen. Hiermee wordt de kans verkleint dat de consument voor de oorspronkelijke prijs een kaartje kan bemachtigen. Hij kan dan weliswaar tegen de hogere prijs een kaartje kopen, maar dat kan buiten zijn financiële mogelijkheden liggen. Zo kost een kaartje voor een concert van John Mayer normaal 40 euro. Het concert is uitverkocht maar bij de secundaire verkoper nog volop verkrijgbaar voor 190 euro.
Tickets voor het WK in Zuid-Afrika van circa 50 euro worden voor meer dan 1000 euro aangeboden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners van mening zijn dat de consument twee keer benadeeld wordt door het zogenaamde annuleren van toegangskaarten, zoals Mojo heeft gedaan bij de geconstateerde doorverkoop van toegangskaarten voor een concert van Il Divo.
De indieners vinden dat het voor de consument bijzonder vervelend is wanneer deze denkt een toegangskaart te hebben welke dan even later niet geldig blijkt te zijn. Helaas is dit één van de weinige mogelijkheden die Mojo rest om secundaire verkoop tegen te gaan. Overigens hebben consumenten die hun kaarten voor Il Divo bij wederverkopers hebben gekocht, hun geld terug gekregen. Vervolgens heeft Mojo deze mensen in staat gesteld om tegen de normale prijs opnieuw een kaart te kopen. Het is ook om die reden dat de indieners het in het belang van de consument beter achten wanneer dit probleem wordt aangepakt met degelijke wetgeving. Omdat de consument het recht krijgt het teveel betaalde terug te eisen via de rechter, wordt de handel in kaarten een zeer risicovolle. De indieners sluiten niet uit dat er nog een enkele kaart verkocht zal worden, maar de echte handel is niet lucratief meer wanneer men weet dat de consument het geld dat de handelaar verdiend heeft door de toegangskaart tegen een hogere prijs te verkopen, weer af kan nemen. Het is om deze reden dat de indieners er niet toe zijn over gegaan het strafrecht te gebruiken, naast het feit dat met een strafrechtelijke regeling een onevenredig zwaar beroep zou worden gedaan op politie en justitie voor de handhaving.
De leden van de SP vragen de indieners wat zij vinden van de gedragscode van de EUSTA en of deze het wetsvoorstel overbodig maakt.
De indieners hebben van de gedragscode kennis genomen en willen benadrukken dat alle actie die wordt ondernomen om de transparantie voor de consument de vergroten toe te juichen is. Wel moeten de indieners constateren dat de bepalingen uit de gedragscode de consument in feite niets meer bieden dan hetgeen is geregeld in de reeds bestaande regelgeving op het gebied van consumentenkoop en (misleidende) reclame. Voorts constateren de indieners dat de leden van EUSTA zelf nog moeite hebben met zich aan de gedragscode te houden. Tot slot willen de indieners opmerken dat de gedragscode geen einde maakt aan de woekerwinsten. Daarom houden zij vast aan het initiatiefwetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen waaruit zou blijken dat kaarten massaal worden opgekocht. De leden van deze fractie willen voorts weten waarom de markt het probleem zelf niet kan oplossen en verwijzen daarbij naar de uitspraken die hierover werden gedaan door de woordvoerder van de Vereniging Nederlandse Poppodia en de Festivals (VNPF) tijdens het rondetafelgesprek op 25 november 2009.
Het is juist de markt die om ingrijpen van de wetgever vraagt, zo verklaren de indieners. Zelfs de kaartverkoop op naam met een clubkaart, zoals bekend bij de KNVB, kan de tussenhandel in toegangskaarten waarbij woekerwinsten worden behaald, niet voorkomen. De opmerkingen van de VNPF moeten gezien worden in het licht van de zalen die zij vertegenwoordigen. Natuurlijk is het zo dat de ene organisatie veel verder is dan de andere. Maar alle evenementenorganisatoren hebben onverminderd last van secundaire verkoop.
De leden van de SGP stellen dat kaarten niet altijd voor een hogere prijs worden doorverkocht.
De indieners zijn het daarmee eens. Wanneer een evenement niet goed loopt, kan de prijs ook dalen. Dit gebeurt echter zelden en zeker niet in die mate dat het voor de consument interessant is om geen toegangskaarten van het door hem geliefde evenement te kopen en te wachten op een eventuele lagere prijs, met het risico het driedubbele te betalen.
De leden van de SGP-fractie vragen ook naar de particuliere handel. Veelal worden de kaartjes van de particulier doorverkocht naar de handelaren die daar een goed bedrag voor neertellen. Omdat het moeilijk is greep te krijgen op het geheel van de kaartverkoop en de methodes die de handelaren hanteren is het niet mogelijk beide groepen nader uit te splitsen. De indieners verstaan onder particulieren mensen die kaarten niet doorverkopen vanuit een commercieel oogpunt.
1.3 De gevolgen van de tussenhandel voor de consument, de artiesten, sporters en evenementenorganisatoren
De leden van de fractie van de SP vragen de indieners naar hun reactie op de bedreigingen. De indieners wijzen iedere vorm van geweld en bedreigingen af. Zij concluderen hieruit dat de belangen die er mee gemoeid zijn voor de tussenhandelaren substantieel zijn.
Deze leden vragen of het wetsvoorstel een bijdrage kan leveren aan de veiligheid bij sportevenementen. De indieners denken dat dit het geval is, omdat wanneer de kaarten niet worden doorverkocht de organisatoren beter de fans kunnen situeren in het stadion. Door tussenhandel wordt het scheiden en weren van supports sterk ondermijnd. Het is evenwel geen primair doel van het wetsvoorstel.
1.4 Noodzaak om regels te stellen
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of nadere regels nodig zijn en of de doorverkoop niet kan worden aangepakt met de wet oneerlijke handelspraktijken.
De in afdeling 6.3.3A BW opgenomen regeling inzake oneerlijke handelspraktijken levert zeker een bijdrage aan het tegengaan van de suggestieve websites en onvolledige informatieverstrekking door de handelaren. Daar is de Consumentenautoriteit volop mee bezig. Helaas levert de wet geen bijdrage aan het verminderen van de doorverkoop van toegangskaarten tegen een hogere aankoopprijs en daar is het de indieners om te doen.
1.5 Wet- en regelgeving in het buitenland
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij in de memorie van toelichting lezen dat in het buitenland heel verschillend wordt omgegaan met het probleem van de doorverkoop en dat zij graag vernemen of er ook grote verschillen zijn te constateren in de instanties die handhavend kunnen optreden. De leden vragen in het bijzonder of de regeling in Polen op basis waarvan de tussenhandelaren voor het gerecht gedaagd worden, niet krachtiger is dan het optreden door de Consumentenautoriteit.
In reactie op deze vraag van de CDA-fractie merken de indieners op dat de voorgestelde regeling er ook in voorziet dat de handelaar voor het gerecht gedaagd kan worden. Een benadeelde consument of bijvoorbeeld een belangorganisatie die opkomt voor de collectieve belangen van benadeelde consumenten kan een handelaar voor burgerlijke rechter dagen wanneer deze het verbod op doorverkoop van toegangskaarten tegen een hogere aankoopprijs overtreedt. De Consumentenautoriteit kan in een dergelijk geval zonder tussenkomst van de rechter optreden, bijvoorbeeld door een boete op te leggen naar aanleiding van een inbreuk op het verbod. Komt de handelaar hiertegen in bezwaar, dan kan dit er uiteindelijk toe leiden dat de bestuursrechter over de zaak zal moeten oordelen.
De leden van de CDA-fractie vragen wat er met de verschillende regelgevingen in andere Europese landen en met dit wetsvoorstel gebeurt als de Europese richtlijn consumentenbescherming in werking treedt en er in geval van maximale harmonisatie geen nationale koppen op deze wetgeving meer zijn toegestaan. Ook vragen zij zich af of het opnemen van een verbod op doorverkoop binnen deze Europese richtlijn consumentenbescherming ertoe zou kunnen leiden dat «vluchten» naar een ander Europees land geen zin meer heeft.
De indieners gaan ervan uit dat de CDA-fractie in de vraag doelt op het richtlijnvoorstel betreffende consumentenrechten dat op 8 oktober 2008 door de Europese Commissie is ingediend en waarover thans onderhandeld wordt. Dit richtlijnvoorstel omvat nu geen regels betreffende de doorverkoop van toegangskaarten. Als het richtlijnvoorstel wordt aangenomen, heeft dit dus geen invloed op de wetgeving van de lidstaten op het terrein van de doorverkoop van toegangskaarten. Hetzelfde geldt voor het wetsvoorstel.
Indien in de richtlijn een regeling wordt opgenomen betreffende de doorverkoop van toegangskaarten en in deze regeling wordt uitgegaan van volledige harmonisatie, leidt dit ertoe dat in de Europese Unie één gelijke regeling zal gelden voor de doorverkoop van toegangskaarten. Het heeft voor tussenhandelaren dan geen zin om uit te wijken naar een andere Europese Lidstaat. Dit ligt anders bij een uitwijking naar een land buiten de Europese Unie, waar de Europese regeling niet geldt.
Gelet op het voorgaande, en het feit dat meerdere Europese landen worstelen met dit probleem danwel regelgeving kennen op dit gebied, zullen de indieners het kabinet verzoeken om de kwestie van de doorverkoop ook op Europees niveau onder de aandacht te brengen.
De leden van de SP fractie willen graag meer voorbeelden van gelijke wetgeving in het buitenland.
De indieners willen graag het voorbeeld van Spanje noemen. Doorverkoop van kaartjes is vastgelegd in de Real Decreto 2816/82, van 27 August, «Reglamento General de Policía de Espectáculos Públicos y Actividades Recreativas». Artikel 65 van deze regeling zegt dat de organisator van een evenement – al dan niet door tussenkomst van een voor de primaire verkoop van de toegangskaarten door hem ingeschakelde organisatie – 50% van de toegangskaarten direct aan het publiek moet verkopen. Artikel 67 zegt dat wanneer er andere partijen vragen om kaarten te verkopen dat mogelijk moet zijn wanneer zij zich aan de volgende regels houden:
– De organisatoren kunnen de kaarten verdelen onder de partijen die geautoriseerd zijn om aan secondary ticketing te doen met een maximum van 25% van het totale aantal kaarten.
– Kaarten mogen niet meer dan 125% van de oorspronkelijke prijs zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen naar de regeling in België.
De indieners merken op dat het een wetsvoorstel betreft op initiatief van de Belgische regering. Het voorstel is nagenoeg gelijk aan deze wet. Omdat het voorstel nog in de maak is, kunnen de indieners niet ingaan op de mogelijke verschillen.
De leden van de SGP-fractie vragen aan de indieners hoe het wetsvoorstel ingezet kan worden tegen de doorverkoop van kaarten door bijvoorbeeld een bedrijf dat vanuit België of Duitsland kaarten doorverkoopt voor evenementen in Nederland. Ook vragen de leden van deze fractie of er sprake is van grensoverschrijdend toezicht. Verder vragen deze leden of, als dit niet mogelijk zou zijn, er een risico bestaat dat bedrijven hun verkoop verplaatsen naar het buitenland.
Wanneer een tussenhandelaar vanuit het buitenland via het internet toegangskaarten aanbiedt tegen een hogere verkoopprijs en hij daarbij zijn verkopende activiteiten duidelijk richt op een Nederlands publiek dan kan tegen die handelaar voor de Nederlandse rechter een vordering worden ingesteld waarbij gevraagd wordt om een verbod van deze handelspraktijk die in strijd is met het voorgestelde verbod. Consumenten die te veel hebben betaald voor een toegangskaart van een aanbieder, kunnen het teveel betaalde geld terug eisen. In de hiervoor beschreven situatie waarbij een in het buitenland gevestigde handelaar zich bij de doorverkoop van toegangskaarten duidelijk richt op Nederlands publiek, is de Nederlandse regeling van toepassing. Het grensoverschrijdend toezicht zal gedaan moeten worden door de branche zelf.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de indieners bereidt zijn de regeling te evalueren na één of twee jaar.
De indieners ondersteunen deze vraag en bevelen het kabinet sterk aan deze wet te evalueren na een periode van twee jaar na de inwerkingtreding. Zij willen echter nu al niet vooruit lopen op welke maatregelen getroffen moeten worden, mocht blijken dat de wetgeving niet voldoende is. Zeker wat betreft de kaarten op naam hebben zij hun bedenkingen, maar meer dan dat wachten zij liever de bevindingen van de evaluatie af. Als aanpassingen nodig zijn, willen zij die zeker nemen.
De leden van de SP-fractie willen weten waarop de indieners hun mening baseren dat er ene einde gemaakt gaat worden aan de woekerwinsten.
De indieners willen nogmaals benadrukken dat zij niet tegen de doorverkoop zijn, maar wel tegen de woekerwinsten. Door de consument de mogelijkheid te geven om het teveel betaalde terug te eisen, is het voor een handelaar niet interessant meer om tegen woekerwinsten kaarten aan te bieden. Mocht hij dit nog wel doen dan heeft de Consumentenautoriteit stevige middelen in handen om hem te beboeten.
De leden van de SGP-fractie wil weten hoe dynamic pricing of veilingsites zich verhouden tot het wetsvoorstel.
De indieners merken op dat dynamic pricing nog maar mondjesmaat wordt toegepast in Nederland. Het middel is in Nederland weinig succesvol. Sommige artiesten hebben er echter om gevraagd door de woekerwinsten. Wanneer de woekerwinsten afnemen zal ook deze vraag verminderen. Mocht echter kaarten wel via dynamic pricing verkregen worden blijft gelden dat de prijs op een kaartje vermeldt moet worden zodat de consument zelf kan nagaan wat de prijs van het kaartje maximaal mag zijn. Zo ook met gereduceerde kaarten. Omdat de meeste kaarten op het moment zelf geprint worden hoeft dit geen probleem te zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of ook de evenementorganisatoren en bijvoorbeeld de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) – naast de consument – naar de rechter zouden moeten kunnen stappen, omdat zij uiteindelijk ook zwaar benadeeld worden.
De indieners wijzen op eerdere rechtszaken die organisaties als de KNVB en Mojo hebben gevoerd. Hierbij bleek het lastig om aan te tonen dat er economische schade was geleden en wat de waarde van de geleden schade was. Het is mede daarom dat de indieners hebben gekozen voor het consumentenrecht.
De leden van de CDA-fractie vragen of bij overtreding van onderhavig wetsvoorstel het strafrecht ook aanknopingspunten zou kunnen bieden, zoals in Polen blijkbaar mogelijk is.
De indieners verwijzen hiervoor naar de laatste alinea van paragraaf 1.1.
De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners zijn nagegaan of er technische mogelijkheden zijn om bij veilingsites automatisch advertenties te verwijderen, wanneer daarin toegangskaarten worden aangeboden tegen een prijs die meer dan 10% hoger is van de originele verkoopprijs.
De indieners wijzen erop dat dit niet een taak van de overheid is. Er zijn echter veilingsites voor alleen toegangskaarten van concerten die een dergelijke functionaliteit kunnen hebben. De indieners denken wel dat zoiets makkelijker te realiseren en te controleren is op dat soort sites, en dat dit moeilijker is op sites als Marktplaats en Speurders, zo niet nagenoeg onmogelijk.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de gevolgen zijn voor de mogelijkheden van de Consumentenautoriteit om de regeling te handhaven, als tussenhandelaren zich formeel in het buitenland gaan vestigen en of er in dat geval nog onderscheid is tussen vestiging binnen en buiten de werking van de Europese Unie (EU). De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij hebben gelezen dat de tussenhandelaren de Europese mogelijkheden niet mogen misbruiken om zich aan het nationale recht te onttrekken en vragen zich af op welke manier er wordt toegezien op het verplaatsen van de vestiging van tussenhandelaren naar andere EU-lidstaten om op deze manier de doorverkoop van toegangskaarten voort te zetten. Ook willen deze leden weten welke mogelijkheden Nederlandse consumenten in dat geval hebben om het te veel betaalde bedrag terug te eisen. Tenslotte vragen zij of de indieners mogelijkheden zien om met andere Europese landen op dit gebied samen te werken. De leden van de SP-fractie verzoeken de indieners nog eens kunnen in te gaan op de vraag hoe ze denken te voorkomen dat handelaars in toegangskaarten de illegaliteit ingaan. Ook vragen deze leden hoe de indieners denken dat voorkomen kan worden dat doorverkopers naar het buitenland vertrekken en hun activiteiten daar voortzetten en welke middelen er bestaan om de websites van deze doorverkopers aan te pakken.
In reactie op deze vragen kan het volgende worden opgemerkt. De voorgestelde regeling betreffende de doorverkoop van toegangskaarten heeft, bij gebreke van een Europese regeling terzake, een territoriale beperking. Deze is in beginsel alleen geldig in de Nederlandse context. Dat betekent overigens niet bij voorbaat dat tussenhandelaren die in een andere EU-lidstaat zijn gevestigd per definitie buiten de werkingssfeer van de regeling vallen. Niet ondenkbaar is bijvoorbeeld dat thans in Nederland gevestigde tussenhandelaren hun vestiging gaan verplaatsen naar, bijvoorbeeld, België of Duitsland met het uitsluitende oogmerk om zich aan het vernieuwde toezicht te gaan onttrekken. In die gevallen blijft de regeling toch op de tussenhandelaren van toepassing, omdat de door het EG-Verdrag geschapen mogelijkheden er niet toe mogen leiden, dat degenen die daarvan profiteren deze kunnen misbruiken om zich aan de werking van hun nationale recht te onttrekken, en zij de lidstaten niet beletten om de nodige maatregelen te nemen om dergelijke misbruiken te voorkomen (HvJEG zaak 115/78, Knoors, 7 februari 1979, Jur. 1979, blz. 399, ro. 25, o.m. bevestigd in HvJEG zaak C-109/01, Akrich, 23 september 2003, Jur. 2003, I-9665, ro. 41).
In de hiervoor genoemde gevallen blijft de Consumentenautoriteit ook bevoegd op te treden. De Consumentenautoriteit zal daarbij echter wel op juridische en praktische problemen stuiten. Zo zal de Consumentenautoriteit zijn bevoegdheden op het terrein van het toezicht in het buitenland moeilijk kunnen effectueren. Voorts zal ook de oplegging van een boete of last onder dwangsom tegen een buitenlandse organisatie niet eenvoudig kunnen worden geëffectueerd. De Europese verordening op basis waarvan de Consumentenautoriteiten van de lidstaten samenwerken en elkaar bijstaan bij de handhaving van het consumentenrecht is nu niet van toepassing, want het voorgestelde verbod op doorverkoop is een Nederlandse regeling en geen Europese regeling.
Wanneer een tussenhandelaar zich buiten de Europese Unie vestigt, geldt in principe ook het voorgaande (hij kan zich daarmee niet zonder meer van de regeling onttrekken), maar dan zal eventueel optreden door de Consumentenautoriteit op nog grotere praktische en juridische problemen stuiten.
Wat betreft de mogelijkheden voor de consument willen de indieners het volgende opmerken In reactie op de tweede vraag kan delen de indieners mee dat zolang de doorverkoop een op Nederland gerichte activiteit betreft, de Nederlandse rechter bevoegd is om over hieruit voortvloeiende geschillen te oordelen en het Nederlandse recht van toepassing is. Dit is geregeld in respectievelijk de artikelen 15 en 16 van de verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I) en de verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I).
De consument kan bij de Nederlandse rechter jegens de tussenhandelaar een vordering instellen tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag. Wordt de vordering toegewezen, dan kan de consument het vonnis ten uitvoer laten leggen. Op basis van de eerder genoemde verordening Brussel I kan dit ook in een andere Europese lidstaat.
Op de mogelijkheden van handhaving in het buitenland verwijzen de indieners ook naar 1.5.
De leden van de fractie van de PvdA willen ook weten of de indieners van mening zijn dat er Europese samenwerking moet zijn op dit gebied.
Het lijkt de indieners goed wanneer Nederland in overleg treedt met Europese landen die ook een wetgeving op dit gebied hebben om te kijken hoe zij samen de handhaving grensoverschrijdend kunnen versterken. Zij zullen hiertoe het kabinet verzoeken.
De leden van de PvdA-fractie vragen welke kosten het voor de consument meebrengt wanneer hij, al dan niet via de burgerlijke rechter, het te veel betaalde bedrag op de verkoper wil verhalen. Deze leden vragen zich ook af of deze gang voor veel consumenten niet een te hoge drempel zou zijn. De PvdA-fractie wijst op de kosten voor de consument om haar recht te halen. De leden wijzen er echter op dat collectieve actie hier het meest effectief zal zijn en dat daarmee de kosten laag zullen blijven. Collectieve actie kan gevoerd worden via de Consumentenbond of een organisatie die daar speciaal voor wordt opgericht.
De indieners kunnen zich voorstellen dat de organisatoren hier ook een positieve rol kunnen spelen. Hier is in ieder geval KNVB bereid om aan mee te werken of het initiatief te nemen.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij hebben begrepen dat de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM) overtredingen kan signaleren en dit kan aangeven bij de Consumentenautoriteit, waarna deze op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming zal kunnen optreden. De leden van de PvdA-fractie verzoeken de indieners toe te lichten hoe de Consumentenautoriteit hier uitvoering aan gaat geven. Voorts vragen zij of ook consumenten met hun klacht over de doorverkoop van toegangskaarten bij de Consumentenautoriteit terecht kunnen, en of consumenten met een klacht over een onjuiste prijsstelling op basis van de voorgestelde regeling ook bij de geschillencommissie terecht kunnen.
De Consumentenautoriteit kan reageren op klachten van iedereen, dus ook van burgers. Omdat de Consumentenautoriteit zich nu al inzet op het onderwerp en omdat zij bij de signalering geholpen wordt door de VVEM zal de extra inzet niet groot behoeven te zijn. Mocht de markt zich veranderen dan zijn er mogelijkerwijs aanpassingen nodig. Het is daarom dat indieners de suggestie van een evaluatie van harte ondersteunen.
De indieners is geen geschillencommissie bekend waar de consument zich tot zou kunnen richten.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Consumentenautoriteit een aantal ontsnappingsroutes aangeeft, zoals de combinatieverkoop en dynamic pricing, en vragen de indieners hoe deze ontsnappingsroutes kunnen worden tegengegaan. Voorts vragen de leden van deze fractie wat de consequenties zullen zijn voor de uitvoering van de toezichtsen handhavingstaak door de Consumentenautoriteit als dynamic pricing (zoals verwoord door de Consumentenautoriteit) aan invloed wint op de markt. Ook de leden van de VVD-fractie vragen naar de gevolgen voor dynamic pricing.
De indieners zien geen problemen wanneer dynamic pricing een rol zou gaan spelen op de markt. Het wetsvoorstel zegt dat de waarde waarvoor het kaartje is aangeschaft altijd op het ticket vermeld moet zijn. Ook bij dynamic pricing zal dit het geval blijven. Voor dat kaartje geldt dan weer dat het niet tegen meer dan 10% van die waarde mag worden doorverkocht.
De combinatieverkoop is een reeds bestaand product. De consument zal hier zeker kijken naar de toegevoegde waarde. Wanneer een kaartje voor eerder genoemde John Mayer dan voor 250 euro wordt aangeboden inclusief vervoer en een driegangen diner, dan zal in het geval het diner bestaat uit een patatje met de wet oneerlijke handelspraktijken hier weer van toepassing zijn.
De leden van de PvdA-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen of de Consumentenautoriteit extra middelen zal krijgen om de handhaving effectief te kunnen uitvoeren, als blijkt dat de aanbiedersmarkt in Nederland niet zo stabiel blijft als deze nu is. Ook vernemen deze leden graag hoeveel fte de Consumentenautoriteit nu beschikbaar heeft om misleidende praktijken op het gebied van toegangskaarten aan te pakken en hoeveel fte de Consumentenautoriteit nu al inzet om misleidende informatieverstrekking bij de doorverkoop van toegangskaarten tegen te gaan. Verder verzoeken deze leden de indieners aan te geven hoeveel extra fte bij de Consumentenautoriteit zij maximaal gerechtvaardigd vinden om het gestelde doel van dit wetsvoorstel te handhaven.
Het ligt niet in de verwachting dat de Consumentenautoriteit extra middelen zal krijgen om de handhaving te kunnen uitvoeren. Voor 2009 heeft de Consumentenautoriteit al ongeveer 1 fte ingezet op de aanpak van misleidende/onduidelijke informatieverstrekking door wederverkopers van tickets. Voor 2010 valt een zelfde capaciteitsinzet te verwachten. De Consumentenautoriteit is voornemens deze mankracht na 2010 op andere prioriteiten in te zetten. Onderhavig wetsvoorstel zal de Consumentenautoriteit dwingen voor toezicht en handhaving van de voorgestelde wet structurele capaciteit vrij te maken. Dat vraagt om een andere prioriteitenkeuze dan de Consumentenautoriteit thans voor ogen heeft.
Een precieze inschatting van de vereiste capaciteit ter uitvoering van dit wetsvoorstel is niet eenvoudig te maken. De Consumentenautoriteit geeft aan dat er voor een effectieve uitvoering van de wet tenminste 3 fte vereist. De indieners vinden deze inzet gerechtvaardigd als dat binnen de huidige capaciteiten van de Consumentenautoriteit kan worden opgevangen. Anders kan worden volstaan met de huidige inzet van 1 fte. De indieners wijzen er bovendien op dat in het eerste jaar de inzet groter zal zijn dan de jaren erna. In het eerste jaar zal echt sprake zijn van het aanpakken van overtreders, de jaren daarna zal de Consumentenautoriteit meer bezig zijn met het vervolg geven aan die acties.
De leden van de VVD-fractie vragen of de consument in geval van misleidende informatie niet al beschermd wordt door de Wet oneerlijke handelspraktijken en de wet Koop op afstand. Het verkopen van toegangsbewijzen voor evenementen valt ingevolge artikel 7:46i lid 3 van het Burgerlijk Wetboek niet onder de regeling betreffende overeenkomsten op afstand. De wet oneerlijke handelspraktijken ziet toe op de wijze waarop de kaarten worden aangeboden maar zeggen niets over de woekerwinsten. Dat de tussenhandelaar schaarste (probeert) te creëren blijkt wel uit het feit dat zij vaak beweren dat een concert is uitverkocht, wanneer het nog niet is uitverkocht. Meer nog roept zij mensen op hun kaarten aan hen door te verkopen. Daarmee lokt zij uit dat individuen meer kaarten dan nodig is aanschaffen en daarmee de schaarste opjaagt. Dat gebeurt bij al schaarse evenementen evenals bij niet schaarse evenementen. Zo zagen de makers van het Haagse kerstballet, waar grote groepen kinderen aan meedoen dat hun kaarten die oorspronkelijk tussen de 7,50 en 25 euro per persoon kosten, worden aangeboden voor 49 euro.
De leden van de VVD stellen dat de consument bewust op zoek gaat naar een kaartje bij de tussenhandelaar.
Niets is minder waar. De indieners wijzen er op dat tussenhandelaren gunstige plaatsen kopen op zoekmachines, zodat zij bij zoekopdrachten als eerste aanbod komen. De consument komt pas bij ontvangst van het kaartje erachter dat het kaartje te duur is gekocht. De wet geeft de consument nu de mogelijkheid dat teveel betaalde terug te vorderen. De leden verwijzen verder naar de memorie van toelichting
De fractie van de VVD wil ook weten wie er aansprakelijk is bij de annulering van een evenement. De aansprakelijkheid bij de annulering van een evenement ligt bij de kaartverkoper, primair of secundair.
Bij de annulering van een evenement zal de consument haar geld terug moeten halen bij degene die het kaartje aan hem of haar heeft verkocht.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat zij twijfelen aan noodzakelijkheid en proportionaliteit van de voorgestelde regeling en stellen de vraag of er sprake is van dwingende redenen van algemeen belang, welke een belemmering van het intracommunautaire dienstenverkeer kunnen rechtvaardigen. De leden van de VVD-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen hoe er zal worden opgetreden tegen dergelijke praktijken buiten de EU.
Hiervoor verwijzen de indieners naar de gang van zaken bij een andere privaatrechtelijke zaak: het auteursrecht. Privaatrechtelijke organisaties als Brein zijn er inmiddels in geslaagd sites als The Piratebay uit de lucht te laten halen door internetservice providers na rechtszaken die zij gevoerd hebben tegen The Piratebay. Daarin slaagde zij ook toen de site in de Oekraïne gelegen was. Dergelijke maatregelen zijn drastisch, maar niet onmogelijk. Daargelaten of van een dwingende reden sprake is, geldt volgens de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat de door het EG-Verdrag geschapen mogelijkheden er niet toe mogen leiden, dat degenen die daarvan profiteren deze kunnen misbruiken om zich aan de werking van hun nationale recht te onttrekken, en dat zij de lidstaten niet beletten om de nodige maatregelen te nemen om dergelijke misbruiken te voorkomen (HvJEG zaak 115/78, Knoors, 7 februari 1979, Jur. 1979, blz. 399, ro. 25, o.m. bevestigd in HvJEG zaak C-109/01, Akrich, 23 september 2003, Jur. 2003, I-9665, ro. 41). Een tussenhandelaar die zich in een andere lidstaat van de Europese Unie vestigt om de enkele reden dat hij daarmee beoogt de Nederlandse wet te ontwijken, kan dus geen beroep doen op het vrij verkeer van goederen of diensten. Er is een dergelijk geval dus ook geen sprake van een belemmering.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is in dit artikel op te nemen dat hij die toegangskaarten koopt met het doel deze door te verkopen, al dan niet in combinatie met andere diensten of producten, zich ten alle tijden kenbaar moet maken als handelaar. Hierdoor kan de organisator van het evenement beter zicht houden op de verkochte toegangskaarten.
Uiteraard is het altijd mogelijk om extra verplichtingen in de wet op te nemen. De indieners menen echter dat de verplichting zich kenbaar te maken onnodige lasten met zich meebrengt. Het wetsvoorstel wil de enorme winsten bij de doorverkoop van toegangskaarten aan banden leggen. Het wetsvoorstel is uitdrukkelijk niet bedoeld om de planning van de organisatoren te vergemakkelijken. Het huidige wetsvoorstel stelt dat handelaren die toegangskaarten verkopen in combinatie met andere diensten of producten, uitdrukkelijk moet aangeven wat de prijs is van het toegangskaartje en wat van die andere dienst of product. Hiermee wordt het voor de consument transparant of hij teveel betaalt voor het toegangskaartje. De indieners zien niet dat de verplichting zich kenbaar te maken aan de organisator als handelaar, bijdraagt aan de doelstelling van het wetsvoorstel.
De leden van de fractie van de SGP vragen zich af of het noemen van een percentage van 10% niet het gevaar met zich meebrengt dat een kaartje altijd met 10% verhoogd zal worden. De indieners erkennen dit risico maar wijzen er op dat ook nu vaak administratiekosten betaald worden in deze orde van grootte. Bovendien zijn de indieners blij wanneer de winst zich tot 10% zal beperken.
Gevolgen eu richtlijn consumentenbescherming.
Hiervoor verwijzen de indieners naar paragraaf 1.7.
Gerkens
Van Vroonhoven-Kok