Ontvangen 9 juni 2008
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel A wordt artikel 3.92b als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «het totale aandelenkapitaal» telkens vervangen door: het totale geplaatste aandelenkapitaal.
2. In het vierde lid wordt «vermogensrechten die economisch overeenkomen of vergelijkbaar zijn» vervangen door: vermogensrechten die, gelet op de feiten en omstandigheden, economisch overeenkomen of vergelijkbaar zijn.
b. In onderdeel C wordt aan artikel 3.95b, eerste lid, een volzin toegevoegd, luidende:
Indien het in de eerste volzin bedoelde tijdstip samenvalt met het tijdstip waarop de belastingplichtige in Nederland gaat wonen, wordt in afwijking van de eerste volzin het vermogensbestanddeel te boek gesteld op de waarde die op dat tijdstip in het economische verkeer aan dat vermogensbestanddeel kan worden toegekend.
In artikel II, onderdeel H, wordt aan artikel 32bb een lid toegevoegd, luidende:
10. Het eerste lid is niet van toepassing op een bedrag dat ingevolge artikel 32ba, eerste lid, wordt aangemerkt als loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast.
Aan artikel VI wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien een in het eerste lid bedoeld vermogensbestanddeel op 31 december 2008 behoort tot een aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, maar dit vermogensbestanddeel ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 per 1 januari 2009 is gaan behoren tot het vermogen van een werkzaamheid, vindt artikel 4.16, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 ter zake daarvan geen toepassing.
Deze nota van wijziging bevat een aantal aanvullingen die in de nota naar aanleiding van het verslag zijn aangekondigd.
Artikel I, onderdeel A (artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de wijziging van het voorgestelde artikel 3.92b, tweede lid, Wet IB 2001 wordt duidelijk gemaakt dat het moet gaan om het totale geplaatste aandelenkapitaal.
De toevoeging in het voorgestelde artikel 3.92b, vierde lid, Wet IB 2001 van «gelet op de feiten en omstandigheden» ziet op situaties waarin sprake is van sterk met elkaar samenhangende financiële beloningsinstrumenten, overeenkomsten en juridische bepalingen, die economisch gezien één beloningsinstrument vormen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om met elkaar samenhangende vermogenstitels die tezamen economisch gezien voor een vergelijkbaar «hefboomeffect» zorgen als het geval is bij de in artikel 3.92, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 bedoelde aandelen.
In dit verband kan worden gedacht aan bepaalde vormen van de zogenaamde «Strips», waarvan ter verheldering een (gestileerd) voorbeeld, ontleend aan de praktijk, is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarnaast gaat het om situaties dat sprake is van één soort aandelen, die derhalve niet rechtstreeks onder de tekst van artikel 3.92b, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vallen, maar waarbij wel een, gelet op de feiten en omstandigheden, in economisch opzicht vergelijkbaar effect wordt bereikt. Als sprake is van een vennootschap met een extreme financiering, dus met nauwelijks aandelenkapitaal en een hele hoge – deels van concernmaatschappijen van het private equity-huis afkomstige achtergestelde – financiering, zodat een hefboomeffect wordt gecreëerd dat tot een excessief rendement kan leiden, dan is dat, gelet op de feiten en omstandigheden, in economisch opzicht gelijk te stellen aan een situatie van verschillende soorten aandelen, waarvan één een preferentie heeft van ten minste 15% dividend per jaar, wat overeenkomt met het voorgestelde artikel 3.92b, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001.
Artikel I, onderdeel C (artikel 3.95b van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Deze wijziging zorgt ervoor dat de belastingplichtige die in het bezit is van een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 («lucratief belang») en in Nederland gaat wonen, dit vermogensbestanddeel voor het regime van het resultaat uit overige werkzaamheden te boek mag stellen op de waarde in het economische verkeer die aan het vermogensbestanddeel kan worden toegekend op het tijdstip dat de belastingplichtige in Nederland gaat wonen.
Artikel II, onderdeel H (artikel 32bb van de Wet op de loonbelasting 1964)
Met het voorgestelde artikel 32bb, tiende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) wordt beoogd te voorkomen dat op een door de werkgever aan de werknemer toegekende beloning zowel ingevolge artikel 32bb Wet LB 1964 de pseudo-eindheffing ter zake van vertrekvergoedingen als ingevolge artikel 32ba Wet LB 1964 de pseudo-eindheffing ter zake van regelingen voor vervroegde uittreding van toepassing is. Op grond van de thans voorgestelde bepaling wordt de pseudo-eindheffing ter zake van een vertrekvergoeding niet toegepast op een bedrag waarover een inhoudingsplichtige reeds op grond van artikel 32ba Wet LB 1964 een pseudo-eindheffing is verschuldigd.
Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat belastingplichtigen die op 31 december 2008 in het bezit zijn van een vermogensbestanddeel (aandelen) als bedoeld in artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001, welke tot een aanmerkelijk belang behoort als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, die echter ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 met ingang van 1 januari 2009 gaat behoren tot het vermogen van een werkzaamheid, artikel 4.16, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake daarvan geen toepassing vindt. Op deze wijze wordt voorkomen dat – ten gevolge van de overgang van rechtswege van het aanmerkelijk belangregime naar het regime van resultaat uit overige werkzaamheden – voor het aanmerkelijk belang moet worden afgerekend over het verschil tussen de actuele waarde in het economische verkeer en de oorspronkelijke verkrijgingsprijs. Op de openingsbalans ten behoeve van het resultaat uit overige werkzaamheden wordt aangevangen met de beginwaarde, welke wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 3.95b, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verbinding met artikel VI van het onderhavige wetsvoorstel.