Vastgesteld 8 december 2009
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
ALGEMEEN | 1 | |
1.1 | Strekking wetsvoorstel | 2 |
1.2 | Omvang van de tussenhandel en de impact daarvan op de markt voor toegangskaarten | 3 |
1.3 | De gevolgen van de tussenhandel voor de consument, de artiesten, sporters en evenementenorganisatoren | 5 |
1.4 | Noodzaak om regels te stellen | 5 |
1.5 | Wet- en regelgeving in het buitenland | 5 |
1.6 | De voorgestelde regeling | 6 |
1.7 | De handhaving | 6 |
1.8 | Europese regelgeving | 8 |
ARTIKELEN | 9 | |
Artikel I | 9 | |
Artikel II | 9 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij delen het uitgangspunt van de indieners dat de doorverkoop van toegangskaarten met enorme winsten een halt toegeroepen moet worden. Zowel uit de inleiding van de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, alsook uit de informatie die door de verschillende evenementorganisatoren in het rondetafelgesprek van 25 november 2009 naar voren is gebracht, kan worden afgeleid dat met het doorverkopen van toegangskaarten grote belangen gemoeid zijn. Deze belangen komen volgens deze leden echter vooral ten gunste van de doorverkoophandelaar. Gelijktijdig benadeelt dit de consument die teveel betaalt voor een toegangskaart, de evenementorganisator die zijn doelstelling om breed toegankelijk te zijn ondermijnd ziet worden en ten slotte de artiest omdat winsten niet terugvloeien in de sector.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn het met de indieners eens dat het massaal opkopen en tegen een hogere prijs doorverkopen van toegangskaarten aan banden gelegd moet worden. Cultuur moet betaalbaar blijven. Over een aantal punten willen deze leden graag nader van gedachten wisselen.
De leden van de SP-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het wetsvoorstel een effectieve aanpak biedt in de strijd tegen woekerwinsten op toegangskaarten voor sport en cultuur. Zij delen de mening van de indieners dat aan deze handel een einde moet komen. De toegangskaarten geven de mogelijkheid om sport- en cultuurevenementen te bezoeken en behoren geen instrument te zijn om woekerwinsten mee te behalen.
De leden van de VVD-fractie hebben met vraagtekens kennisgenomen van het wetsvoorstel houdende wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet handhaving consumentenbescherming in verband met de invoering van voorschriften betreffende de doorverkoop van toegangskaarten voor een publieke gebeurtenis op het terrein van sport of cultuur.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat culturele- en sportevenementen voor grote groepen mensen toegankelijk moeten zijn. Zij hebben echter een aantal vragen met betrekking tot de noodzaak en de effectieve handhaving van de voorgestelde regeling.
Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben hierover een aantal vragen, die met name betrekking hebben op de effectiviteit en de handhaafbaarheid van het wetsvoorstel.
De vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de SP-fractie, de VVD-fractie, de ChristenUnie-fractie en de SGP-fractie komen hieronder aan de orde. Daarbij is zoveel mogelijk de indeling van de memorie van toelichting gevolgd.
De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de indieners nader toe te lichten waarom het stellen van verdergaande maatregelen, zoals de verkoop op naam, niet aan de aanbieders zelf wordt overgelaten en daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende vragen. De indieners stellen in de memorie van toelichting dat de doorverkoop van toegangskaarten speelt zowel bij evenementen speelt waarvoor het aanbod aan toegangskaarten ruim is, als bij evenementen waarvoor het aanbod aan toegangskaarten gering is. Bij evenementen waarvoor het aanbod ruim is zou dit voornamelijk gebeuren door het verstrekken van misleidende informatie, waardoor de consumenten zich bij de aanschaf van de toegangskaarten niet beseffen dat zij een hogere prijs betalen dan zij zouden doen bij het officiële verkooppunt. Dit laat echter onverlet dat er, gezien het ruime aanbod, wel kaarten tegen officiële prijzen te krijgen zijn. De aan het woord zijnde leden verzoeken de indieners nader toe te lichten waarom het voor deze categorie noodzakelijk en evenredig is om een verbod op doorverkoop van toegangskaarten tegen een hogere prijs in te stellen.
Bij evenementen waarvoor het aantal toegangskaarten gering is, wordt gerefereerd aan bijvoorbeeld de concerten van internationale artiesten. Deze artiesten treden veelal lang niet ieder jaar op in Nederland. Als ze dat wel doen dan is dit binnen een beperkte periode en hooguit een paar keer. De organisatie van dit soort concerten is in handen van een beperkt aantal organisatoren en er is sprake van een gering aantal toegangskaarten en officiële verkooppunten, zo stelt de memorie van toelichting. Juist deze categorie evenementen lijkt zich te lenen voor de verkoop van kaarten op naam. Temeer daar de indieners in de memorie van toelichting het Engelse voorbeeld van het Glastonburyfestival noemen waarbij zij stellen dat het Glastonburyfestival erg populair is en dus ieder jaar uitverkocht, waardoor deze investering gemakkelijk kon worden terugverdiend door de evenementenorganisator. Voornoemde leden verzoeken de indieners nader toe te lichten waarom het voor deze categorie noodzakelijk en evenredig is om een verbod op doorverkoop van toegangskaarten tegen een hogere prijs in te stellen.
De aan het woord zijnde leden constateren verder dat de indieners stellen dat door het internet de tussenhandel in toegangskaarten sterk is toegenomen en bovendien is geprofessionaliseerd. Zijn de indieners het met deze leden eens dat internet juist ook voor een toegenomen transparantie voor consumenten heeft gezorgd en daarmee voor een toegenomen keuzevrijheid met betrekking tot het moment van aanschaf en de prijs die betaald moet worden voor een kaartje?
De leden van de SGP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er als gevolg van het gebruik van internet sprake is van veel doorverkoop van kaarten via deze route. Vermoed wordt dat een groot aantal websites in handen is van een kleine groep ondernemingen of handelaren. In het wetsvoorstel is er voor gekozen om onderscheid te maken tussen handel in beroep of bedrijf en handel door particulieren. Nu vragen deze leden zich af in hoeverre dit wetsvoorstel ervoor zal zorgen dat de genoemde handelaren of ondernemingen – die blijkbaar al gebruik maken van meer sites of aanbiedingen om hun kaarten te verkopen – zich niet zodanig zullen opdelen dat zij zich voor gaan doen als particulieren die enkele kaarten doorverkopen. Hoe wordt dit risico uitgesloten?
Het doel van het wetsvoorstel is de voornoemde leden niet volledig duidelijk geworden. Gezien het feit dat wordt gekozen voor de route van consumentenbescherming, lijkt de bescherming van particulieren het hoofddoel. Kan worden toegelicht op welke wijze de andere doelen van het wetsvoorstel in de regelgeving tot uitdrukking komen? Is de route van consumentenbescherming voor die doelen – artiesten, organisatoren, tegengaan van reputatieschade en dergelijke – de meest aangewezen route? Zijn ook andere maatregelen overwogen?
1.2 Omvang van de tussenhandel en de impact daarvan op de markt voor toegangskaarten
De leden van de CDA-fractie constateren dat de cijfers over de omvang van de secundaire handel uiteen lopen. In een onderzoek, dat in opdracht van de brancheorganisatie European Union Secondary Ticketing Association (Eusta) is uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen, wordt gesproken van 3,7% van het totaal aantal beschikbare kaarten. Tijdens het rondetafelgesprek op 25 november 2009 werden percentages tussen de 10 en 15% genoemd. Deze leden vragen de indieners of zij meer inzicht kunnen geven in het percentage toegangskaarten dat opgekocht wordt door de tussenhandelaren. Ook vernemen zij graag een reactie op het onderzoeksrapport van de Rijksuniversiteit Groningen. De indieners geven in de memorie van toelichting een aantal voorbeelden uit de praktijk, waaronder het voorbeeld van Mojo Concerts die 500 kaarten voor een concert van Il Divo ongeldig verklaarde. Delen de indieners de mening dat daarmee eigenlijk de consument voor de tweede keer benadeeld wordt? Wat zou er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat dit soort doorverkoophandel met grote winsten gestopt wordt? Deze leden vragen of na invoering van een verbod op doorverkoop voor een hogere prijs, de tussenhandelaren die de wet overtreden ook strafrechtelijk aangepakt kunnen worden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of een schatting kan worden gegeven van het bedrag dat tussenhandelaren momenteel verdienen met de doorverkoop van toegangskaarten. Hoeveel mensen zijn werkzaam in de tussenhandelsector?
De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat de branchevereniging voor de secundaire tickethandel Eusta een onderzoek naar de doorverkoop van kaarten heeft gedaan. Uit het onderzoek blijkt dat 3,7% van de toegangskaarten wordt doorverkocht. Wat vinden de indieners van het onderzoek? Steunen zij de uitkomsten? Zo nee, kunnen zij aangeven waar zij verschillen van mening? Deze leden hebben vernomen dat de EUSTA een eigen gedragscode heeft gepresenteerd. Zijn de indieners van mening dat deze gedragscode het wetsvoorstel overbodig maakt?
De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd over het feit dat wordt gesteld dat ondernemers die werkzaam zijn in de secundaire kaartverkoop kaarten massaal zouden opkopen. De indieners hebben dit dan ook niet onderbouwd en deze leden wil dit graag onderbouwd zien. Alleen op die manier kan aannemelijk worden gemaakt dat secundaire kaartverkoop de markt verstoord als deze al wordt verstoord.
Zoals al eerder omschreven beogen de indieners met dit voorstel de vrije markt te beperken. De aan het woord zijnde leden willen dan ook in eerste instantie weten waaruit blijkt dat de markt niet in staat is dit zelf op te lossen. De indieners geven onder andere aan dat de marktpartijen niet in staat zijn het probleem zelf op te lossen en dat de mogelijkheden zijn uitgeput. Tijdens het rondetafelgesprek op 25 november 2009 gaf de woordvoerder van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) aan dat er nog legio mogelijkheden zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de indieners in de memorie van toelichting stellen dat er ook consumenten zijn die door de prijsopdrijving helemaal worden uitgesloten van de mogelijkheid om een evenement bij te wonen. Deze leden verzoeken de indieners deze stelling nader te onderbouwen nu zij stellen dat 15 tot 20% van de kaarten via de secundaire markt wordt verhandeld en daarmee toch geconstateerd moet worden dat een veel groter percentage van de kaarten vrij beschikbaar is. Daarbij verzoeken deze leden de indieners ook in te gaan op de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, waaruit zou blijken dat de totale secundaire toegangskaartenmarkt in Nederland voor alle partijen samen wordt geschat op 3,7%.
De leden van de SGP-fractie lezen in de memorie van toelichting de percentages toegangskaarten die in handen geweest moeten zijn van tussenhandelaren. Graag vernemen deze leden in hoeverre gesteld kan worden dat al deze kaarten tegen een te hoge prijs aangeboden worden. Is het probleem dat de indieners signaleren in de eerste plaats het feit dat tussenhandel plaatsvindt of het feit dat het vaak tegen een te hoge prijs gebeurt? Kan ook nader inzicht gegeven worden in hoeverre tussenhandelaren per definitie een te hoge prijs vragen? Ook particulieren kopen kaarten op om die door te verkopen. Is er zicht op in welke mate het doorverkopen van kaarten ook door particulieren gebeurt? Is er zicht op de verhouding in aantallen tussen deze twee groepen? Is er bijvoorbeeld uit het onderzoek in België, waar in de memorie van toelichting over wordt gesproken, duidelijkheid hierover te geven?
1.3 De gevolgen van de tussenhandel voor de consument, de artiesten, sporters en evenementenorganisatoren
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de gevolgen van de doorverkoop zoals die door de indieners zijn opgesomd in de memorie van toelichting. In feite is de grote winnaar de tussenhandelaar zelf en zijn de andere partijen verliezer in dit «spel van vraag en aanbod».
De leden van de SP-fractie zijn geschrokken van de bedreigingen aan het adres van organisatoren van sport- en cultuurevenementen. Welke conclusies trekken de indieners uit deze bedreigingen en delen zij de mening dat deze gebeurtenissen de noodzaak van voorliggend wetsvoorstel onderschrijven?
Voor deze leden is veiligheid bij sportevenementen van groot belang. Kan het wetsvoorstel hier een bijdrage aan leveren? Zo ja, op welke wijze?
De aan het woord zijnde leden vragen de indieners welke mogelijkheden zij zien om organisatoren van sport- en cultuurevenementen een rol te geven in de handhaving van het wetsvoorstel. Biedt deze wet de organisatoren de mogelijkheid om zelf juridische stappen te ondernemen?
1.4 Noodzaak om regels te stellen
Het is de leden van de SGP-fractie niet duidelijk of nieuwe regels noodzakelijk zijn om het probleem van doorverkoop aan te pakken. De Consumentenautoriteit besteedt onder meer aandacht aan de Wet oneerlijke handelspraktijken. Is dit wetsvoorstel bedoeld als alternatief of als aanvulling hierop? Hoe verhouden deze regels zich tot elkaar?
1.5 Wet- en regelgeving in het buitenland
De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners tal van voorbeelden geven hoe in het buitenland omgegaan wordt met het probleem van de doorverkoop. Zij lezen dat de aanpak zeer uiteenloopt. Graag vernemen deze leden of ook grote verschillen zijn te constateren in de instanties die handhavend kunnen optreden. In Polen kunnen de tussenhandelaren voor het gerecht gedaagd worden. De aan het woord zijnde leden vragen of dat niet krachtiger is dan het optreden door de Consumentenautoriteit. Ook vragen deze leden wat er met de verschillende regelgevingen in andere Europese landen gebeurt als de Europese richtlijn consumentenbescherming in werking treedt en er in geval van maximale harmonisatie geen nationale koppen op deze wetgeving meer zijn toegestaan. Concreet vernemen deze leden ook graag wat de gevolgen van deze maximale harmonisatie op Europees niveau voor dit wetsvoorstel zijn. Zou het opnemen van een verbod op doorverkoop binnen deze Europese richtlijn consumentenbescherming er toe kunnen leiden dat «vluchten» naar een ander Europees land geen zin meer heeft?
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de aanpak van woekerwinsten op toegangskaarten in andere landen. Kunnen de indieners daar dieper op ingaan dan reeds nu is gedaan?
De leden van de SGP-fractie vernemen graag wat de stand van zaken is van het wetsvoorstel in België. Betreft dit een voorstel van de Belgische regering of van initiatiefnemers? Wat is het verschil met het voorliggende voorstel?
Diverse landen kennen regels voor de doorverkoop van toegangskaarten. De regels die de indieners voorstellen gelden feitelijk alleen voor die kaarten die in Nederland verkocht worden. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden hoe dit wetsvoorstel ingezet kan worden tegen de doorverkoop van kaarten door bijvoorbeeld een bedrijf dat vanuit België of Duitsland kaarten doorverkoopt voor evenementen in Nederland. Biedt dit wetsvoorstel daar ook waarborgen tegen? Zo nee, is dan het risico niet groot dat bedrijven hun verkoop verplaatsen naar het buitenland? Is er ook sprake van grensoverschrijdend toezicht?
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de aangekondigde regelgeving waarschijnlijk niet waterdicht is. Zijn de indieners bereid om de werking van het wetsvoorstel na een of twee jaar te evalueren? Mocht blijken dat de werking onvoldoende is, zal de wetgeving dan worden aangescherpt met bijvoorbeeld toegangskaarten op naam?
De leden van de SP-fractie vragen waar de indieners hun mening op baseren dat het voorliggende wetsvoorstel een einde maakt aan woekerwinsten.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er steeds vaker geen gebruik meer wordt gemaakt van vaste prijzen, maar van bijvoorbeeld dynamic pricing of veilingsites. Kunnen de indieners ingaan op welke wijze de handhaving van de regels in dit wetsvoorstel ook voor zulke prijsvorming is gewaarborgd? Moet elk ticket dan individueel beoordeeld worden? Wat is dan de normale prijs?
Over het begrip «oorspronkelijke verkoopprijs» vragen voornoemde leden of dit de prijs is die geldt voor een standaardticket. Welke prijs dient er te worden vermeld als er bijvoorbeeld korting verleend is bij de aankoop van meer tickets voor hetzelfde evenement? Moet dan de gereduceerde prijs worden vermeld?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de handhaving in eerste instantie door de consument zelf plaatsvindt via een civielrechtelijke procedure. Deze leden vragen of ook de evenementorganisatoren en bijvoorbeeld de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) niet naar de rechter moeten kunnen stappen, omdat zij uiteindelijk ook zwaar benadeeld worden. De door de indieners voorstelde handhaving door de Consumentenautoriteit lijkt geen sluitende handhavingmogelijkheid, omdat zij alleen optreedt als er een redelijke pakkans is. Voornoemde leden vragen of overtreding van onderhavig wetsvoorstel ook aanknopingspunten binnen het strafrecht kan bieden, zoals in Polen blijkbaar mogelijk is. Deze leden lezen dat de internet veilingplaatsen, zoals Markplaats en eBay, regelmatig medewerking verlenen door advertenties te verwijderen. Is er door de indieners nagegaan of deze internetveilingen bereid zijn technische aanpassingen aan de site aan te brengen, bijvoorbeeld door in een advertentie altijd de originele prijs en de verkoopprijs verplicht te laten vermelden en bij een afwijking van meer dan 10% het onmogelijk maken om de advertentie te plaatsen. De aan het woord zijnde leden vinden het namelijk wel van belang dat deze veilingsites door particulieren gebruikt kunnen worden om hun kaartje te verkopen in geval van ziekte of andere onvoorziene omstandigheden, omdat de mogelijkheid meestal niet wordt geboden een toegangskaartje voor het aankoopbedrag terug te verkopen aan de primaire ticketverkoper.
Voornoemde leden constateren dat de indieners met tal van voorbeelden aangeven hoe inventief de tussenhandel is om opgeworpen drempels vervolgens weer te omzeilen. Ook de Consumentenautoriteit spreekt de verwachting uit dat de tussenhandel er alles aan zal doen om ook deze wetgeving te omzeilen als die van kracht wordt, met name door zich te vestigen in het buitenland.
Graag vernemen deze leden wat de gevolgen zijn als tussenhandelaren zich formeel in het buitenland gaan vestigen en of er in dat geval nog onderscheid is tussen vestiging binnen en buiten de werking van de Europese Unie (EU).
De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de handhaving van de nieuwe regeling in de eerste plaats zal plaatsvinden door de consument, al dan niet via de burgerlijke rechter. Welke kosten brengt dit met zich mee voor de consument? Zal deze gang voor veel consumenten niet een te hoge drempel zijn om het te veel betaalde bedrag op de verkoper te verhalen?
Voornoemde leden begrijpen dat de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM) overtredingen kan signaleren en dit kan aangeven bij de Consumentenautoriteit. De Consumentenautoriteit zal deze aanvulling op de Wet handhaving consumentenbescherming handhaven. Hoe zal de Consumentenautoriteit hier uitvoering aan gaan geven? Kunnen burgers ook met hun klacht over de doorverkoop van toegangskaarten bij de Consumentenautoriteit terecht? Kunnen consumenten met een klacht over een onjuiste prijsstelling op basis van deze wet ook bij de geschillencommissie terecht?
De aan het woord zijnde leden vragen wat de consequenties zullen zijn voor de uitvoering van de Consumentenautoriteit als dynamic pricing (zoals verwoord door de Consumentenautoriteit) aan invloed wint op de markt.
Mocht de aanbiedersmarkt in Nederland niet zo stabiel blijven als deze nu is, zal de Consumentenautoriteit dan extra middelen krijgen om de handhaving effectief te kunnen uitvoeren?
Deze leden constateren dat de Consumentenautoriteit een aantal ontsnappingsroutes aangeeft zoals de combinatieverkoop. Hoe willen de indieners deze ontsnappingsroutes tegen gaan?
Zij vragen hoeveel fte de Consumentenautoriteit nu beschikbaar heeft om dergelijke misleidende praktijken op het gebied van toegangskaarten aan te pakken. Hoeveel fte zet de consumentenautoriteit nu in op misleidende informatie bij de doorverkoop van toegangskaarten? Hoeveel extra fte bij de Consumentenautoriteit vinden de indieners maximaal gerechtvaardigd om het gestelde doel van dit wetsvoorstel te handhaven?
De aan het woord zijnde leden lezen dat de tussenhandelaren de Europese mogelijkheden niet mogen misbruiken om zich aan het nationale recht te onttrekken. Op welke manier wordt er toegezien op het verplaatsen van de vestiging van tussenhandelaren naar andere EU-lidstaten om op deze manier de doorverkoop van toegangskaarten voort te zetten? Welke mogelijkheden hebben Nederlandse consumenten in dat geval om het te veel betaalde bedrag terug te eisen? Zien de indieners mogelijkheden om met andere Europese landen samen te werken op dit gebied?
De leden van de SP-fractie vragen of de indieners nog eens kunnen ingaan op de vraag hoe ze denken te voorkomen dat handelaars in toegangskaarten de illegaliteit in gaan. Hoe voorkomen zij dat doorverkopers naar het buitenland vertrekken en hun activiteiten daar voortzetten? Welke middelen bestaan er om websites aan te pakken?
De leden van de VVD-fractie stellen dat in beginsel iedereen gelijke kansen heeft om kaartjes te bemachtigen tegen de voorwaarden die gesteld zijn door de organisator. Door de indieners wordt gesteld dat secundaire kaartverkoopbedrijven op hun website misleidende informatie melden over bijvoorbeeld de beschikbaarheid van kaarten via de officiële verkooppunten. Is het niet zo dat voor dergelijke praktijken de consument wordt beschermd via de Wet oneerlijke handelspraktijken en de Wet Koop op Afstand? Daarnaast vragen deze leden wat de indieners vinden van consumentenbescherming die wordt geboden door bepaalde secundaire markten. De indieners stellen dat de doorverkoper schaarste creëert. Is het echter niet zo dat de tussenhandelaar inspeelt op evenementen waar een natuurlijke schaarste wordt gekend?
De aan het woord zijnde leden willen graag weten hoe de indieners denken het beoogde doel van het voorstel te bereiken in geval van een kaartverkoop voor een evenement met dynamische prijzen. Willen zij omwille van het doel de Consumentenautoriteit vergroten en intensiveren om zo het doel te bereiken? Zo nee, hoe denken zij dat wel te bereiken?
Deze leden hebben grote vraagtekens bij het feit dat de indieners van dit wetsvoorstel de handhaving neerleggen bij de consument zelf, terwijl deze zelf het kaartje verkrijgt via tussenhandel. In de praktijk zal hij daardoor niet snel de weg zal zoeken naar de rechter gezien de kosten die een dergelijk proces met zich meebrengt. Daarbij komt ook dat de fracties van de indieners hebben ingestemd met de verhoging van de griffierechten bij burgerlijke zaken. Tevens vragen zij, indien het wetsvoorstel er komt, wie de aansprakelijkheid draagt bij eventuele annulering van een evenement.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de indieners geen Europeesrechtelijke obstakels zien voor onderhavig wetsvoorstel. Daarbij hebben de indieners zich vooral gericht op de Europese dienstenrichtlijn. De aan het woord zijnde leden vragen in hoeverre bij het doorverkopen van een toegangskaartje sprake is van een dienst en of niet het toegangskaartje als zodanig een product is en de Europese consumentenrichtlijn mogelijk kansen biedt om tot een betere handhaving te komen.
Indachtig het wetsvoorstel vragen de leden van de VVD-fractie of de beoogde consumentenbescherming zal worden gehaald, aangezien een dergelijk wetsvoorstel gemakkelijk is te omzeilen. Voorts geven de indieners aan dat uit de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen de door het EG-verdrag geschapen mogelijkheden er niet toe mogen leiden dat degenen die daarvan profiteren deze kunnen misbruiken om zich aan de werking van het Nederlandse recht te onttrekken. Deze leden vragen hoe andere lidstaten zullen optreden tegen een niet in Nederland toegestane handelspraktijk? Hoe zal er worden opgetreden tegen dergelijke praktijken buiten de EU?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de indieners stellen dat het niet ondenkbaar is dat naar aanleiding van de voorgestelde regeling thans in Nederland gevestigde tussenhandelaren hun vestiging wellicht gaan verplaatsen naar bijvoorbeeld België of Duitsland, met het uitsluitende oogmerk om zich aan de werking van deze regeling te onttrekken. Nu deze leden twijfelen aan noodzakelijkheid en proportionaliteit van de voorgestelde regeling, is het de vraag of er sprake is van dwingende redenen van algemeen belang, welke een belemmering van het intracommunautaire dienstenverkeer kunnen rechtvaardigen. Het is dan ook de vraag of de door indieners genoemde jurisprudentie hier van toepassing is. Daarnaast kunnen aanbieders van buiten de EU via internet nog altijd kaarten blijven aanbieden. De aan het woord zijnde leden verzoeken de indieners de handhaafbaarheid van de voorgestelde bepalingen in het licht van het bovengestelde nader te onderbouwen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is in dit artikel op te nemen dat hij die toegangskaarten koopt met het doel deze door te verkopen, al dan niet in combinatie met andere diensten of producten, zich ten alle tijden kenbaar moet maken als handelaar. Hierdoor kan de organisator van het evenement beter zicht houden op de verkochte toegangskaarten. Indien met open vizier op deze wijze gehandeld wordt, kan de tussenhandel mogelijk zelfs een meerwaarde hebben voor de organisator van het evenement. Als voorbeeld is te denken aan een reisorganisator die in zijn volledig verzorgde vakantie voor een groep toeristen ook een bezoek aan een concert wil opnemen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de opneming van een vast percentage niet het risico in zich draagt dat bij doorverkoop altijd 10% extra wordt berekend. Op welke wijze wordt beoordeeld of de berekende kosten redelijk zijn?
Deze leden merken op dat in het derde lid wordt gesproken over een onderscheid tussen de kaart en de prijs van de bijgeleverde zaak of dienst. Zij vragen of dit betekent dat een doorverkoper ook mag besluiten om alleen combitickets aan te bieden, waarbij de prijs van de bijgeleverde dienst erg hoog is. Wordt ook daarmee het doel van het wetsvoorstel niet ondergraven?
De leden van de CDA-fractie vragen wat de gevolgen zijn voor dit artikel als Nederland de Europese richtlijn consumentenbescherming ratificeert, omdat daarmee de grijze en zwarte lijst van oneerlijke bedingen lijken te verdwijnen.
Samenstelling:
Leden: De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), Voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Roemer (SP), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Besselink (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Leijten (SP), Sterk (CDA), Ulenbelt (SP), De Vries (CDA), Weekers (VVD), Van Gent (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Karabulut (SP), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Smilde (CDA) en Slob (CU).